De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Sociale studiën.Sociale ellende. IV.‘Schon oft in langen Nächten sann ich schlaflos nach,
Wie doch so unglückselig unser Leben sei.
Und nicht nach uns'res Geistes Art, im Gegentheil,
Ganz gegen unsern Willen scheinen wir
Stets das zu thun, was uns Verderben bringt.
Das Gute kennen wir und haben's vor;
Und thun es dennoch nicht......
Denn zahlreich sind die Lüste dieses Lebens.
Ja selbst im Augenblick, da ich dies dachte,
Bedünkt' ich mir, in Sicherheit zu sein,
Dass nun kein Zaubertrank mir schaden könne;
Doch ach! trotz meines Geistes Widerspruch,
Ich fehlte’ (Phädra).
Deze waarheid, die wij het opschrift geven kunnen: Onze menschelijke natuur, werd eertijds te Athene van het tooneel aan het volk verkondigd en viel mij onwillekeurig in, toen ik met de Bijdragen tot den strijd over God, Eigendom en Familie van Mr. S. van Houten nader kennis gemaakt had De begaafde Schrijver breekt daarin eene lans voor de heerschappij der zoogenaamde vrije gedachte en voor de macht van het weten, dat alle klassen der maatschappij moet doordringen en eens tot richtsnoer der handelingen, ook ten opzichte der bestaande sociale orde, zal dienen. Hij schuift de grove gebreken, die op moreel, intellectueel en sociaal gebied onloochenbaar voorhanden zijn, eenvoudig op de leer der Kerk en wil de reten en scheuren met behulp van een ander ideaal dichten. Tegenover de Kerk plaatst hij de leer der maatschappij, die het geloof op overtuiging en waarheid zonder symbool of openbaring, het eigendom op arbeid en het huwelijk op liefde moet doen rusten en, handhavende het individualisme, eene wel is waar trapsgewijze, maar daarom toch voortvarende en doortas- | |
[pagina 362]
| |
tende reorganisatie als noodzakelijk vooropplaatst. Aan natuur en geschiedenis wordt daarbij eene vrij beperkte speelruimte gelaten, en de fijn gesponnen organisatiën van het verleden kunnen op zeer geringe sympathie staat maken. Dit standpunt veronderstelt menige hervorming, die niet alleen door de radicalen, maar evenzeer door onpartijdige conservatieven wenschelijk geacht wordt, en huldigt een ideaal, dat een ieder kan onderschrijven, voor zoover er door de nadere omschrijving geen ander karakter aan gegeven wordt; want alle partijen steunen op overtuiging en waarheid, erkennen de macht van den arbeid en gelooven in de heerschappij der liefde, maar zij nemen een verschil aan tusschen theorie en practijk, ideaal en werkelijkheid en tusschen gelooven en weten. Zij weten, dat de menschelijke natuur van nature zwak is en licht dwaalt, en trachten haar met hechte steunpilaren te voorzien. De radicalen bezitten echter het voorrecht, te weten, wat de wetenschap en de critiek veroordeelen, en genieten het geluk, naar welgevallen over de waarheid te beschikken; hun dogma heet de absolute vrijheid, ook ten opzichte der sexueele moraal, die alweder op de vrije liefde, beheerscht door de Rede, steunt en een verschillend karakter dragen kan. Het ziet er wat kaal uit in dat huis der Rede, waarin voor den godsdienst en de historische traditie geene plaats is, waarin de bezieling voor het rijk der sferen, geopenbaard in de kunst, aan banden gelegd wordt en het verstand uitsluitend den toon aangeeft, aannemende, dat de Christelijke kerkleer hoogstens er nog toe dient, om de menigte rustig te houden en de bekrompen zielen in slaap te wiegen. Mr. Van HoutenGa naar voetnoot(*) acht ongetwijfeld voldoende, wat de philosoof Wolff | |
[pagina 363]
| |
zegt: ‘Het zedelijk karakter van onze handelingen hangt af van zijne verhouding tot onze natuur, derhalve moeten wij den grondslag van onze moreele plichten in de wetten, die onze natuur beheerschen, zoeken en den inhoud derzelven uitsluitend uit hen afleiden.’ Dat geschiedt bijv. door de Chineezen in overeenstemming met hun grondbeginsel: ‘Doe, wat u in uw toestand volkomener maakt en laat, wat u in uw toestand achteruit doet gaan.’ Zij zijn volslagen atheïsten, maar zijn in het bezit van eene voortreffelijke moraal en hun godsdienst staat in nauw verband met het landbouwkundig bedrijf, dat zoo innig met de natuur, de productieve kracht der natie en de levensvatbaarheid van een volk verbonden is. Ons schijnt dat niet voldoende en ik zou erbijvoegen, wat de dichter Grillparzer zoo treffend uitdrukte: ‘Das bittre Gefühl, wie arm dies Leben,
Wie trügerisch des Glückes Gunst,
Derselbe Wunsch, dasselbe Streben,
Gab dich dem Glauben, mich der Kunst.’
Toen het keizerlijk Rome op waanzinnige wijze met de kracht van het volk speelde en het maatschappelijk leven aldaar meer en meer vergiftigd werd, zoodat Staat en maatschappij gelijktijdig ten gevolge der verkwisting, van den heerschenden luxe, het toegeven aan de zinnelijke lusten en de buitengewone materieele behoeften zinken moesten, werd het Christendom algemeen als het redmiddel beschouwd en daarmede ging eene belangrijke wijziging in de algemeene zienswijze gepaard. Aanvankelijk, als het Evangelie voor de armen en vervolgden, naar de catacomben verbannen, kon er van een triomftocht door de wereld geen sprake zijn, maar toen het in de hoogste kringen aanhangers vond en door de Romeinsche vrouwen der aristocratie geloofd, beschermd, verbreid en aangebeden werd, toen werd die toestand anders. Helena, de moeder van Constantijn, werd niet zonder aanleiding heilig verklaard. Rome's verval begon kort na de regeering van Augustus met de wijziging van de sociale positie der vrouw. De wetgeving schonk haar vrije beweging, het recht om haar eigen vermogen te beheeren en volledige onafhankelijkheid; de vrouw schiep zich een eigen leven, eene eigen maatschappij en een toestand van luxe, waarvan de phantasie | |
[pagina 364]
| |
vroeger zelfs niet in de verste verte gedroomd had. Zij stond geheel zelfstandig tegenover den man en kon doen en laten, wat zij wilde. Daarmede verminderde het zedelijk karakter en een gevolg van die sociale revolutie was de ondergang van den Staat. Wij zien den Romeinschen procurator eene hoofdrol op het maatschappelijk tooneel vervullen; hij werd raadgever, zaakwaarnemer en vriend des huizes, om allengs ook de plaats van den echtgenoot in te nemen. Wij ontmoeten de muziek niet meer als kunst ter veredeling van den geest, maar als dekmantel voor de zedeloosheid en verlaagd om de verveling van een aantal geblaseerden te verminderen; afwisseling, vermaak en prikkeling der zinnen was alles, wat men van haar verwachtte, en de jeunesse dorée wedijverde met de musici in liederlijkheid en raffinement. Nachtelijke zwelgpartijen werden met talent in het gewaad der kunst gehuld, om des te meer te kunnen doen genieten en des te ongebondener en uitgelatener aan de hartstochten te doen offeren. De schoone muze echter treurde, want de ernst was verdwenen. ‘Was weihevoll bewegt des Menschen Brust,
Der Freude Jauchzen und des Leides Lust;
Was auf der Seele Spiegel ebbt und fluthet,
Befreit zum Himmel strebt, sich still verblutet;
Was nicht der engen Worte Deutung braucht,
In eig'ner Sprache sein Verständniss haucht:
Es ist die Symfonie, ganz Wohllauts Schöne;
Sie ist die Königin im Reich der Töne.’
Pracht en luxe werden op de meest laakbare wijze ter gelegenheid der verloving of van het huwelijk ontwikkeld; slechts de ijzeren trouwring herinnerde nog aan den spreekwoordelijken Romeinschen eenvoud. Pracht en luxe vergezelden het jonge paar naar de nieuwe woning, en de geestdoodende feestvieringen hielden jong en oud dag aan dag bezig. De domina, maar al te dikwijls ook regina, omgaf zich met slaven en bedienden, geleerden, dichters, kunstenaars, hovelingen en parasieten; het toilet werd de studie bij uitnemendheid en hield een heirleger van wevers, stikkers, kleermakers, schoenmakers, ververs, friseurs, etc. bezig. Voor het huis, de promenade, de stad en het land andere toiletten, andere modes, andere behoeften. 's Winters in de stad, 's zomers op het land of in een luxebad, ziedaar het program, de hoofdbezigheid. Het tooneel, de pantomime en de muziek verslonden schatten en ontaardden in gelijke mate, als het geslacht ten opzichte der moraliteit en der physieke kracht zonk. Wat aan luxe verkwist werd, moest elders gespaard worden. Een kok verdiende het tienvoudige van een onderwijzer en één enkel gerecht verslond meer geld dan het jaargeld van den keukenmeester bedroeg; danseuses en tooneelspelers genoten meer aanzien dan geleerden of juristen, indien zich geen aanzienlijk persoon voor hen interesseerde, of indien zij niet door de | |
[pagina 365]
| |
luimen van eenige rijke dame begunstigd werden. Zoo werd de sociale maatschappij met weinige uitzonderingen van stap tot stap te gronde gericht en was de wereld allengs oververzadigd geworden. Voor de ontzenuwden, door en door geblaseerden, verloor de Grieksche mythologie, evenals de moraal van Socrates of het plichtgevoel van Seneca, alle aantrekkingskracht en nieuw leven, herademing en voldoening kon alleen het Christendom aan de vermoeiden naar lichaam en ziel schenken. Men leerde de wereld verachten, verdiepte zich in de smarten der hel en de eeuwige vreugde des hemels, vernam het woord omtrent de opstanding der dooden en het wereldgericht en geloofde in de macht van het kruisGa naar voetnoot(*). Zoo kon eene omwenteling van geschiedkundige beteekenis plaats vinden en eene nieuwe periode van ontwikkeling voorbereid worden. De Kerk steunde op de vrouw, maar zij wees haar weder op haar natuurlijk gebied en verlangde in de eerste plaats gehoorzaamheid; zij legde daarbij de grootste menschenkennis aan den dag en heeft ook later zelden verzuimd, naast het ideaal der zelfverloochening en der liefde op de gebreken der menschelijke natuur te letten en met de werkelijkheid te rekenen. Zij trad op voor het beginsel der eenheid en wist eene sociale organisatie tot stand te brengen, die zelfs de bewondering van tegenstanders verdient en die zelfs die tegenstanders noodzaakt, het individualisme minder op den voorgrond te plaatsen, om niet weder, steeds verder en verder afbrokkelende, verslonden te worden door eene macht, die, historisch geworden, nog kracht genoeg bezit, om zich te verjongen en met groot talent, zoowel met de wapenen van het verleden als met die der moderne maatschappij weet om te gaan, overtuigd, dat de weg van het materialisme naar het Katholicisme voert. De Kerk kent overigens zeer goed de sociale gebreken, de fouten in de wetgeving, de macht der sociale ellende; zij heeft zelfs tot nog toe meer gedaan dan de radicalen en is zich bewust, nog meer te kunnen doen. Twee hoofdstroomingen traden in de Kerk op den voorgrond, om afwisselend verschillende groepen te bevredigen of althans met elkander in verbinding te brengen, nl. het streven naar hiërarchie, dat de macht van het pausdom bevestigde, uitbreidde en met schepter en kroon voorzag, en het verlangen, om het hoofdgebod ‘hebt uwen naaste lief als uzelven’ in toepassing te brengen en zich voor het algemeen op te offeren of liever, de lijdende menschheid te dienen. Waar het eerste heerschte, daar moesten de schaduwzijden het licht verduisteren en kon het moreel verval wortel schieten; waar het laatste zichtbaar werd, daar was het Christendom eene weldaad. Werd het hiërarchisch karakter, dat alle andere gebreken in zijn gevolg duldt, om met hunne hulp ten koste der algemeenheid te stijgen, te kras, | |
[pagina 366]
| |
zoo ontwikkelde zich de oppositie en zoo ontstond en ontstaat nog bij voortduring inwendige en uitwendige wrijving, loutering en hernieuwing; nu eens is het gezag meester, dan weder waken andere elementen om het misbruik te voorkomen of te wijzigen; steeds echter heerscht het beginsel der beweging. Toen de Reformatie de gemoederen begon in beweging te brengen en een ieder voelde, dat het zoo niet langer gaan kon, verdeelden zich de opposanten tegenover de zoogenaamde obscuranten in drie richtingen en wel in de gematigd liberale, door de humanisten vertegenwoordigd, in de evangelisch-hervormde, geleid door de hervormers en in de radicaal-revolutionnaire, verdedigd door een groot aantal religieuse ontevredenen en libertijnen, die tallooze gerijmde en ongerijmde vlugschriften verspreidden en de sociale toestanden aan hunne niet zeer malsche critiek onderwierpen. Gaan wij echter na, wat de invloedrijksten schreven en leerden, zoo vinden wij bij allen de heerschappij van den arbeid, meestal met gematigd socialistischen achtergrond. Bij de Duitschers wordt de voorkeur aan den landbouw, bij Calvijn, Zwingli en Erasmus aan het handwerk gegeven; bij de Duitschers bestaat eenigermate tegenzin tegen den handel, het nemen van rente, enz.; bij de Zwitsers en Hollanders wordt uit den aard der zaak in beginsel op handel en verkeer meer gewicht gelegd. Luther predikt eene verdeeling van het inkomen in verhouding tot den arbeid; Ulrich von Hutten ging nog verder, daar hij tegenover de Drieëenigheid te Rome (hoeren, papen en scribenten) de heerschappij van den eenvoud, de matigheid en den godsdienstzin wenscht. Calvijn baseerde te Genève alles op de macht van den arbeid, eischte vlijt, spaarzaamheid, strenge tucht, matigheid en goede zeden, en het is bekend, hoe hij geheele streken wist te electriseeren en den Augiasstal grondig zuiverde, terwijl de algemeene welvaart toenam. Allen beschouwden, van godsdienstig standpunt, het nakomen der moreele plichten ten opzichte van het eigendom als eene hoofdzaak en, terwijl zij op tucht letten, naar tevredenheid voor het gemoedsleven streefden en op de ontwikkeling der productieve krachten het oog vestigden, vergaten zij niet, eene betere verdeeling van het inkomen aan te bevelen, daar hierdoor de scherpe sociale tegenstellingen vermeden konden worden, en daar dit tevens een plicht van den Christen was. Eene zoodanige sociale positie alzoo, dat de arbeid een lust worde en met de natuurlijke, economische en hygiënische voorwaarden in overeenstemming zij en, waar dit nog niet mogelijk is, het streven om daartoe te geraken. Buitendien echter nog geloof en deemoed, steeds gereed, om de plichten tegenover Staat en maatschappij te vervullen en voorts nog God te dienen en de naasten als zichzelven lief te hebben. Slaan wij verder de verschillende groepen gade, die ter wille van hun geloof een zwervend leven moesten leiden, zoo vinden wij gewoonlijk gezonde economische toestanden, vlijt, spaarzaamheid, een | |
[pagina 367]
| |
moreelen levenswandel, zin voor de gemeenschap, zelfbeheersching en liefde voor de vrije beweging binnen bepaalde grenzen, zoolang zij òf een levendmakend geloof òf heilige geestdrift bezitten. Het religieus bewustzijn, met of zonder leerstellig karakter, is de band, die allen onder elkander bindt en bezielt en is tevens de spoorslag, om op ernstige wijze aan de verdere ontwikkeling der maatschappij mede te werken. De Hugenooten bijv. legden eerst met de Hollandsche en Vlaamsche uitgewekenen den grondslag tot den bloei van Mannheim; door Tilly vandaar verdreven, vonden zij in Maagdenburg en Berlijn een onderkomen. Hunne fabrieken en trafieken werden spoedig wijd en zijd beroemd; zij richtten eigen scholen op, stichtten een eigen gymnasium, bouwden eigen kerken, voorzagen uit eigen middelen in de behoeften van weduwen, weezen, zieken, invaliden en armen, ondersteunden allen, die zich in de gemeenschap eene zelfstandige positie wenschten te verwerven en muntten uit door hun nijveren zin, hun intelligent karakter en religieusen ijver. Nog heden ten dage genieten hun nakomelingen de vruchten van dien systematischen arbeid, en onderscheiden zij zich gunstig van de overige kerkgenootschappen door hun gemeenzin en kerkelijk leven. Niet anders was het met de Mennonieten, de Waldenzen, de Hernhutters en andere religieuse groepen. Onpartijdigen verklaren rondweg, dat de uitstekende organisatie der Katholieke uitwendige zending in menig werelddeel op algemeene waardeering aanspraak maken moet en veelal het eenig lichtpunt op het gebied der kolonisatie is. Men denke o.a. aan hare factorij te Gabon in Afrika. Beheerscht door het ideaal, dat de materieele behoeften ten volle bevredigd moeten worden, maar dat tevens het geestelijk leven hooge eischen stelt, die aan die behoeften als het ware een ander karakter verleenen, beginnen zij met het bekende, om allengs tot het onbekende op te stijgen; bezield met liefde voor de lijdende menschheid, staat de gemeenzin geheel op den voorgrond en dienen zij om te helpen, te redden, op te heffen en te steunen. Waar in Amerika proeven genomen werden met den economischen vorm van de communistische gemeenschap, die vooral de Duitschers aantrekt, daar staat het welslagen in nauw verband met den religieusen grondslag, die de leden onderling verbond. Eenvoudige landbouwers en handwerkslieden met beperkte middelen en geringe opvoeding slaagden erin, voortreffelijke inrichtingen voor bejaarden, invaliden, zieken en hulpbehoevenden te stichten, zorgden uitmuntend voor opvoeding en onderwijs, werden zeer welvarend, wisten èn de zaken met verstand te besturen èn de gemeenschap kalm en bedaard met juisten blik te leiden, genoten het voorrecht, in 25, 50 en 80 jaren met den landbouw de industrie te kunnen verbinden en klommen van stap tot stap hooger op de sociale ladder. De leden, voor zoover zij Duitschers waren, wezen er met voldoening op, niet meer van een patroon af te hangen en meer | |
[pagina 368]
| |
financieele zekerheid te bezitten. Trotsch op de gelijkheid, tevreden met eene bescheiden sociale positie, steeds bereid persoonlijke wenschen aan het algemeen welzijn ten offer te brengen, daarbij streng godsdienstig, trouw aan de zeden van het verleden, streefden zij ernaar, het werkkapitaal te vermeerderen door de hun verleende productieve kracht tot het toppunt van ontwikkeling te brengen en de vruchten van hun arbeid gemeenschappelijk te genieten. Terwijl Etienne Cabet's ‘Icarie’ de phrase huldigde en agiteerde, om propaganda voor eene idee der romantiek te maken, wist het Amana der Duitschers door ernst en volharding, eenvoud en idealen zin duurzaam vasten voet te vatten. Toen de Duitsche sociaaldemocratie aan de Kerk den oorlog wilde verklaren en de leden aanspoorde die gemeenschap te verlaten, maakte zij fiasco, want weinigen gaven aan die stem gehoor en het Hamburger centraalbureau negeerde spoedig daarop, namens de partij, een zoodanig besluit genomen te hebben, daar de religie niets met de sociale eischen te maken had en eene verklaring van dien aard geenszins met de belangen der partij strookteGa naar voetnoot(*). De Duitscher vergeet niet, dat op zijn gebied de revolutie der Reformatie plaats vond en eene geweldige opruiming in ander opzicht overbodig maakte, omdat daardoor in beginsel de vrije intellectueele, moreele en religieuse ontwikkeling aangenomen was en omdat dit de | |
[pagina 369]
| |
vrije individueele ontwikkeling beteekende, zonder de sociale macht te beperken. Hij begroette met vreugde het wetenschappelijk leven en den idealen zin, die door de Duitsche pastorie vertegenwoordigd werd en steeds weder met die pastorie hand in hand ging, en hij vergaf het theologiseeren aan de dogmatici, omdat hij veel aan de Kerk als zoodanig te danken had; hij kon de vrije philosophische meening van het individu eerbiedigen, maar in de absolute negatie, vooral indien deze met de politiek en de sociale leer in verbinding gebracht en ten gunste van eenige partij gemobiliseerd werd, noch wetenschap noch waarheid ontdekken. Toen de gezant van Lodewijk den Vrome de vrouw van Damas ontmoette, droeg zij in de eene hand vuur en in de andere water. Op de vraag, wat zij daarmede wilde, antwoordde zij: ‘Met het water: het vuur der hel uitblusschen en met het vuur; het paradijs verbranden, opdat de menschen voortaan God om zijnentwillen en niet als daglooners aanbidden.’ ‘Goed,’ dacht de gezant, ‘wanneer een ieder daarmede bij zichzelf aanvangt, maar een ieder doet zoo, als ware hij alleen op de wereld, roept voortdurend, hoe het worden moet, maar sluit zich niet aan, om gemeenschappelijk met de anderen te werken en door zijn invloed, of liever door zijn voorbeeld, anderen langzaam op den goeden weg te helpen.’ Ook de Kerk weet zeer goed, dat de arbeid zonder hoop op loon of zonder vrees voor straf een schoon en goed ideaal is, maar zij heeft in de werkelijkheid gezien, dat dit in zekeren zin eene satire op de menschen is. Zij kent de drie formules: 1o. kennis en begrip reiken niet verder dan onze vijf zinnen; 2o. handelt steeds zoodanig, dat het motief van uwe handelingen algemeen bindend voor alle menschen kan worden, en 3o. dat motief moet uit den vrijen wil voortvloeien, vrij zijn van dierlijken lust en onlust, vrij van dierlijke smart en dierlijk genot en onderworpen worden aan de Rede; maar zij kent tevens de menschelijke natuur, weet, dat het wezen der maatschappij inconsequentie is en dat deze inconsequentie toeneemt, hoe meer aan de vrouwen de hoofdrol gegund wordt, en haar zijn Lucian, Rabelais en Swift zeer goed bekend. August Nicolas (Philosophische Studien über das Christenthum, Bd. 1) zegt niet oneigenaardig: ‘De zuiver menschelijke moraal in hare volle zwakte te herkennen, is ons onmogelijk, omdat zij nog ten deele door de moraal van het Evangelie gevoed wordt, die in de maatschappij diep wortel geschoten heeft. Ware dit niet het geval, zoo zoude de maatschappij weder de saturnaliën van het verleden kunnen beleven.’ | |
[pagina 370]
| |
Adolph Wagner, Schäffle, Schmoller en andere corypheeën der historische economische school houden de vraag omtrent de instelling van het eigendom niet alleen vatbaar voor critiek, maar ook vatbaar voor discussie. Daarentegen is zij nog lang niet voor eene eenigermate voldoende oplossing geschikt en is het heden eerst begonnen met het verzamelen van bouwstoffen, om de wetgevers te kunnen voorlichten en om de resultaten van het daarmede gepaard gaand onderzoek in de wetgeving op te nemen. Wij zagen reeds vroeger, dat bijv. eene verdeeling in de richting der relatieve gelijkmatigheid nadeelig voor de ontwikkeling zou zijn en de economische kracht verlammen zou, dat vooruitgang in vermeerdering der algemeene welvaart en in de verhooging der productieve kracht der natie gelegen is en dat daarbij op een tegenwicht ten opzichte der verscherping van de sociale tegenstellingen gelet moet worden. Mr. Van Houten geeft in zijne studie Over de verdeeling van den rijkdom eenige voortreffelijke wenken en toont met de hem eigen scherpzinnigheid enkele nadeelen van onrechtvaardige wetten aan; hij toetst den invloed van sommige belastingen aan de eischen der critiek en laat ons niet in onzekerheid over de richting, die hij voor de toekomst ingeslagen wenscht. Moge het hem gegeven worden, zijne ideeën over de rente in economischen zin nader uit te werken. Het komt mij echter voor, dat hij geringe voorliefde voor den landbouw koestert, en ook in de bevolkingsleer te weinig op de groote vatbaarheid van den grond ter vermeerdering der productieve kracht let. In het algemeen heeft Macchiavelli gelijk, wanneer hij zegt, dat rijkdom een natie niet schaden kan en zelfs noodzakelijk is, zoolang zij energie ontwikkelt en met voortvarendheid vooruitgaat, want rijkdom berust op natuur en arbeid. Is echter de bloeiperiode voorbij en wordt het genot der materieele goederen hoofdzaak, zoo is ook haar oordeel gesproken en gaat zij te gronde. Voortdurende hervorming der bestaande wetten en voorschriften, aanhoudende zorg voor alle burgers zonder onderscheid van stand of rang en onafgebroken arbeid zijn de voorname levensvoorwaarden. Vroeger werd veelal het oog gericht op de ontwikkeling der mercantieele staten en steden en menige machtige monarchie ontleende aan hen hare beste wetten en instellingen. Wilibald Pirkheimer, een der meest beteekenende humanisten, behandelt in een Brief aan Egnatius te Venetië de geschiedenis der Duitsche steden en harer economische ontwikkeling en komt tot het resultaat, dat eene vrijzinnige constitutie, mits ook werkelijk toegepast en niet door maatschappelijke vooroordeelen denkbeeldig gemaakt, macht en welvaart bevordert en dat de regeering van eene met democratische sympathieën doordrongen, intellectueele aristocratie het meest met de belangen des volks overeenkomt. Augsburg, Neurenberg, Ulm, Frankfort, Metz en Straatsburg vertegenwoordigen de bloeiperiode, wat de historische macht en grootheid | |
[pagina 371]
| |
der vrije steden betreft. De overigen geraakten òf onder de heerschappij der geestelijkheid (Trier, Mainz, Keulen) òf duldden de tyrannie van wereldlijke onderdrukkers; enkelen ontworstelden zich met moeite en nood aan dien druk (Bazel, Zürich, Bern, Solothurn) en moesten alle krachten gebruiken, om de geleden verliezen te herstellen; velen gingen sterk achteruit ten gevolge der slechte regeeringen, van den voortdurenden inwendigen strijd, van de te groote macht der rijken of wel van het overwicht der uitsluitend democratische elementen (van Riga tot aan den Neder-Rijn); anderen weder bleven wel is waar machtig, maar het waren meer enkele familiën dan de gemeenschap en er werd meer op het eigenbelang in engeren zin dan op de welvaart van het algemeen gelet (Danzig, Hamburg, de Friesche, Hollandsche, Zeeuwsche en Vlaamsche steden met uitzondering van Lübeck). Neurenberg bezat gemeentelijke bierbrouwerijen en graanmagazijnen, om in de behoeften van allen te kunnen voorzien, ondersteunde de armen, de ontslagen gevangenen en andere ongelukkigen in de ruimste mate; arme meisjes zonder ouders kregen van stadswege een uitzet, indien zij tot haar huwelijk kuisch bleven; ouden van dagen genoten de zorgvuldigste verpleging; voor onderwijs, voldoende armverzorging, ziekenhuizen en andere weldadige instellingen werd meer dan goed zorg gedragen; arme reizigers werden gelaafd en met een reispenning voorzien: kortom het gevoel, mensch te zijn en onder menschen te leven stond op den voorgrond. Frankfort zorgde door middel van algemeene en publieke weldadigheid zoodanig voor alles, dat de stad tot 1866 eigenlijk geen proletariaat bezat. Wij willen nu geenszins het verleden als een aardsch paradijs voorstellen of de fouten dier dagen negeeren, maar wij willen erop wijzen, dat het streven voorhanden was, om allen in de voorrechten der beschaving te doen deelen en het bewustzijn te schenken, lid te zijn van eene moreele corporatie, die haar sociale plichten niet verzuimde. De gilden met de drieledige indeeling: meesters, gezellen en leerlingen, hadden de taak, moreelen invloed uit te oefenen, op te voeden en te leiden, voelden zonder onderscheid wat het beduidde, burger te zijn en representeerden eene bepaalde sociale gedachte. Dat alles is nu weggeruimd, maar de instellingen, die deze oude vormen moesten vervangen en tevens een sociaal karakter dragen, zijn òf in het geheel niet, òf hoogst gebrekkig, òf meer bij wijze van proefneming voorhanden. Het is, alsof men gemeenschappelijk een oud slot bestormde en grootendeels slechtte: een gering aantal bouwden met behulp der overigen uit de puinhoopen eenige flinke woningen, waarvan zij glimlachend bezit namen zonder zich erom te bekommeren, wat er van de anderen werd. Later bewonderde de pelgrim de ruïne, die hoogst schilderachtig als het ware uit het geboomte te voorschijn trad en met bewonderenswaardige hardnekkigheid aan den tand des tijds weerstand bood; hij zag uit de verte gebouwen, die een gelijk karakter schenen | |
[pagina 372]
| |
aan te duiden, maar naderbij gekomen bemerkte hij, dat hij zich bedrogen had, want er kon slechts sprake zijn van schijn, omdat het karakter, of wat Taine noemt ‘le caractère essentiel’, ontbrak. Men vergenoegde zich met de wedergave van hetgeen wij het uitwendige noemen; rijken en armen waren voorhanden, maar geen band verbond hen; er werd recht gesproken, maar geene rechtvaardigheid uitgeoefend; er werd op vrijheid gezinspeeld, maar er was van werkelijke vrijheid geen sprake. Wat wij in de middeleeuwen ‘stijl’ noemen, ging in de individueele moderne wereld verloren en atomen, hoe talrijk ook, kunnen dit gemis niet vergoeden, omdat de bezieling ontbreekt, die uit die atomen één algemeen geheel te voorschijn toovert. Wanneer de econoom de voordeelen der gemeenschap of van het individualisme tegenover elkander op de weegschaal plaatst, weegt hij dan ook den zedelijken factor? Kan de statisticus een getal voor den zegen vinden, die aan de huisgemeenschap ten deel valt, indien de kinderen op den schoot der grootmoeder naar de overleveringen der familie luisteren en de ouden van dagen in dezelfde ruimten, waar zij hunne jeugd doorbrachten, het verleden, weder in andere vormen als het ware verjongd, zien herleven in den kring van klein- en achterkleinkind? Vergeten wij toch niet, dat gemeenschap veel beter zekere deugden van het individu tot ontwikkeling brengt: de liefde tusschen verwanten, wederkeerig dienstbetoon, vrijwillige zelfbeheersching, de gemeenschappelijke handeling om met elkander hetzelfde doel te bereiken en de verdeeling van den arbeid, door één geest beheerscht, die in allen leeft en leven moet. Bij de Slaven is het nog gebruikelijk, dat de familie in den uitgebreidsten zin zich 's avonds aan den huiselijken haard rondom het vroolijk knetterend vuur, in het huis des Starjesina, vereenigt; de mannen snijden allerlei figuren van hout of zien hun gereedschap na, terwijl de oudsten van den arbeid uitrusten, rooken en hetgeen den volgenden dag gedaan moet worden, nader bespreken. De belangen van dorp en land worden overwogen. Naast hen in denzelfden kring houden zich intusschen de vrouwen met den huiselijken arbeid onledig; de kleinen spelen aan de voeten der eerbiedwaardige grijsaards of vragen den grootvader, om hun van Car Trojan of Marko Kraljevié te vertellen. Daarop neemt de wakkere Starjesina de met snaren bespannen Gusle ter hand, en begeleidt de woorden des sprekers met de toepasselijke tonen. De sagen worden afgewisseld door de heldenliederen, en met geestdrift schildert een krijger den nood des vaderlands of verheerlijkt hij de vrijheidsoorlogen. Zoo is het huis des Starjesina het gemoedelijk middelpunt der huisgemeenschap. Aan zijn haard ontvlamt de liefde voor het individu, voor de oude traditiën van volk, familie en geslacht en de geestdrift voor vaderland en vrijheid. Lost die gemeenschap zich op, gelijk in de Herzegowina allengs geschiedt, zoo begint de ellende meer speelruimte te krijgen, want de | |
[pagina 373]
| |
enkele familie bezit niet die weerstandskracht van vroeger. Treedt het individu op den voorgrond, gereed om de wetten aan zijn belang dienstbaar te maken, om zich boven anderen te verheffen, zoo is de grondslag voor de zoogenaamde cultuur gelegd. Wij weten wel, dat deze huisgemeenschap tot de primitieve vormen der sociale orde behoort; de familie heeft dan haar bijzonderen godsdienst, haar bijzondere wetten, haar eigen rechtspraak, haar eigen regeering als het ware. Zij bezit gemeenschappelijk den grond en omvat minstens 20-60 personen. In die orde schuilt echter iets, dat niet ontbeerd kan worden en ligt een beginsel verborgen, dat juist isGa naar voetnoot(*). Het tegenbeeld van dezen vorm van gemeenschap is eene moderne uiting van het communisme in Amerika, die ter wille van hare sexueele moraal onze aandacht verdientGa naar voetnoot(†). De Perfectionisten van Oneida en Wallingford - ca. 283 personen, waaronder 131 mannen en 152 vrouwen - meenden met het huwelijk te moeten breken en eene moraal van zuiver wetenschappelijken aard te behoeven. John Humphrey Noyes (Essay on Scientific propagation) stichtte deze gemeenschap en is nog haar leader. De voortplanting wordt in overeenstemming met de wetenschap geregeld, zoodat de president o.a. mededeelen kon: ‘Voor ca. 2½ jaar noopten ons financieele en andere redenen, van het door ons bepaald getal geboorten af te wijken. Sedert trachtten wij weder tot onze oude cijfers terug te keeren, daar wij hun eene zorgvuldige moreele en intellectueele verpleging en eene goede opvoeding konden aanbieden. Tot dit doel kozen wij 24 mannen en 20 vrouwen, die tot nog toe onze sociale theorieën met het gunstigste gevolg in toepassing gebracht hebben.’ De commune is geenszins tegen het beginsel der liefde ingenomen; integendeel, zij veroorlooft de wederkeerige genegenheid en de samenleving der beide geslachten, maar verlangt, dat dit alles door tusschenpersonen of derden geregeld worde en vindt niets zoo zondig als de uitsluitende liefde van twee personen tot elkander. De bestuurders der commune houden het toezicht; zij nemen notitie van mededeelingen omtrent wederkeerige neiging, verplichten niet tot samenleving, indien het gevoel van weerzin voorhanden is, maar laten zich voor het overige bij de keus van een echtpaar door de voorschriften leiden, die met het oog op de algemeene welvaart vastgesteld werden. Als regel wordt aangenomen, dat het geslachtsleven tusschen personen van geheel verschillenden leeftijd bevorderd moet worden, en de oppositie der jongelieden hiertegen wordt als zelfzuchtig en zondig verworpen. Intusschen zijn afwijkingen niet | |
[pagina 374]
| |
zelden en hangt de toepassing van de wetten der wetenschap af. Is het getal kinderen bepaald, zoo worden de paren geformeerd en indien de resultaten niet aan de verwachtingen beantwoorden, zoo wordt er voor plaatsvervanging gezorgd. De kinderen worden, zoodra zij hunne moeder kunnen ontberen, in een algemeen kinderhuis opgevoed en schijnen gezond, vroolijk en sterk van lichaam en geest, ofschoon de uitdrukking van het oog het gemis der ouderlijke zorg en liefde aanduidt. Deze commune had in 1857 reeds 40.000 dollars voor haar eigendom besteed en bloeide buitengemeen; zij bezit land, eene farm, eene zijdespinnerij, eene weverij en eene ververij, eene smederij en andere werkplaatsen ter vervaardiging van machines. Tweemalen 's weeks eten de leden vleesch, terwijl zij voor het overige vegetabiliën genieten en een mengsel van koffie of thee met mout drinken. Zij rooken niet en drinken geen sterke dranken. Zang en muziek is hun grootste genot en vele jonge vrouwen worden naar New-York gezonden, om onderwijs in de muziek te ontvangen. Vele jongelingen bezoeken hoogescholen, om in de medicijnen en de rechtsgeleerdheid te studeeren; anderen beoefenen het bouw- en ingenieursvak, de chemie en de technische wetenschappen. Hun grondbeginsel is: ‘zooveel mogelijk afwisseling op het gebied van den arbeid’, en dat houdt hun geest bezig en oefent een uitmuntenden invloed op hunne verdere ontwikkeling uit. Twee belangrijke uitvindingen werden reeds door hen gemaakt. Zij hebben hun eigen godsdienst en bijgeloof. Nieuwe leden moeten beloven, hun eigenaardig geloof te omhelzen en geen loon voor den arbeid te verlangen, maar trouw in de gemeenschap te deelen. Ontrouw werd tot nog toe slechts één lid. Doch ter zake. Mr. Van Houten wenscht de sexueele moraal, zooals zij heden ten dage gehuldigd wordt, in zoover te wijzigen, dat er vrijwillige onthouding in het huwelijk plaats vinde, waardoor het aantal kinderen in verhouding tot de inkomsten kan blijven en een deel der maatschappelijke ziekteverschijnselen zou wegvallen. Hij eischt waardeering der moraal van hen, die in dit opzicht van de heerschende meening afwijken, en terwijl hij het huwelijk op de liefde baseert, plaatst hij de absolute vrijheid op den voorgrond. De sociale stelling der vrouw, haar rechten en plichten, de grove gebreken op dit gebied en de gevolgen, die uit die gebreken voortvloeien, licht hij met het hem eigen talent toe en ongetwijfeld kunnen wij een groot deel der schildering als volkomen waar en juist beschouwen. Ik meen echter, dat er in het algemeen te weinig op het wezen der menschelijke natuur gelet werd en als regel aangenomen wordt, wat eene relatieve uitzondering is, dat elke hervorming op dit gebied met het individualisme strijdt en dat de gevolgtrekking ten opzichte van het volk te hard is. De bestrijding der Kerk gaat ons hier niet aan, omdat wij hieromtrent onze meening reeds te kennen gaven. | |
[pagina 375]
| |
Omtrent de deugd kunnen verschillende opvattingen bestaan. Er bestond een tijd, dat men het geslachtsverkeer als een nuttig en aangenaam tijdverdrijf beschouwde, nuttig, omdat er een wezen door geboren werd en aangenaam, omdat het den planter vermaak verschafte. Het was planten en oogsten en werd niet van zóó groot belang geacht om er veel ophef van te maken. Men leefde overeenkomstig het gevoel der zinnen, onderhield het gezellig verkeer en meende niets kwaads te doen. Zoo was het ten tijde der profeten en zoo is het hier en daar nog. De Grieken veroorloofden zich nu en dan den luxe, er eene vriendin op na te houden, die het zinnelijk levensgenot verhoogde, terwijl de echtgenoote het beeld van trouw en huiselijkheid bleef. In het Gynäkeion echter werden uitsluitend voortreffelijke zonen en edele dochters ter eere van het vaderland geboren en deze dochters werden in den geest der moeder groot gebracht. De Mpongoues, een volksstam aan de Oostkust van Afrika, huldigen nog steeds de polygamie, die in het Oude Testament mede niet voor onzedelijk gehouden wordt. Bij hen bepaalt het getal vrouwen den graad van het aanzien en de macht der familie en hoe minder eene vrouw te doen heeft, hoe aanzienlijker het huis is. Monogamie is daarom met het oog op de vrouw synoniem met proletariaat. Bij de Christenen zien wij, bij toenemende beschaving, eene fijnere onderscheiding veld winnen, en zelfs in de begrippen amour, love, Liebe is een onderscheid voorhanden, dat op den geest en het wezen der gesloten verbinding duidt. Het Christendom maakte propaganda voor het jonkvrouwelijk of liever maagdelijk karakter der nieuwe leer en predikte tevens de kuischheid. Augustinus noemde kuisch ‘wie de eene liefde door de andere, het eene vuur door het andere in zijn hart verdrongen had’. Naast de poëzie van het algemeen ideaal trad die van het kerkelijk; beiden waren goed en edel, maar moesten zich een weg banen, waarbij maar al te dikwijls ook in de Kerk de menschelijke natuur overwon en de realiteit een te machtigen invloed uitoefende. Noch in het celibaat als zoodanig, noch in de ascese kunnen wij iets ontdekken, wat afkeuring verdient, indien beiden in eenvoud aan het Christelijk ideaal vasthouden en hunne naïeveteit trouw bewaren, of indien zij hunne overtuiging aan eene hoogere roeping weten dienstbaar te maken. Saphir (Humoristische Abende) gaat te ver, indien hij zegt: ‘De gehuwde vrouwen hebben hunne bestemming reeds bereikt; de ongehuwden hebben nog geen adres, en die in het geheel niet huwen zijn onbestelbare brieven, die op de post blijven liggen.’ Grillparzer (Des Meeres und der Liebe Wellen), de dichter der liefde, wist de ideale gedachte op weergalooze wijze te vertolken en het beeld der liefde van al het onkruid te bevrijden, en in den zesden zang der Ilias, de bijeenkomst van Hector en zijne vrouw, is gewis het schoonste tafereel van het huwelijk, door Luther het groote wonder der wereld | |
[pagina 376]
| |
genoemd, ontworpen. De man behoudt eene wereld voor zich evenals de vrouw en toch vormen beiden ééne gemeenzame wereld, terwijl de kinderen als het ware het min of meer abstracte ideaal in concreten vorm weergeven, een nieuw gebied van plichten scheppen en dientengevolge het eigen egoïsme geheel op den achtergrond geraakt. De vereeniging van twee elementen, die ‘Ergänzung durch die Liebe’, veronderstelt, om aan de gestelde verwachtingen te beantwoorden, gelijk de Duitscher zegt ‘ein sich gegenseitig abschleifen’. Is dat het geval, zoo is de hoop van vroeger vervuld en de inwendige bevrediging de belooning voor het wachten in angst en in pijn, eens door Walther von der Vogelweide aldus voorgesteld: ‘Sie thut, sie enthut, sie thut, sie enthut, sie thut;
Wie oft ichs that, so war das Ende immer gut’Ga naar voetnoot(*).
Intusschen is daarvan slechts betrekkelijk zelden sprake en heet het gewoonlijk in het gunstigste geval met Jean Paul: ‘Er heirathet sie, weil er sie liebt;
Sie liebt ihn, weil er sie heirathet.’
Het huwelijk berust veel te weinig op liefde en kan onder de heerschende omstandigheden zelden op liefde berusten. In Crefeld en omgeving is de sociale positie der meisjes uit de arbeidende klasse van dien aard, dat zij eene grootere mate van zelfstandigheid genieten dan elders; zij zijn jong, levenslustig, verdienen een behoorlijk loon, staan niet onder contrôle, bewerken fluweel en zijde, waardoor de zin voor opschik, bij het vrouwelijk geslacht toch al buitengemeen ontwikkeld, voortdurend voedsel krijgt en bezoeken vlijtig de danszalenGa naar voetnoot(†). De zittende levenswijze, de verveling | |
[pagina 377]
| |
's avonds en de eenzaamheid jagen haar in de armen des minnaars; is hij arm, zoo houden zij hem vrij, en het is niet onopgemerkt gebleven, dat de commis-voyageurs gedurende het carneval bij voorkeur in Crefeld vertoeven. De Rijnstreken hechten er nu juist niet zooveel aan, dat eene jonkvrouw of een jongeling trouwt; eerst schaft zich de jonkman eene wandelbruid aan en het volk zegt: ‘Zij gaan saâm.’ Is dit met door hen niet gewenschte gevolgen verbonden, zoo is meestal de invloed der geestelijkheid zóó sterk, dat zij in den regel met elkander een huwelijk sluiten en dat op deze wijze bastaarden vermeden worden. In het tegenovergestelde geval gaat zulk een paar na eenigen tijd weder uiteen en knoopen beiden elders aan, hetgeen zoolang geschiedt, totdat er een huwelijk tot stand komt. Vóór de registratie in de akten kent men elkander door en door; teleurstellingen zijn niet meer mogelijk, en niet zelden kunnen zij elkander goed lijden en wordt het huwelijk met den naam van gelukkig bestempeld. Er wordt vlot geleefd, totdat er kinderen verzorgd moeten worden, en de wijze van huishouding laat veel te wenschen over. Op het platteland is het beter, omdat de vrouw meer met het huiswezen samenhangt, zelden aan haar lot overgelaten wordt en minder den natuurlijken grond onder hare voeten verliest. In de groote steden echter en de industrieele middelpunten: hetzelfde beeld met andere staffage. Predik nu onthouding, zoo luidt het antwoord: ‘Ge hebt goed spreken, steeds vleesch op tafel en veel afwisseling; dit is nu ons zondagsvermaak.’ De loonarbeider der industrie is op elk gebied gebonden; slechts op dit gebied heeft hij een eigen wil, voelt hij zich vrij, kan hij doen en laten, wat hij wil, en daar hij in het algemeen eene hoogst zinnelijke natuur bezit, zoo viert hij maar al te licht zijn lusten bot. Wie echter de Katholieke kerk in de zuiver Katholieke streken aan het werk gezien heeft, | |
[pagina 378]
| |
wie haar in dien chaos gadeslaat, schort zijn veroordeelend vonnis op, en wanneer hij dan ziet en nagaat, wat door de tegenstanders der Kerk tot nog toe gedaan werd, om zulke toestanden te verbeteren, slaat beschaamd de oogen neder en begint de organisatie met een anderen blik te beschouwen. Wij moeten billijk zijn en geene leer onvoorwaardelijk veroordeelen, die zoovele verdiensten bezit. De beschaving is nog zoo diep niet doorgedrongen, als menigeen schijnt te vermoeden. Luther wil, dat de mannen tegen hun 20ste en de vrouwen tegen haar 18de jaar trouwen; al te groote voorzichtigheid met het oog op de materieele behoeften keurt hij af, want hij meent, dat men op God moet vertrouwen, in het zweet zijns aanschijns werken en geen arbeid te gering of beneden zijne waardigheid achten. Geschiedt dit, zoo zal het niemand aan het noodige ontbreken, terwijl een vroeg huwelijk man en vrouw voor ziekten en buitensporigheden bespaart. Hij dacht daarbij bij voorkeur aan de bearbeiding van den grond, en de economen van lateren tijd konden zich met deze ziens wijze niet vereenigen, daar zij voor eene abnormale vermeerdering der bevolking vreesden. Süssmilch (Göttliche Ordnung)Ga naar voetnoot(*), de eerste moraalstatisticus van meer beteekenis, trachtte op de wetten, die de schijnbaar willekeurige menschelijke handelingen beheerschen en regelen, opmerkzaam te maken en onderzocht het wezen der geboorten, der sterfgevallen en der voortplanting. Hij steunde nog in zijne ontwikkelingsleer op het woord der Schrift: ‘Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde’, maar hij verlangde toch reeds, dat de trouwlustigen eerst zorg zouden dragen voor de middelen, om eene familie te onderhouden. Hij trof nog een minder bevolkt land aan, dat handen noodig had en ging daarom minder ver dan Malthus. Hij hechtte echter evenzeer aan de natuurlijke uitbreiding der physieke, materieele en moreele cultuur en wel in gelijke mate, als de vermeerdering der bevolking plaats vond. Evenals Malthus theoloog, was Süssmilch in menig opzicht zijn geestverwant. De leer der onthouding vóór het huwelijk en de theologische grondslagen van hunne economische theorieën moesten hetzelfde karakter dragen. Het spreekt wel vanzelf, dat de volksvermeerdering gelijken tred moet houden met de ontwikkeling der productieve kracht, dat normale verhoudingen opgezocht moeten worden; maar ten eerste is de productie van voedende stoffen vatbaar voor eene wel niet onbeperkte, maar toch | |
[pagina 379]
| |
nog zeer sterke vermeerdering, waarmede zich echter nog veel te weinigen bemoeien, en ten tweede heeft de volksvermeerdering in geometrische progressie, terwijl de voedingsmiddelen in arithmetische progressie stijgen, niet plaats, zoodat wij in dit opzicht van geene wet kunnen spreken. Malthus neemt aan, dat allen collectief en individueel zullen trachten, de productieve kracht te vermeerderen en in het zweet des aanschijns werken, om een eigen tehuis te kunnen oprichten, derhalve, dat het maximum van arbeid op productieve wijze tot ontwikkeling gebracht wordt, zoodat de scherpe kanten van zijn economisch gebouw eenigermate afgesleten worden. Dat het individu geen recht op arbeid zou hebben, wanneer er geen couvert aan de tafel, waaraan het algemeen gastmaal plaats vindt, voor hem gereserveerd was, kunnen wij onder de arabesken rangschikken, indien wij aannemen, dat er van het recht als zoodanig en niet van het moreel recht sprake is. De natuur zou hem gebieden, zich weder te verwijderen en hij zou een offer der absolute noodzakelijkheid zijn, want hij had geen recht om te bestaan, moest derhalve te gronde gaan. Gesteld, dat er overbevolking voorhanden ware, hetgeen onder de gegeven omstandigheden eene geheel denkbeeldige veronderstelling van zeer twijfelachtige waarde is - dan zou toch eerst moeten blijken, dat de sociale orde op eene natuurlijke basis berustte, het maximum van arbeid productief aangewend werd en niets verloren ging; kortom, dat gezonde toestanden met juiste verdeeling ons veroorloofden, onze positie volledig te overzien en de juiste middelen tot herstel van het natuurlijk evenwicht aan te wenden. Tegenwoordig hergeven wij niet eens aan den grond, wat hem ontnomen wordt en denken wij er niet aan, om de productieve kracht op rationeele en wetenschappelijke wijze systematisch te regelen en te vermeerderen. Wij spelen met de wijze van produceeren en consumeeren, leven van den overvloed, die wellicht heden voor allen toereikend ware, indien er reeds vroeger van organisatie sprake geweest was, en zien ontwikkeling en ontaarding naast elkander wortel schieten, zonder te weten, welke macht op den duur de overhand behoudt. Van Houten kiest scherpe tegenstellingen, om zijne theorie in het volle licht te kunnen plaatsen, maar hij overweegt niet, of de tegenwoordige verdeeling van de bevolking in overeenstemming is met de natuurlijke grondslagen van eene gezonde sociale orde. In Groot-Brittanje, waar Adam Smith de economische richting | |
[pagina 380]
| |
vrij wel aangaf, zonk het getal der landbouwende familiën gedurende 1811/21 van 35 tot op 28 pCt. der bevolking en bedroeg dit in 1851 nog maar 23,6 pCt., terwijl de industrieele bevolking van 1811/31 tot op 44 pCt. steeg. In 1841 was het contingent van den akkerbouw in vergelijking met 1831 met circa 22 pCt. verminderd en dat van handel en industrie met 46 pCt. toegenomen. In Frankrijk zonk de agronomische bevolking van 1851-1856 van 56,87 tot op 52,94 pCt., terwijl de industrieele en commercieele van 27,68 tot op 33,88 pCt. steeg. Gezond zou deze ontwikkeling van handel en industrie slechts dan zijn, indien landbouw en veeteelt niet gezonken waren, vooral in een land, dat voor meer dan ⅔ der bevolking uit plattelandsbewoners bestaat. Niettegenstaande gedurende die periode land ontgonnen werd, nam de graanproductie af en dit trok dan ook in hooge mate de aandacht der Fransche economen, die deze ontvolking van het land en deze snelle uitbreiding der steden met bezorgdheid gadeslaanGa naar voetnoot(*). In 1853 kwamen nog 40 inwoners per 100 hectaren, tegenwoordig nog slechts 36. De anonyme schrijver van: Les Intérêts de la France, Amsterdam 1740’, verlangt met klem ‘l'aisance de la population des laboureurs pour tout l'édifice de la population générale’, en terecht wordt in Duitschland op de gevaren gewezen, die in geval van revolutie uit de nog niet voldoende verdeeling van het grondbezit zouden voortvloeienGa naar voetnoot(†). Statistici rekenden uit, dat meerdere honderdduizenden arbeiders gedurende de zwendeljaren aan den landbouw onttrokken werden en het industrialisme uitbreidden. Later zijn zij voor den landbouw onbruikbaar en vermeerderen eenvoudig het proletariaat. De harmonie der sociale krachten is verbroken en de onjuiste verplaatsing van sociale elementen schijnt overbevolking, is echter in werkelijkheid een ongezond verschijnsel, dat bijtijds aan eene flinke allopathische kuur onderworpen moet worden. In de steden nam de vruchtbaarheid af, maar steeg ten koste der landelijke bevolking het aantal inwoners daarentegen enorm en bijna overal treedt het industrialisme op den voorgrond. Dit hartstochtelijk jagen naar de groote werkplaatsen vol afwisseling en verleiding staat in nauw verband met de uitbreiding der prostitutie en de algemeene verwildering. Men hoopt met minder moeite meer te verdienen en meer te genieten en werpt zich met woest getier in den maalstroom, om te verzinken. Parijs en Londen en in den laatsten tijd voornamelijk Berlijn, Pruisen en Saksen zijn aan dit euvel blootgesteld en de samenstelling der volksklassen toont ons aan, dat wij | |
[pagina 381]
| |
op een dwaalspoor zijn en een krachtiger fundament moeten leggen, indien wij op vooruitgang prijs stellen. Het is gewaagd, om een land tot voorbeeld te kiezen, dat ten opzichte der moraal in het algemeen zoo laag staat. Frankrijk's bevolking stijgt geenszins in verhouding tot de ontwikkeling der productieve kracht en kon buitendien die kracht nog belangrijk vermeerderen. Wanneer Cabet meldt, dat van de huwelijken in het Seine-departement 80 pCt. en op het platteland 56 pCt. op grond van een huwelijkscontract gesloten worden, zoo getuigt dit voorzeker van verstand, niet echter van liefde; het tweekinderstelsel, de methode van vruchtafdrijving, de heerschende meening omtrent ‘les trois choses indispensables, une pipe, un livre et une compagne’, de afschuiving der eerste moederzorgen en moederplichten en de overdraging aan ‘nourrices’, verbonden met hetgeen ons door Mr. Van Houten omtrent de Fransche moraal medegedeeld wordt, schijnt ons nu juist niet geschikt, om de absolute vrijheid aan te bevelen en indien het waar is, dat Nederland volgt, indien Frankrijk voorgaat en indien dat mode werd sedert de Fransche revolutie, zoo ziet het er werkelijk treurig uit met den wakkeren Germaanschen stam, die eens op echt Germaansche wijze goed en bloed veil had, om het beginsel der Reformatie zelfstandig te kunnen belijden, en daarmede eens en voor altijd voor de oude historische traditie partij koos. In Amerika vinden wij 450.000 meer mannen dan vrouwen; in het Westen delven de vrouwen ten opzichte van het getal het onderspit, terwijl in het Oosten de Europeesche verhouding voorhanden is. Virginia telt 30,000, Maryland 15,000, Pennsylvanië 5000, New-York 56,000, Connecticut 7000, Rhode-Island 8000, Massachusetts 50,000 en New-Hampshire 7000 meer vrouwen dan mannen. Nu is in de eerste plaats de vrouwenarbeid op ruimere schaal georganiseerd, want volgens Jennie Collins te Boston zijn ca 70 branches voor vrouwen toegankelijk. Gedurende de lente en den herfst bloeit het hand- of fabriekmatig werk der vrouw het meest; 's zomers gaan velen naar de badplaatsen als kellnerinnen, en 's winters heerschten veelal nood en ellende. De resultaten worden zeer verschillend beoordeeld en luiden geenszins buitengewoon gunstig; zelfs bij hen, die openlijk zeer sterk voor de rechten der vrouwen plaideeren, zijn de loonen geenszins in verhouding even hoog als die der mannen. Bij nader onderzoek zijn ook hier theorie en practijk zeer verschillend en bezitten de geconsolideerde staten reeds vele eigenschappen der oude wereld. In de tweede plaats is de vrouwenemancipatie aldaar meer dan elders aan de orde van den dag, ten deele met de bekende overdrijvingen van alle modeartikelen en ten deele met gezonden, voor ontwikkeling vatbaren achtergrond. Eigenaardig is het echter, dat in de Vereenigde Staten de natuurlijke vermeerdering der Amerikaansche bevolking zeer gering is en langzaam daalt. In Massachusetts bijv. is | |
[pagina 382]
| |
het aantal kinderen der emigranten meer dan het tweevoudige van dat der eigenlijke ingezetenen en 10 pCt. der huwelijken van laatstgenoemden zijn onvruchtbaar. Men schrijft dit toe aan de heerschende mode der vruchtafdrijving. Het medisch genootschap te New-York schreef dan ook eene prijsvraag uit over het beste middel ter bestrijding van dit euvel, en de bekroonde verhandeling moest op de hoogere burgerscholen voor meisjes verbreid worden. Een der eerste dagbladen meende, dat zij op geene toilettafel mocht ontbreken. Velen schudden het hoofd over de zoogenaamde moderne cultuur met al die fraaie theorieën, terwijl de religieuse vereenigingen juist daar propaganda maken, waar het meest de absolute vrijheid gepredikt wordt, omdat zij zeker zijn van den oogst. Rusland heeft er belang bij, om zijne bevolking te vermeerderen, want het heeft gebrek aan handen. Er wordt dan ook als het ware eene premie op de vermeerdering der geboorten gezet, en de agronomische constitutie, het ‘mir’, huldigt het standpunt, waarop zich de kloosters eertijds plaatsten; het bevordert met alle energie de landbouwkundige kolonisatie. Frederik Willem IV van Pruisen noemde dit beginsel terecht: het begin der Slavische historische ontwikkelingsperiode. Daar nu alle hinderpalen ten opzichte van het huwelijk opgeheven zijn en de voortbrenging zelfs wettelijk begunstigd wordt, zou de bevolking, om met Stuart Mill te spreken, buitengemeen moeten wassen. De uitbreiding geschiedt echter bijna in gelijke verhouding als in Frankrijk. In Frankrijk wordt de bevolking in 120, in Rusland in 90, in Engeland en Pruisen in 50 jaren verdubbeld, en als oorzaak van dit verschijnsel geeft A. von Buschen (Aperçu statistique des forces productives de la Russie) de groote kindersterfte op. Vruchtbaarheid gemiddeld in Rusland 4,96 kinderen, in Pruisen 4,23 kinderen, in België 4,72 kinderen, in Engeland 3,77 kinderen. Daarentegen is de sterfte volgens Quètelet (Physique sociale), wat de bevolking betreft: in Rusland 1:26, in Pruisen 1:36, in Frankrijk 1:39, in België 1:43, in Engeland 1:49. Ontleden wij de cijfers ten opzichte van Rusland, zoo krijgen wij in Nowgorod bij de hoogere klasse 5⅘, bij den gegoeden burgerstand 5, bij de boeren 5½, bij de kooplieden 4⅘ en bij de fluctueerende bevolking 3¾ kinderen per gezin. Wij nemen nu de volgende verschijnselen waar: de moeders gebruiken drie dagen na de bevalling een stoombad zonder op de noodige maatregelen van voorzichtigheid te letten; zij zijn met arbeid overladen, kunnen haar kinderen zelden zelven zoogen, laten hen gedurende den oogst in den steek, geven hun eene zoogflesch met zoogenaamde krachtsoep (zuur roggemeel), die diarrhee veroorzaakt, en doopen met toepassing der onderdompeling; de familiehoofden zorgen zoo spoedig mogelijk voor het huwelijk der zonen en gebruiken de vrouwen als dienstmaagden; dientengevolge zijn knapen van 8-10 jaren veelal met meisjes van 25-30 jaren gehuwd | |
[pagina 383]
| |
en een gevolg daarvan is, dat de vrouwen te oud zijn, wanneer de mannen den krachtigsten leeftijd bereikt hebben, zoodat de mannen zich zelden meer om haar bekommeren en liever de vrouwen der zonen misbruiken, die te jong zijn, om hun rechten te handhaven; de dorpsfeesten met de daarmede gepaard gaande losbandigheid oefenen een ongunstigen invloed uit en Mitchell zegt: ‘it is notorious that the statistics of illegitimate births in Russia are kept down by the great prevalence of certain practices in Russian villages, in most of which may be found one or more women, who, failing the effects of herbs, resort to a process popularly called vytirannie’ (Blue Books)Ga naar voetnoot(*). Merkwaardig is het, dat de gemeenschap in Rusland en onder de Slavische volksstammen, ook wanneer zij aan de opgesomde nadeelen niet onderworpen is en met het patriarchaal karakter een meer idealen zin vereenigt, geenszins op eene buitengewone of zorgbarende vruchtbaarheid wijzen kan, en dat integendeel de grenzen op dit gebied niet zoover uit elkander liggen. Daarentegen schijnt de vermeerdering op Java volgens Bergsma (Landbouw-wetgeving, Tijdschrift van het Indisch landbouwkundig genootschap 1873) ten gevolge van het collectief beginsel buitengemeen snel plaats te vinden, zoodat de verdubbeling in ca 30 jaren verondersteld wordt, hetgeen Stuart Mill's leer zou bevestigen, maar in de tropische landen eene uitzondering is. In elk geval hebben dergelijke dogma's hoogst betrekkelijke waarde en rechtvaardigen de feiten geene algemeene theorie. De wetten, die ons beheerschen, vragen noch naar eenige kerkleer, noch naar eenige theorie omtrent de vrijheid, en meer dan op dit alles moeten wij letten op de practische vraag omtrent het wezen der menschelijke natuur of omtrent het ingeworteld volksvooroordeel, dat meer beteekent dan alle zoogenaamde wetten, en het volk, dat de vrijzinnigste wetgeving bezit, is dikwijls nog het minst vrij, omdat het maatschappelijk vooroordeel heerscht en over die bepalingen lacht. Het komt er daarom mijns inziens hoofdzakelijk op aan, zich aan de gemeenschap te onderwerpen, haar van onkruid te zuiveren, op te zoeken, waar en hoe zij mogelijk is, waardoor zij bevorderd wordt en welke vormen voor haar het meest geschikt zijn. Het is hoofdzaak, met de historische traditie te werken en tot hare verjonging de hand te bieden, het eigen ik daarbij geheel op den achtergrond te plaatsen en als het ware in dienst te staan van het algemeen; het is plicht, om overal de geestdrift voor de ideale goederen op te wekken en levendig te houden. De religieuse vorm van de gemeenschap speelt daarbij natuurlijk eene hoofdrol. De cijfers omtrent de vruchtbaarheid en de volksvermeerdering hebben eene relatieve waarde, indien zij niet nader ontleed of toegelicht en | |
[pagina 384]
| |
met de productieve kracht der natie in verband gebracht worden. Zij zijn bijv. voor Pruisen vrij hoog, maar niet te hoogGa naar voetnoot(*). Grijpen wij eens uit het voorhanden zijnde exact materiaal eene stad van middelmatigen omvang, waar de klein-industrie eene vrij groote rol speelt en het algemeen vermogen gering is: ik meen Erfurt (Statistische Mittheilungen aus dem Stadtkreise Erfurt nach amtlichen Quellen bearbeitet von Breslau, Oberbürgermeister). De stad telt 48,000 inwoners met inbegrip van het garnizoen (3½ duizend), en nam gedurende de laatste 50 jaren met iets meer dan 100 pCt. toe; 51,82 pCt. zijn mannen en 48,13 pCt. vrouwen en ten opzichte der religie is het karakter overwegend Protestantsch. Wij vinden nu 8948 familiehuishoudingen, waarvan 1630 zonder kinderen, 2477 met 1 kind, 1974 met 2 kinderen, 1333 met 3 kinderen, 806 met 4 kinderen, 426 met 5 kinderen, 196 met 6 kinderen, 72 met 7 kinderen, 26 met 8 kinderen, 6 met 9 kinderen en 2 met 10 en meer kinderen. 1641 familiehuishoudingen houden dienstboden en 1813 chambregarnisten en slapers. Bij officiersfamiliën maakt het genot van den militairen oppasser veelal het houden van dienstboden overbodig en dikwijls zijn deze oppassers, ook wat de keuken betreft, verreweg | |
[pagina 385]
| |
boven dienstmeisjes te verkiezen. Wij vinden 9566 huishoudingen in uitgebreideren zin, 287 alleenstaande mannelijke, 486 alleenstaande vrouwelijke personen en 43 gestichten. De woning is, gelijk elders, de huurkazerne, zoodat er slechts 3274 woonhuizen gevonden worden, en de arbeidende of op dagloon aangewezen bevolking is niet geringer dan in andere plaatsen. De jaarlijksche verdiensten zijn aldus: een handwerksman-daglooner per week 10-15 Rm., alzoo per jaar 500-750 Rm.; zijne vrouw, indien zij werken kan, 100-300, zou 600 of 1050 zijn, is gemiddeld 825 Rm.; een fabriekarbeider, goed geschoold, 15-25 Rm., alzoo per jaar 750-1250 Rm.; zijne vrouw 100 à 300, derhalve beiden 850-1550, gemiddeld 1200 Rm.; een ambachtsgezel 12-20 Rm., is 600-1000; zijne vrouw 100 à 300, maakt 700-1300, gemiddeld 1000 Rm.; een zelfstandig handwerksman 12-30 Rm., is 600-1500; zijne vrouw 100 à 300, maakt 690-1800, gemiddeld 1250 Rm.; De gemiddelde verdienste van deze 4 categorieën is te schatten op 1069 Rm., terwijl zij met een normaal gezin 1000 Rm. behoeven; derhalve in gewone tijden een overschot van 69 Rm. De landbouwer verdient als knecht, voerman of bediende, met inbegrip van kost en logies, gemiddeld per jaar 700 Rm., een dienstmeisje met kost en logies 445 Rm., als keukenmeid echter 475 Rm. en als kinder- of 2de meid 365 Rm. Eene vrouw, die uit werken gaat, 525 Rm. Een werkman in 's lands zoutmijn 765-833 Rm. per 8-12 arbeidsurenGa naar voetnoot(*). De crisis bracht hierin tijdelijk eene ongunstige verandering met uitzondering van het landbouwkundig bedrijf. Dit zijn vrij normale verhoudingen en ongetwijfeld geen ongunstige toestanden, die bij gelijkmatige verdeeling hoogst ongunstig zouden worden. Wij bespeuren echter dezelfde, zoo niet nog grootere mate van sociale ellende, waar de fabriek de lieden bezighoudt; de losbandigheid en de prostitutie gaan gepaard met gebrek aan kennis der huishouding, die weder in het ‘up and down’ of het onbestendig karakter der industrie steun vinden. De invloed der liberale wetgeving, zonder positieve hervormingen van anderen aard en zonder beperking der vrijheid door andere voorschriften wordt algemeen beklaagd, en naast de uitbreiding der conservatieve beginselen ontwikkelt zich de sociaaldemocratie, terwijl op de gematigde elementen niet gelet wordt. Betreden wij nu de zoogenaamde hoogere standen, zoo vinden wij | |
[pagina 386]
| |
daar, evenals elders, moeders in overvloed, die de dochters aan den man willen brengen en dochters, die echtgenooten zoeken, maar zij hebben iets geleerd en weten ook zonder dat eene eervolle plaats in de maatschappij te bekleeden; zij zijn niet voor den luxe opgeleid en geen modeartikelen, die voor de parade bestemd werden, voor het overige geestdoodende salons met zoutelooze, maar wellicht pikante literarische dagvliegen kunnen bezighouden, en zelfs niet eens door kwinkslagen of geestige invallen voor eenig amusant tijdverdrijf zorg dragen. Dit laatste genre, de door Vischer terecht op de scherpste wijze gekarakteriseerde modepoppen, is weder meer in de rijke handelsplaatsen vertegenwoordigd, waar het geld verstand en gevoel in gelijke mate moet vervangen, eene eigenschap, waardoor de vrouw maar al te dikwijls terecht als koopwaar beschouwd wordt en niet anders dan in de haven van berekenende gelukzoekers kan aanlanden. Opvoeding, onderwijs, de liefde voor het huis en het huiselijk leven en het natuurlijk verstand zijn tegen dergelijke euvelen een betere waarborg dan absolute vrijheid. Lorenz von Stein (Die Frau auf dem Gebiete der Nationalökonomie) toont aan, wat de vrouw voor het huis zijn kan en hoe zij hare taak moet volbrengen, zonder daarbuiten haar geluk te zoeken. De man ziet in de beminde niets dan de beminde, maar van de vrouw verlangt hij, dat zij ook werkelijk zijne vrouw zij. Hij wil een wezen, dat hem niet alleen liefheeft, maar dat hem ook begrijpt; hij wil, dat zij in staat is, haar gebied te beheerschen en begrip heeft van de sociale factoren, zoodat zij niet alleen het huis make tot een huis der liefde, maar ook gelijktijdig van den arbeid. Zij kan dat en zal slechts daardoor een deel der sociale menschheid kunnen uitmaken. Is zij radicaal, zoo volgt zij niet het voorbeeld der mannen, om allen gelijk te maken, d.i. een trap te doen dalen, maar wil allen gelijk voornaam hebben; zij volgt het voorbeeld der Gothiek en begint met de inwendige hervorming, om alsdan het karakter van dat inwendig leven naarbuiten tot heerschappij te brengen; zij bouwt het huis op hechte grondslagen en laat dat huis in politieken en socialen zin op de maatschappij invloed uitoefenen. Vroeger werd minder over hare sociale positie gestreden en was hare macht grooter, omdat het huis meer aanzien genoot. Aan het engagement, de periode van nadere kennismaking, van poëzie en ongestoorde gedachtenwisseling ter verdere ontwikkeling, hecht Van Houten zonderling genoeg geringe waarde, omdat het zinnelijke neigingen opwekt en bevordert, neigingen, die, niet bevredigd, schadelijk zijn. Zal dan de zelfbeheersching na het huwelijk sterker zijn dan vóór dien tijdGa naar voetnoot(*)? | |
[pagina 387]
| |
Vroeger was het ‘queesten’, het vrijen des nachts op het bed, in gebruik en werd de vrijage boven de deken voortgezet, ‘om op die manier een praatje te houden en aldaar te blijven tot een uur vóór den dag, wanneer hij weder in stilte vertrok en het venster sloot’ (Schotel, het Oud-Hollandsch huisgezin der 17de eeuw). Wie daarbij de wetten der eerbaarheid overtrad, werd gelyncht en het teeken daartoe voor de buurschap was het slaan van eene tang op den ketel, terwijl bloemen als ‘de eerbare stookebrandjes en jeugdige harten gestookt’ aangezien werden. Dit gebruik was in Holland, Zwitserland, Tyrol, enkele deelen van Duitschland, Scandinavië en Helgoland mode en heet onder het volk in Zweden nog heden ten dage ‘kommen nachten’. Mij dunkt, dit was vrij wat gevaarlijker en gaf toch aanstoot noch ergernis, maar het huis stond toen ook op flinke palen en kon een stootje verdragen. Het is merkwaardig, hoezeer de tijden veranderen. Eertijds koos Heinze voor Hildegard von Hohenthal en hare gezellinnen volbloedige, levenslustige, door en door gezonde typen vol geestdrift voor de kunst, vol leven en beweging, natuurlijk en waar; het zijn de typen van Rubens, niet bedorven door de cultuur, geteekend naar het leven en tevens weergegeven met een koloriet, dat ons het bloed sneller door de aderen doet vloeien. Later komt Gutzkow met zijne Wally, het type der emancipatie, vol moderne coquetterie, eene bleekzuchtige figuur, die eene verhandeling tegen de dogma's der Kerk ten beste geeft, over de moraal philosopheert, steeds met de pen aan het werk is en met ziekelijk raffinement zich en anderen verveelt. Heinze's typen weten te genieten, maar toch, bij juiste ontleding, is de moraal door hen vrij wat meer gewaarborgd, dan door dat langzaam vergif, ons met vol bewustzijn in kleine teugen toegereikt. Beide dichters waren wel is waar in verschillende tijden populair, maar het is niet twijfelachtig, wie op den duur meer geschat zal worden, want reeds nu begint men hier en daar te ontwaken en verlangt menigeen meer dan vaalbleek licht. Men tracht medelijden met het lot van George Sand op te wekken, met haar, die op de onvergeeflijkste wijze Alfred de Musset ten gronde richtte en niet alleen in staat was, om hare schande te overleven, maar ook, om nog langer met het leven en zijn ernst lichtzinnig te spelen. Hij, die de smart als het ware met de moedermelk in zich opgenomen had en in tonen wist weer te geven, waarvan de wereld nog lang | |
[pagina 388]
| |
diep getroffen zal worden, al verraden zij ook een onbevredigd en gebroken gemoed; hij, die de leugen haatte, moest langzaam onder het venijn der leugen verbloeden. En daartoe koos George Sand de gewijde aarde van Italië! Zij had hem kunnen verlaten; zij behoefde hem niet te verplegen, maar hem in eene ure, waarin zij hem stervend of wel reeds gestorven waande, een schouwspel aan te bieden, dat meer dan dierlijk was, dat was toch al te krasGa naar voetnoot(*). Mendelssohn, de Israëlietische wijsgeer, die Lessing tot model voor ‘Nathan der Weise’ diende, bleef getrouw aan de patriarchale zeden en gewoonten van zijn stam en beschikte daarom over de hand van zijne begaafde dochters, overtuigd van hare gehoorzaamheid. Zoo werd zij, die later met Schlegel naar Parijs vluchtte, aan een Berlijnsch koopman ten huwelijk gegeven. Toen Schlegel's liefde voor haar bekoeld was, nadat zij zorg en leed met hem gedragen had en zij met dichterlijke vrijmoedigheid in den steek gelaten werd, toen was het de beleedigde echtgenoot, die haar als moeder van zijne kinderen op de tactvolste wijze voor broodsgebrek in een vreemd land vrijwaarde. Op rijperen leeftijd in de school der ervaring gehard, dacht zij anders over de bestaande moraal en met de herleving van het vrouwelijk gevoel kreeg zij ook de kracht om te dragen, te lijden en over hare wetsovertreding te treuren. Zij leerde den zielenadel begrijpen. Van Houten citeert een mariage de raison uit Paul Heyse's ‘Kinder der Welt’; maar, mijns inziens, heeft de meester der novelle, die de weergalooze gave bezit, naar het leven te schilderen en de beelden van dat leven, voor zoover zij zich aan zijn oog vertoonen, met dramatische kracht in de meest verschillende vormen der kunst weet te hullen, hier geen mariage de raison in den eigenlijken zin op het oog. Hiermede zij geenszins gezegd, dat de door en door gezonde novellen van Riehl niet, wat de richting betreft, de voorkeur verdienen. Zij wist vóór haar huwelijk niet, wat liefde was en gehoorzaamde aan de begrippen gril en luim; zij speelde met het leven en was noch vrijwillig, noch gedwongen, een offer der bestaande moraal, derhalve meer een type der inconsequentie, tevens eene nieuwe gedaante der ‘Zweiseelentheorie’. Eerst later kwam het bewustzijn, de onbevrediging, maar niet meer met de werkelijkheid verwant, integendeel geheel op de romantiek overgedragen. Heyse is een kampioen voor de vrije liefde, maar niet als vorm der algemeenheid, niet als grondslag der sociale orde, omdat die orde twee onmisbare gegevens daartoe mist, nl. het ideaal en de aristocratische gedachte. Niemand dacht eraan, Themistokles de rechten als burger te bestrijden, ofschoon hij uit den Venustempel | |
[pagina 389]
| |
stamde; niemand verweet Leonardi da Vinci, dat hij een kind der liefde was; niemand lette erop, dat Rauch's dochtertje hem door het noodlot gezonden werd; maar hoe dikwijls is liefde in het huwelijk vertegenwoordigd? Een bekend componist en virtuoos deelde mij eens mede, dat, volgens zijn eigen ondervinding, getrouwde vrouwen zich veel eerder wegwierpen dan meisjes. Eerstgenoemden voelden minder de noodzakelijkheid om zich te beheerschen, indien de tonen der muziek de juiste snaren van haar hart getroffen hadden, terwijl de laatstgenoemden veelal schuw waren en niet zoo licht op den voorgrond traden. Beiden verwisselden echter veelal kunst en persoon, zoodat zij minder de kunst verstonden en daarom meer de kitteling van het gevoel op den persoon overdroegen. Gunstige uitzonderingen waren natuurlijk voorhanden. Dit verschijnsel is zeer natuurlijk, want bij de vrouw is de phantasie hoofdzaak en bij de meeste mannen sluit het bedrijf reeds de phantasie uit, terwijl zij, gehuwd, zelden met de vroegere vereering de uitverkorene naderen. Nu is die ‘geistige Wendung der ersten Liebesneigungen’ wel wat meer figuurlijk op te vatten, of liever neemt ‘Wahrheit und Dichtung’ nog een zeer jeugdigen leeftijd aan, want hetgeen in Duitschland ‘Die Flamme’ genoemd wordt, laat meer sporen achter, dan veelal vermoed wordt. ‘Hem krijg ik toch niet en tegen den bruigom in spe heb ik niets, derhalve ja.’ Een onbevredigd gevoel heeft allicht extravagances ten gevolge, vooral wanneer muziek, dans of tooneel de zinnen prikkelen. SchopenhauerGa naar voetnoot(*) bestudeerde zijne Frankforter omgeving maar al te goed en trof den regel; Heyse ging ‘Im Paradiese’ een stap ver- | |
[pagina 390]
| |
der dan in zijne ‘Kinder der Welt’ en formuleerde zijne zienswijze aldaar vrij nauwkeurig. Zijne drie novellen: die Pfadfinderin, das Ding an sich en Beppo, der Sternseher, zouden mede ter nadere opheldering kunnen dienen. Een zoo fijn vrouwenkenner experimenteert niet en speelt niet met het vuur. Die ‘Zweiseelentheorie’ omhelsde Klinger reeds in zijne hoogst interessante Geschichte eines Deutschen der neuesten Zeit, behandelde de geniale Jensen in de schildering der vrouw van Gustav Wasa (Karin von Schweden) en vond in Heyse's discipel en geestverwant Adolph Wilbrandt een hartstochtelijk vereerder. Zij ontleedden handeling en motieven met benijdenswaardig talent. Pieter van Woensel meent in zijne Kunst van waarnemen, dat men om de wereld wèl te waardeeren, geen theologischen bril op moet zetten en dat een tooneelspeler ons de karakters der menschen juister kan afbeelden dan een Christen-leeraar; maar zijne uiterst reale ontleding van levende menschen spreekt nu juist niet zeer ten gunste der absolute vrijheid, omdat ware vrijheid datgene veronderstelt, wat er nog niet is. De philosophische meening van den vrijen denker is niet geschikt voor de menigte, en daarom mag aan haar niet het resultaat van den eeuwenlangen strijd overgelaten worden, zoolang zij niet voldoende waarborgen tegen misbruiken aanbiedt. De eerste vrije daad der geëmancipeerde Wurtembergsche vrouwen in 1848 was: een manifest te publiceeren, dat alle vrouwen uitnoodigde zich te verplichten, geen reactionnair meer te trouwen, om geen anti-liberaal voort te kunnen brengen. Men zag overal vrouwen in heerenkleederen, met de rijzweep in de hand, een veer op den hoed en een sigaar in den mond, door de straten flaneeren, de bierhuizen vullen en op de verworven vrijheid pochen. De Berlijnsche Damessocialistenclub wilde het leven genieten zonder vruchtboomen te zijn, en aan de mannen de rol der vrouwen overdragen, terwijl de dames over de regeering zouden beschikken. Geestig geeselde Paul Heyse in zijne Frauenemancipation deze moderne ziekte. Al bestrijdt nu ook eene richting in de economische wetenschap de mogelijkheid der overbevolking, zoo is dit evenzeer overdrijving als het tegenovergestelde en slechts als reactie tegen de leer van Malthus te beschouwen. Er bestaat over- en onderbevolking, ook in politieken zin, en deze eigenschap wordt reeds door het bestaan van het proletariaat aangeduid (Von Holtzendorff: Principien der Politik). Indien te Berlijn 33½% der kinderen noodzakelijk moeten sterven, zoo is Berlijn overbevolkt (Virchow: Vortrag über die Kindersterblichkeit). Het is nu echter de taak èn des wetgevers èn der regeering, om eene meer gelijkmatige verdeeling der bevolking in de hand te werken en eene eenzijdige ontwikkeling te voorkomen. De proportionaliteit in verhouding tot de productieve kracht van den grond en tot de middelen van onderhoud is niet alleen wenschelijk, maar ook op den duur nood- | |
[pagina 391]
| |
zakelijk. De vermeerdering van beiden is de eerste en de laatste taak. Indien echter ten gevolge van een totaal mislukten oogst, gelijk in 1846, zooveel minder kinderen ter wereld komen, zoo is dat nog niet aan onthouding, maar wel aan physieke ontzenuwing toe te schrijven. De maatschappij kan en moet de bestaande reten en scheuren dichten en tegen pandemische ziekten, die door de hoogere standen steeds verder en verder zich verbreiden, front maken; zij is daarbij aangewezen op de bestaande, reeds zeer fijn gesponnen organisatiën en moet die ontwikkelen, van bijbestanddeelen zuiveren en inwendig versterken; zij mag de historische traditie niet met voeten treden, maar moet met haar hand in hand gaan; zij zal allengs de bestaande sociale orde meer in overeenstemming brengen met de wetten der gerechtigheid en met die der moraal en waar zij die moraal ziet overtreden, zonder dit te kunnen verhinderen, daar mag zij in beginsel nooit het kwaad erkennen, maar wel door doelmatige regelen trachten het euvel te verminderen, de gevaren tot een minimum te beperken en intusschen door sociale hervormingen de levensader van het kwaad afsnijden.
NB. Op pag. 239 (noot) van het Novembernommer noem ik Georg Büchner den schrijver van de eerste revolutionnaire brochure met voor een groot deel sociaaldemocratische strekking, getiteld der Landfriede, hetgeen ik verzoek te wijzigen in: der Landbote. Van deze brochure, die door Ds. Weidig van Butzbach bij Friedberg in Hessen min of meer in een streng religieus gewaad gehuld werd en heimelijk te Offenbach a/M. het licht zag, ontkwam slechts één exemplaar aan de confiscatie, dat in het bezit van Dr. Ludwig Büchner te Darmstadt bleef en eerst vóór een paar jaren ter dispositie van Karl Emil Franzos gesteld werd, om eene herinnering aan, zoowel als eene juiste beoordeeling van, Georg Büchner als mensch, letterkundige en agitator mogelijk te maken. Büchner had de revolutionnaire bewegingen in Frankrijk bestudeerd, en begon na de mislukking van den bekenden ‘Frankfurter Putsch’ in 1833/34 met de oprichting van een geheim revolutionnair genootschap, met ten deele radicale en ten deele revolutionnair-socialistische strekking. Hij meende, dat elke revolutie moet mislukken, zoolang de menigte en voornamelijk de boeren niet door populaire vlugschriften voldoende voorbereid, opgewonden en bewerkt zijn. Voor politieke ideeën is de menigte niet op den duur te winnen, getuige de polemische geschriften ten tijde van het congres te Weenen, en wie haar wil innemen en voor den revolutionnairen wagen spannen, moet op den geldzak speculeeren en den materieelen nood op den voorgrond plaatsen. De menigte heeft geen begrip van eer en vaderland, vrijheid en recht, en haar patriotisme heet onverschilligheid tegenover al hetgeen ideaal is, zoodat ons, politieke idealisten, indien wij willen zegevieren, als uitgangspunt alleen de magenvraag overblijft. Alzoo plaatsen wij voorop: ‘Het volk draagt grootendeels de lasten, | |
[pagina 392]
| |
terwijl de rijken of kapitalisten alleen de lusten genieten. Ziet eenig vorst in, dat de troon door eene grondige en gezonde sociale hervorming onwankelbaar bevestigd wordt, hetgeen niet te betwijfelen valt, zoo is voor ons, revolutionnairen, de kans verkeken. Daar alsdan van revolutie geen sprake meer zou zijn, moeten wij vóór dien tijd beginnen en ons radicaal program in een socialistisch-revolutionnair kleed steken, want dán alleen kiest de menigte voor ons partij en kunnen wij onze idealen wellicht ten uitvoer brengen. Ziehier alzoo de bloedroode initialen, die het begin der sociale agitatie beteekenen.’ In deze politieke atmosfeer werd reeds als jong student de blik van Liebknecht te Giessen beneveld en het verwondert ons niet, dat hij in dien geest werkzaam is, zonder echter de goede eigenschappen van Büchner te bezitten of ook dat talent in de verste verte meester te kunnen worden. Uitwendig kan Büchner als voorlooper der sociaaldemocratie beschouwd worden, inwendig was hij meer, want zijne oorspronkelijke natuur was edel en goed. De tweede wegbereider was Weitling (1839), een kleermaker, die de ideeën en plannen van Fourier en Cabet in Zwitserland leerde kennen en tegen wien persoonlijk niets gezegd kan worden. Schmidt-Weissenfels nam hem onder zijn volkstypen, lectuur voor volksbibliotheken, onder de door hem behandelde twaalf Duitsche snijders op. Ook Weitling zocht in de organisatie der partij zijn eigenlijk zwaartepunt. Dit alles is echter nog meer verwant met de conspiratie dan met de revolutie. In 1842 begon Marx als redacteur der Keulsche Rheinische Zeitung zijne loopbaan en rondom hem schaarden zich zeer spoedig alle malcontenten, revolutionnairen en communisten, o.a. Friedrich Engels, de adjudant des radicalen meesters, Wolff en anderen. Met het communistenmanifest van 1847, het program van den generalen staf, begon de periode van moderne ontwikkeling der sociale revolutiehypothese, het langzaam scheidingsproces tusschen de zuiver positieve en de zuiver negatieve elementen, tusschen de sociale hervormers en de revolutionnaire sloopers. Geheel afgescheiden van deze centraliseerende beweging op revolutionnair gebied, waarvan Lassalle als ca 23jarig jongeling getuige was, opende deze heros in 1863 de socialistische agitatie in nationalen zin. Bij hem vinden wij menige gedachte, die ons aan Büchner herinnert en menige uiting, die ons sympathie inboezemt. Zijn hoofdwerk: System der erworbenen Rechte, hoewel ten opzichte van den inhoud zuiver wetenschappelijk gehouden, werd geconfisceerd en slechts 30 exemplaren ontkwamen aan den brandstapel, waarvan o.a. één in de stedelijke bibliotheek te Frankfurt a/M. voorhanden is. Wat de karakteriseering van het volk betreft, zoo deelt hij feitelijk de meening van Büchner en uit zijne correspondentie met Victor Aimé Huber blijkt, dat ook hij een koninkrijk der sociale hervorming niet alleen voor mogelijk, maar zelfs voor beter hield. | |
[pagina 393]
| |
Het is hier niet de plaats, om de historische ontwikkeling, de tactiek en de locale toepassing der sociaaldemocratische gedachte te bespreken, maar deze aanvulling achtte ik niet overbodig. Till Eulenspiegel redivivus, ein Schelmenlied van Wolff (Berlin 1876), bezingt den toekomststaat aldus: ‘Bis jetzt habt ihr noch nichts vollbracht,
Als nur euch lächerlich gemacht;
Drum höret meinen guten Rath,
Wie ihr wohl euren Feind, den Staat,
Am schnellsten könnt zu Grunde richten.
Vor Allem müsst ihr erst verzichten
Auf alles das, was Ordnung heisst;
Vernunft, die weiter nichts beweist,
Als dass der Herr, und jener Knecht,
Wird abgeschafft, und gar das Recht,
Die abgenutzte Vogelscheuche,
Und seine längst verjährten Bräuche,
Das werft ihr alles über Bord,
Verboten höchstens ist der Mord;
Was sonst ihr findet von Gesetzen,
Reisst ihr in hunderttausend Fetzen.
Privatbesitz und Kapital,
Genie, und was euch sonst noch kränkt,
Wird theils gestrichen radikal,
Theils auf ein Minimum beschränkt;
Zum “Volksstaat” wird das Erdenrund,
Soweit der Pflug das Land befährt,
Als internationaler Grund
Für das Proletariat erklärt.
Um auszugleichen Wohl und Wehe,
Wird flugs das Erbrecht aufgehoben,
Und in universaler Ehe
Kindergemeinschaft eingeschoben.
Wahrheit und Ehre, Kunst und Ruhm
Und ihre thörichten Gewinnste
Sind null und nichtig, Hirngespinnste
Aus fabelhaftem Alterthum.
Seid ihr nur erst constituirt
Als edle, grosse Volkstribune
In der beglückenden Commune,
Wird ein Exempel statuirt
An Einem, der euch lang geneckt,
Dann kriegt die Welt vor euch Respect.
Der Eine aber muss dran glauben.
Er trieb sein handwerksmässig Rauben
Zu offenkundig und sein Drängen.
Der Kerl heisst Fiscus und muss hängen.
Und hat die Rache ihn ereilt,
Wird unter eure “Volksmillionen”
Sein Eigenthum sofort getheilt,
Auf dem sie vogelfrei dann wohnen.
| |
[pagina 394]
| |
Nach dieser schweren Arbeit können
Die Herren sich wieder Ruhe gönnen:
Im Comité wird dann getrost
Die Reihenfolge ausgeloost
Der Strike für das nächste Jahr.
Wenn aber Alles klipp und klar,
Und ihr nun mit Verwundrung seht,
Dass sich die Welt trotz eurer dreht,
So hänget wie ein Drohnenhauf
Euch Einer an dem Andern auf!’
Op pag. 258 (noot) wordt Dr. Norrenberg uit Viersen aangehaald, die door de Jahresberichte des katholischen Arbeiterinnenvereins meer algemeen bekend werd. Wij verzoeken de door hem vertegenwoordigde sociale beweging niet te verwisselen met de door de kapelaans Cronenberg, Litzinger en Laaff op touw gezette zoogenaamde Aken-Essensche richting. |
|