of vertaalde producten, meer dan genoeg, om den wensch te rechtvaardigen naar goede, oorspronkelijk Nederlandsche lectuur. Beginnende schrijvers, die roeping hebben voor de kunst, zou ik altijd aanraden, het eigenaardige van menschen en toestanden in hun eigen kring te bestudeeren, en aan het vaderland de onderwerpen hunner novellen of romans te ontleenen. Dat wekt niet slechts meer sympathie bij alle vrienden van onze eigen bellettrie, maar heeft ook het groote voordeel, de aandacht van den auteur zelven meer bij de werkelijkheid te bepalen en de scheppende verbeeldingskracht binnen de grenzen te houden van ‘natuur en waarheid’. Van het buitenland droomende, overschrijdt men die grenzen zoo licht en schept men onnatuurlijke toestanden en onware karakters, tenzij men in plaats van beginner reeds meester is in de kunst.
In een stukje - ‘Arbeid’ getiteld - midden tusschen hare novellen uit het buitenland geplaatst, toont de Schrijfster, dat zij in haar vaderland geen vreemdelinge is. Zij weet althans te gewagen van het veelvuldige lijden van fatsoenlijke armoede en van de ontelbare bezwaren, waarmede ook in ons land vrouwen en meisjes hebben te worstelen, als zij genoodzaakt zijn in eigen levensonderhoud te voorzien. Waarom dan niet uit deze ten onzent geleden ellende, met hare oorzaken en gevolgen, de stof geput voor hare verhalen?
Zij pleit in genoemd stukje zeer welsprekend voor den plicht van geld opbrengende arbeidzaamheid, als ook op de schouders rustende van hare niet onbemiddelde, ‘een nutteloos leven leidende’ gezusters van hooge geboorte, bemiddelden stand en geestelijke ontwikkeling. Zij meent, dat zij, die het voor zichzelf niet noodig hebben, dezen plicht moeten vervullen ten bate van armen of minder bevoorrechten: ‘dat wie arbeiden kan, dit doe voor wie niet te werken vermag’; en zij gaat zelve hierin voor, door te schrijven, het geschrevene in het openbaar voor te lezen en te laten drukken.
Over hare voorlezingen kan ik niet oordeelen. Toen zij hier ter stede optrad, was ik elders. Maar wie haar zagen en hoorden, noemden haar ‘eene liefelijke verschijning’....
Zoo zou ik ook dit haar werkje (haar eersteling in druk?) willen noemen en niet alleen aanraden het te koopen, om het nobele doel, maar ook aanmoedigen het te lezen, om het ontluikende talent van de Schrijfster zelve. Nu nog geeft zij slechts droomen; want dat ‘en werkelijkheid’ op den titel kan alleen toegepast worden op hetgeen in meergenoemd stukje: ‘Arbeid’, gezegd wordt; maar als Louise Stratenus de werkelijke wereld wat beter zoekt te leeren kennen - als zij, in plaats van het bloot ‘aannemen der zoete mysteriën van de Schrift’, ook het oor wil leenen aan die mannen en vrouwen, die ‘vermetel’ zoeken ‘door te dringen tot in de goddelijke dingen’ - als zij zich wil toeleggen op meer menschen- en zelfkennis, meer wereld- en godsdienstkennis: twijfel ik niet, of zij zal leeren woekeren