| |
| |
| |
In de baai van Gibraltar.
Het is, als viert de wijde zee
Een feest van jongen lust
Daar, waar Gibraltar's schoone ree
Het is, als viert de handelsgeest
Daar krachtig, vrij en blij
Op 't golvenveld een vroolijk feest
De schepen dansen langs de rots,
Zich wieg'lend op den stroom.
De dansmuziek is 't golfgeklots,
De maat slaan wind en stoom.
De schepen dansen af en aan,
Hoe sierlijk z' over 't water gaan
Hier komt er een van 't grillig West,
Daar een van 't heete Zuid,
Ginds een van 't Oost. Elk doet zijn best,
En hangt zijn vlaggen uit.
Een dansgrond schijnt Gibraltar's ree,
Waar handel feesten viert;
Een dansgrond in de wijde zee,
| |
| |
Een dansgrond in de wijde zee,
Met vlaggen rijk versierd.
Aan zee Gibraltar's rotsen staan,
Gebeukt door 't golfgeklots.
Zij zien 't tournooi der volk'ren aan,
En bieden d' eeuwen trots.
Vaak klonk hier buldrend van rondom
Het wilde krijgsgedruisch,
En dond'rend spatte er menig bom
Maar niet vergeefs droeg zij den naam
Al klonk van land- en zeezij saam
De rofflende oorlogstrom,
Toch onvernielbaar zag de rots
En bleef met onbewogen trots
Ook nu, schoon d' oorlogsdonder zwijgt,
Geen krijgstrom wordt geroerd,
Geen dikke kruiddamp opwaarts stijgt,
Wordt hier een strijd gevoerd,
De strijd op 't stoomend golvenpaard,
Langs klip en banken heen,
Een eedler strijd dan die met zwaard
En kogels wordt gestreên,
| |
| |
Scheen 't ons zoo even hier een feest,
Niet slechts naar vreugde tracht
Men hier. Dat is een droom geweest.
Men worstelt hier met kracht.
Het schijnt m' een wedloop nu te zijn
Hier van Gibraltar's kust
Naar Suez* heete zandwoestijn.
Men gunt zich hier geen rust.
Snel vliegt daarginds een schip vooruit,
Zich reppend vroeg en spa;
Begeerig naar den handelsbuit,
Wie zal bezwijken in den kamp,
De jacht naar 't rijke Zuid,
Den strijd met vuur en waterdamp?
Wie wint zich eer en buit?
O, 't eerst bezwijkt, wie 't dapperst snoeft,
Hier wordt der volk'ren kracht beproefd,
En blijkt het eenmaal wis,
Welk volk, verwijfd en uitgeleefd,
Verarmd aan geest en bloed,
Geen levenskracht, geen toekomst heeft;
Welk volk nog jongen moed
| |
| |
En frissche kracht in 't harte draagt,
Door 's levens breede renbaan jaagt,
Aan zee Gibraltar's rotsen staan,
Gebeukt door 't golfgeklots.
Zij zien 't tournooi der volk'ren aan,
En bieden d' eeuwen trots.
Hier wordt een heete strijd gestreên,
Hier worstelt volk bij volk,
En rekt ten wedkamp op de leên
Ja, Eng'land, Duitschland, Nederland,
't Beweeglijk Frankrijk, rap van hand,
Ik zie z' als worst'laars uit de zee
Zich heffen kloek en fier,
Met reuzenleden forsch en ree,
De felle strijd om 't leven wordt
Hier zoo verwoed gestreên,
En wie in krachten schiet te kort,
Verliest zijn recht meteen.
Wie zal verwinnen in den strijd,
Zoo heftig hier gestreên?
Wien wordt een nederlaag bereid?
Waar wijst de toekomst heen?
| |
| |
O, nimmer wijke ons Nederland
Dien heeten strijd met geest en hand,
Neen, nimmer zie Gibraltar's vloed
Het nakroost droef ontaard
Van Heemskerk's geest en heldenmoed,
Die onder 't schutgevaart
Der sterke vest den Spanjaard hier
Bij 't wapp'ren van de leeuwbanier
Zijn vloot tot wijken dwong.
Ons Neerland voere in jonge kracht
Der vaad'ren roem ten top,
En lang nog wekke 't voorgeslacht
Zoo bad ik, toen ik Neerland's vlag,
Toen boven 't hoofd mij wapp'ren zag
Ik zag Gibraltar's schoone ree
Bij heldre lucht en kalme zee,
Bij liefelijken zonneschijn;
Zij scheen m' een dansgrond toen te zijn.
Ikzelf was zorg'loos, blij van geest,
En 't schouwspel werd m' een vroolijk feest.
De wolken dekten dra de lucht,
| |
| |
In storm verkeerde 't windgezucht,
En 't was m' alsof 'k een strijdperk zag,
Dat aan den voet dier rotsen lag,
Een renbaan, vol van wilde jacht,
Waarin ik volk bij volk zijn kracht
Beproeven zag. Nog rees de wind,
En ik werd somber toen gezind.
'k Zag door de neevlen heen de rots,
Ik hoorde 't schrikk'lijk golfgeklots,
En 'k zag een zwevend schimmenheir,
Bij 't dalen van den duistren nacht,
Elkaar bekampen op het meir
Met ruwe, wilde reuzenkracht.
Toen sprak ik bij mijzelven zacht:
De dichter houde trouw de wacht
Om, door verbeeldings wondre macht
Gedreven, telkens niet misschien
Een deel der waarheid slechts te zien.
De dichter, hij vergete nooit
Het schoon, waarmee zich 't leven tooit,
't Genot, dat hem het leven biedt;
Omdat hij 't soms ook stormen ziet,
En zaken, wereld, leven, menschen
Zich soms wat anders wel zou wenschen,
Vergete hij het goede niet.
En 'k nam die leering met mij mee
Van Oud-Gibraltar's schoone ree.
Solo.
|
|