| |
| |
| |
Mengelwerk.
Privaatles in de politiek.
Samenspraak in een bedrijf.
Personen.
De Heer Van Buuren, lid van de Tweede Kamer. |
Jacqueline, zijne dochter. |
(Het tooneel verbeeldt eene eenvoudig, doch net gemeubelde kleine kamer. Rechts op den voorgrond een deur, verder een schoorsteen met open vuur. Links twee vensters. Voor den schoorsteen een kleine, ronde tafel, waarop ontbijt voor twee personen, en waarbij een gemakstoel en een gewone stoel aangeschoven staan. Tusschen de deur rechts en den schoorsteen een laag haardstoeltje. Voor het eerste venster links een tafel, beladen met boeken, brochures, paperassen, schrijfportefeuille met schrijfgereedschap enz., daarvoor een schrijfstoel. Op de ontbijttafel liggen voor den gemakstoel een paar kranten en een brief; bij het theeservies een brief in klein formaat.)
| |
Eerste tooneel.
komt, in ochtendtoilet, door de deur in het achterscherm op.
Zoo! Papa nog niet hier! Dat tref ik; want het is al laat. (Zij ziet uit het tweede venster.) Brr! weer sneeuw! Ik benijd ze volstrekt niet, die met zulk weer de straat op moeten. (Zij is naar den haard gegaan.) Zoo'n vuurtje is nu dubbel te waardeeren. Aha, een brief! (Zij neemt het kleine couvert op.) Van Cornélie Huissing. (Zij begint den brief te openen, maar legt dien weer neder) . Neen! eerst Papa's ontbijt klaar maken;.. zaken gaan voor! (Zij zet thee, en maakt het ontbijt onder de volgende woorden in orde.) Wat kan zij te schrijven hebben?... Ik heb Maandag pas een brief van haar gehad. Geënga-
| |
| |
geerde menschen schrijven anders zoo druk niet.. Er moet zeker iets bijzonders gebeurd zijn... Ah! als ze eens niet meer geëngageerd was!... Als 't eens af was geraakt! (Zij blijft met het mes in de eene en het brood in de andere hand staan, naar den brief starende, en werpt dan op eens wat zij in de handen heeft neer.) Daar moet ik het mijne van hebben. (Zij neemt den brief en opent dien met de volgende woorden:) Ja, Papaatje, dan moet u maar eens een klein oogenblikje geduld hebben: dit zijn ook zaken!
(Zij neemt den brief uit den omslag.) O, hier is het post-scriptum al: ‘mijn aanstaande laat u vriendelijk groeten.’ (Zij legt den brief met een diepen zucht neder.) Ziezoo, nu ben ik gerust. Nu is 't uwe beurt van wachten weer, Keetjelief. (Zij gaat weder met het ontbijt voort). Dat is me een pak van 't hart. 't Is zoo'n goede, knappe jongen die Henri, en Cornélie zoo'n
lieve, hartelijke meid. (Zij is gereed). Komaan, nu zijn de zaken voorloopig aan kant, en kan er aan de aanstaande Mevrouw Radewegen audientie verleend worden. (Zij neemt den brief van het tafeltje, en gaat dien op het haardstoeltje zitten lezen).
| |
Tweede tooneel.
(Van Buuren komt ongekleed door de deur rechts op.)
Goeden morgen, Line. 't Is al laat, kind.
(opspringend en hem kussend).
Goed geslapen, Papa? Nog niet gekleed?
Neen kind; ik heb me schandelijk verslapen. We moeten maar wat haast maken met het ontbijt. (Hij gaat om het tafeltje heen, beziet de kranten, neemt zijn brief op en opent dien, terwijl hij op den gemakstoel gaat zitten. Inmiddels heeft Jacqueline ook plaats genomen, en schenkt thee).
Hebt u een brief van Wouters? Toch geen slecht nieuws?
Och neen; 't gewone liedje! Ze verlangen naar onze thuiskomst. (Hij legt den brief na een oogenblik neder; ziende dat Jacqueline ook aan het lezen is.) Van wie heb jij een brief?
Uitstekend. Over de huizen gelukkig. Hoor maar eens; ik ben er juist aan. (Zij leest.) ‘Verbeeldt je eens, Jack, Henri is eergister op audientie bij den Minister geweest, en die heeft hem beloofd, dat hij de eerste de beste kantonrechtersplaats zou hebben, die open kwam. Erg lief, hé? En wat er dan gebeurt, zult ge wel begrijpen....’
Dan trouwt ze natuurlijk met dien man, dien ze een jaar geleden nog nooit ontmoet had.
Nu ja. Vindt u dat niet goed?
| |
| |
Ik? Uitstekend. Je vriendinnen kunnen trouwen wien ze verkiezen; maar ik zou wel zorgen, dat mijne dochter zoo'n lichtvaardig huwelijk niet sloot.
Noemt u dat lichtvaardig?
Ja; zeker kent ze hem. Me dunkt na een engagement van een maand of tien, na zoo intiem met elkaar omgegaan te hebben, moet men elkaar toch wel kennen.... indien men elkander althans ooit kan leeren kennen!
Juist. Wie zegt je, dat hij werkelijk is zooals hij zich voordoet? Keetje ziet er lief uit; zij heeft een mooi stuivertje, hij geen cent. Wie zegt je, dat hij niet alleen om haar geld komt?
Als dat het geval was, zou 't toch niet baten, al bleven ze zes jaren geëngageerd. Wie een masker draagt, houdt het op, totdat zijn doel bereikt is.
Als je van jongs af met elkander omgegaan hebt, dan kunnen er geen maskers gedragen worden.
Maar Papalief, alle meisjes kunnen toch niet trouwen alleen met de jongens, met wie ze als kinderen omgegaan hebben. Dan zou ik ook niet anders te kiezen hebben dan tusschen Hein van den molenaar en die nare jongens van Dominé Dubbelsteê, want anderen van mijn leeftijd heb ik bij ons buiten nooit gezien. Daar zou ik u vriendelijk voor bedanken.
Neen, dat is gekheid. Maar je zult toch ook wel erkennen, dat jonge meisjes soms al heel dwaze huwelijken doen, en er, ongelukkig genoeg, de slachtoffers van worden. Niet waar?
Och, dat weet ik zoo niet.
't Is vreemd! De meisjes zijn bang om in den regen te loopen, om paard te rijden, om over een smal bruggetje te gaan en om te hooren schieten. Maar je zult er niet een vinden, die het huwelijk niet aandurft. En toch is dat een van de gevaarlijkste dingen ter wereld.
Maar dat is ook heel wat anders!
Dat maakt het juist nog veel erger. Want valt men in 't water of van 't paard, dan komt men er met een nat pak af, gebroken armen of beenen worden genezen. Maar wie ongelukkig getrouwd is,.. is niet meer te helpen. Nooit! (Hij drinkt zijne thee, en vouwt daarna de krant uit.)
Maar Vadertje, vindt u toch niet, dat de ouders er ook nog al eens licht over denken?
Je hebt mooi praten! Wat kunnen de ouders doen? Je kunt je dochter alles voorhouden, waarschuwen, op afschrikkende voorbeelden wijzen, maar.... overtuigen nooit! Tegen humeuren en scènes, zuchten en tranen is niemand opgewassen.
Als er iemand bij was, zou hij denken, dat u er ondervinding van hadt.
| |
| |
(haar vriendelijk over de tafel de hand drukkend.)
Dat weet je wel beter, Lientje-lief. Mijn dochtertje hoort altoos naar Vaders raad.
Als ik overtuigd ben, dat u gelijk heeft, dan natuurlijk.
(zich tot het lezen van de krant zettend.)
Nu, je vriendin zal nog wel gelegenheid hebben haren aanstaande beter te leeren kennen. Indien hij ten minste wachten moet tot de Minister Brouwer hem kantonrechter maakt.
(haastig.)
Hoe dat? Zou hij hem met die belofte maar gepaaid hebben? Dat zou dien Minister al heel leelijk staan!
Neen, daar is Brouwer de man niet naar.
Is Henri Radewegen dan niet knap?
Daar weet ik niemendal van. Alleen weet ik, dat de beloften van den Minister Brouwer en van zijn collega's op het oogenblik niet te disconteeren zijn, tenzij ze op zicht luiden.
Hunne dagen zijn geteld, Lientje. Ze zullen eerstdaags moeten aftreden.
(ongeloovig.)
O, dat heb ik nu al twee jaren lang in uwe krant gelezen. Dat zal wel losloopen.
Neen; 't ziet er nu gek voor hen uit. In de avondzitting van gister heeft 't gespannen.
O ja, van avondzitting gesproken, heeft die wezenlijk tot half twaalf geduurd? want tot zoo lang heb ik opgezeten.
Foei, Papaatje, u moet geen nachtbraker worden. Buiten bent u een geregeld leven gewoon, en daar bevindt ge u altijd wel bij. Als uwe gezondheid ermee gemoeid raakt, dan ga ik bij uwe aftreding met Dokter Swerts tegen u werken.
't Heeft wel laat geduurd, maar na den afloop van de zitting zijn we nog gaan overleggen wat er te doen was in de Besognekamer.
Die besogne had u tot heden moeten uitstellen.
Neen; er moest met spoed gehandeld worden. Gister zijn drie hoofdstukken van de begrooting erdoor gesleept, Oorlog maar met twee stemmen, en er was groote kans, dat Koloniën zou verworpen worden, want De Graas, die voor alle begrootingen gestemd heeft, kon 't den Minister van Koloniën niet vergeven, dat hij een schoonzoon of neef van hem, een assistent-resident, die leelijk had geknoeid, uit den dienst heeft laten ontslaan zonder pensioen. De Ministers hadden nu al dagen lang De Graas vergeefs achterna geloopen om hem te bekeeren, of over te halen om ten minste bij de stemming weg te blijven. Wij rekenden op hem en op zijn collega uit hetzelfde district, die in Juni stellig niet herkozen wordt, wanneer hij handelt tegen den zin van De Graas, die zijne kiezers als marionetten
| |
| |
aan een touwtje heeft. Maar wat gebeurt er nu gisteravond? (Ziende dat Jacqueline haren brief weer heeft opgenomen.) Nu, luister dan; 't is wel der moeite waard.
(den brief neerleggend.)
Is 't zoo mooi?
Neen; zoo leelijk! Daar komt gisteravond in de zitting de Staats-courant, en wat lezen we daarin? Dat het aan den schoonzoon van De Graas gegeven ontslag ‘alsnog wordt verklaard eervol te zijn verleend.’ We konden onze oogen nauw gelooven! Schande, he?
Och, als dat ééne woordje die menschen nu pleizier doet....
Neen, niet dat woordje alleen. Want daardoor wordt aan dien ontslagen knoeier nog recht op pensioen gegeven.
Ja, dan is het heel leelijk.
Daardoor blijft de stem van De Graas en die van zijn collega voor de begrooting van Koloniën behouden. Met de krant in de hand ging hij dadelijk naar den Minister toe, en 't was handjes geven en komplimentjes wisselen geen gebrek. Toen hebben wij na de zitting in de Besognekamer samen besproken wat er tegenover die schandelijke manoeuvre te doen was. Dat is nu het geheim van die nachtbrakerij, Lientje.
Dan was 's lands belang ermee gemoeid. Daar mag men zijne gezondheid voor veil hebben. En wat hebt u besloten?
We hebben vooreerst besloten dat Zwanenburg, die met eene zware verkoudheid thuis gebleven was, absoluut in de zitting zou moeten komen.
Kom, kom! Goed ingepakt, in eene vigelante, 't mocht wat! Daarenboven, 's lands belang is ermee gemoeid, Lientje; daar moet men zijne gezondheid voor veil hebben. Verder hebben we nog getelegrafeerd aan Wiggema, die in Friesland op zijn buiten is gebleven, en aan Munniks, die voor zaken te Brussel is. Die twee kunnen morgen hier wezen; dan zijn wij drie stemmen meer dan gister, en kan het behoud van De Graas en zijn bijhanger het Ministerie niet meer redden!
Maar als de begrooting nu eens van daag in stemming komt?
Daar moeten we juist op passen. We zullen de Kamer wel aan de praat houden. Vooreerst zijn er verscheiden collega's van onze partij, die verslagen hebben uit te brengen; dan worden er andere conclusies voorgesteld. Begrijp je?
Zie je, als er een adres bij de Kamer inkomt, dan wordt dat in handen gesteld van de commissie voor de verzoekschriften, die daarover rapport uitbrengt en eene zoogenaamde conclusie
| |
| |
voorstelt. Bijvoorbeeld: iemand heeft er 21 centen voor over, om aan de Kamer eene belasting op de lange neuzen of dames sleepjaponnen of zoo iets aan te bevelen. Dan stelt de commissie voor, dat 's mans adres ter inzage voor de leden zal worden nedergelegd ter griffie van de Kamer, waar tusschen twee haakjes nooit iemand de adressen komt inzien. Dat is de conclusie van de commissie, waar de Kamer zich gewoonlijk mee vereenigt. Maar nu sta ik of een ander lid op en zeg, dat ik het niet wenschelijk noch beleefd van de Kamer vind, om de loffelijke pogingen der ingezetenen, om ons de taak der belastinghervorming te verlichten, onopgemerkt onder de paperassen der griffie te begraven, en dat ik daarom voorstel een afschrift van het adres aan den Minister van Financiën te zenden, om daarop bij het bewerken van zijne verwachte voorstellen tot herziening van het belastingstelsel te letten.
(met verbazing).
Dus wilt u, dat er een belasting op de neuzen en op de sleepjaponnen komt?
Wel neen; ik noem maar zoo iets. Mijn geheele voorstel dient alleen om tijd te winnen. Dan staat er een ander op, die 't weer niet met mij eens is; dan bestrijdt de commissie voor de verzoekschriften mij; misschien loopt de Minister van Financiën erin en zegt een woord, dat weer een paar replieken kan uitlokken, zoodat er al heel spoedig een kwartiertje mee gemoeid is, voordat ik mijn voorstel intrek.
Nu, dat is pas een kwartiertje gewonnen.
Maar dat kan bij elk rapport herhaald worden. Dan komen wij aan de algemeene beraadslagingen over de begrooting, die we uit den treure kunnen rekken, en dan begint eerst de behandeling van de artikelen, waarop we amendementen tot verhooging en verlaging kunnen voorstellen naar hartelust. Nu hebben we gister avond de rollen verdeeld, en ik heb voor mijn deel een conclusie op een verzoekschrift aan te vallen en twee amendementen voor te stellen, waarmee ik mij sterk maak de Kamer een klein uur op te houden. Als de anderen even goed hun plicht doen, dan konden we wel een week lang aan de begrooting bezig blijven. Wat zeg je nu van zoo'n tactiek?
Hm, hm. Oprecht gesproken vind ik haar niet mooi en waardig.
Ja kindlief, à la guerre comme à la guerre. Dat zijn nu eenmaal de gebruiken van den parlementairen strijd, het oorlogsrecht van het constitutioneel stelsel.
Oorlogsrecht! Kan oorlog een recht hebben?
Zoo noemen ze 't ten minste. In Engeland is 't een vast gebruik, dat redevoeren om eene stemming uitgesteld te krijgen, totdat de vrienden aanwezig zijn. Ze noemen dat heel aardig speaking against time, een wedloop met den tijd, wie het eerst een
| |
| |
zeker oogenblik bereikt. En overal waar parlementen bestaan, vindt men hetzelfde terug. Zelfs uit onze parlementaire geschiedenis tijdens Koning Willem I is mij er een geval van bekend
Er was eene wet bij de Tweede Kamer in behandeling, die gevaar liep van afgestemd te worden.
He! deed men dat toen ook al?
Hoogst zelden, en daarom had men er zich niet op gewapend. Tegenwoordig vraagt ieder Minister vooraf aan den Koning machtiging om de wet, die hij indienen zal, ingeval van wijziging of verwerping van zekere bepalingen in te trekken. Maar vroeger behoefde men zich nooit op afstemming voor te bereiden, en de Kamer had toen nog niet het recht van amendement,... van verandering.
Verbetering; amender c'est altérer en mieux haalde Monsieur Delporte op kostschool altoos uit de Dictionnaire de l'Académie aan. Ik herinner mij dat daarom zoo goed, omdat hij bij die definitie altijd zoo meesmuilde.
Die oude refugié was niet voor niets in '48 lid van de Nationale Vergadering geweest. Hij wist ook wel, dat de vlag de lading dekken moest.
Dus is bij het wetten maken ook al elke verandering geen verbetering?
't Lijkt er niet naar! Nu, om tot mijn verhaal terug te komen: toen de Minister van Willem I zag, dat de Kamer artikel 1 van zijne wet zou afstemmen, vroeg hij zijn vriend Verwey Mejan, of hij eens even een speech van een kwartiertje wilde houden, om hem den tijd te geven van even naar 't Noordeinde te loopen. Mijnheer Mejan sprak gaarne, gemakkelijk en lang; hij vroeg terstond het woord, de Minister stapte op, en toen hij een poosje later met de verlangde machtiging van Zijne Majesteit op zak terug kwam, was zijn vriend nog aan het woord. Dat was ook speaking against time.
Dat moet voor de toehoorders vrij vervelend zijn.
Dat geef ik toe Mijnheer Verwey Mejan was echter een redenaar, zooals men er niet meer in de Kamer vindt, met klassieke vormen en schoone taal. Hij boeide altijd, zelfs wanneer hij niets nieuws vertelde. Tegenwoordig verdeelen wij den arbeid meer. We zijn er zeker van, dat we de zitting van heden ochtend zullen vol praten; dan morgen de stemming: Koloniën met één stem meerderheid afgestemd, en alle Ministers moeten aftreden.
Allen? Dus de Minister van Justitie ook?
Brouwer zoo goed als de anderen. Dat is hun eigen schuld. Waarom hebben zij op het koloniaal beleid de kabinetsquaestie gesteld?
Ja, daar weet ik niet van, maar ik vind het al heel leelijk en heel onbillijk, dat nu Mijnheer Brouwer, die niets met de koloniën heeft uit te staan, Minister af moet raken omdat de
| |
| |
heeren in de Tweede Kamer stemmen tegen een voorstel van den Minister van Koloniën.
(de schouders ophalende.)
Ja, dat is nu de solidariteit! Zoo kan men 't slachtoffer worden van hetgeen men zelf niet gedaan heeft.
Onbillijk vind ik het toch.
Zoo moet ook dikwijls een Minister den last dragen van verbintenissen, die een voorganger heeft aangegaan, ook al kan hij er zich volstrekt niet mee vereenigen.
Zoo? Is een Minister verbonden aan de beloften van zijn voorganger? Dat is heerlijk voor Cornélie!
Wel, Mijnheer Brouwer heeft aan haren aanstaande eene betrekking beloofd, en....
Ta, ta, ta, ta! Dat is heel wat anders. Dat is eene bloot personeele belofte, waaraan de Minister, die haar gegeven heeft, zelf nauwlijks verbonden is...
Een opvolger althans in 't geheel niet. Ik bedoelde alleen verbintenissen, die voortvloeien uit een contract of overeenkomst.... (Glimlachend.) 't Is alsof ik je het Burgerlijk Wetboek voorlees!
Beloofd is beloofd, toegezegd toegezegd. Wie iets belooft moet het houden, onverschillig of hij beloofd heeft op een stukje papier of mondeling.
Die leer is volkomen juist, zoowel moreel als uit een oogpunt van streng recht. Maar in de politiek, en in 't algemeen in de practijk, gaat ze niet op.
Maar als er nu van die belofte door Mijnheer Brouwer aan Henri Radewegen eens een contract of overeenkomst was gemaakt.....
(lachend.)
Kind, wat haal je je in 't hoofd? Dat kan immers niet.
Neen Lientje; het kan niet, het mag niet.
Maar we kunnen ons de onmogelijkheid toch wel eens weg denken. Wanneer er nu eens zoo'n contract bestond, zou dan de opvolger van Mijnheer Brouwer de belofte moeten houden?
Wanneer dat ondenkbare geval denkbaar ware en gebeurd was - ja zeker.
Maar dan is die opvolger ook aan de mondelinge belofte gebonden.
Maar wanneer u nu de opvolger van Mijnheer Brouwer eens waart...
| |
| |
Waarom? U is er knap genoeg voor.
Neen Lientje, het Departement van Justitie ligt heelendal buiten mijn weg. Maar, we leven nu eenmaal in een atmosfeer van onderstellingen; ga dus maar voort.
Nu, goed dan; wanneer u Minister waart en er kwam een knap man naar eene betrekking solliciteeren, die hem door uwen voorganger beloofd was, wat zoudt u doen?
Dat zal ik je zeggen. Vooreerst zou ik den man niet gelooven....
... want ik durf wedden, dat meer dan een half dozijn sollicitanten met diezelfde boodschap zouden aankomen. Maar al bleek het, dat de man de volle waarheid sprak, dan zou er hoogst waarschijnlijk wel iemand zijn, even bekwaam als hij, wien ik de betrekking liever geven zou, omdat hij tot mijne partij behoorde.
Dat is niet meer dan billijk. Want om diezelfde reden zou Brouwer dien man niet hebben benoemd.
Ik heb nooit gehoord, dat Henri Radewegen tot eene partij behoorde.
Kom, kom! een meester in de rechten!
't Zou wel heel ongelukkig zijn, zoo iemand alleen om zijne partijdigheid en niet om zijne kunde eene betrekking kon krijgen.
Houd je maar dood stil, want 't is hier in dit opzicht nog heilig bij andere landen. In Spanje, in Frankrijk, in de Vereenigde Staten, in België zelfs ook al, worden niet alleen in den regel uitsluitend geestverwanten van het ministerie tot betrekkingen benoemd, maar men ontslaat zelfs al heel licht de lieden van eene andere partij, die men bij zijn optreden in functie vindt. Zoo ver gaat men in Nederland dan toch niet.
(spijtig).
Me dunkt, dat we al een heel eindje op weg zijn om zoo ver te komen.
Je overdrijft; dat is dames-logica.
(Zij ontbijten zwijgend, terwijl Van Buuren zijne krant leest en Jacqueline den brief van hare vriendin telkens opneemt, maar terstond weer hoofdschuddend nederlegt.)
(ter zijde).
Ik zal toch mijn best doen, dat hij benoemd wordt. (Na eene nieuwe pauze:) Papa, zoudt u niet voor de begrooting van Koloniën willen stemmen?
(die juist van zijne thee wil drinken, zet het kopje op tafel, en ziet haar met verbazing aan).
Ik! Wel, lieve hemeltje, hoe kom je daaraan?
(staat op, en leunt op de leuning van zijn stoel).
Ik zie nu wel, dat er geen andere kans op benoeming voor Radewegen is, dan zoo Mijnheer Brouwer Minister blijft, en als die aftreedt, kan
| |
| |
die lieve Cornélie misschien in geen jaren trouwen. Toe, stem u nu voor de begrooting, dan wordt ze aangenomen.
Maar Jacquelien, je zult me wezenlijk boos maken met die malligheid.
U houdt immers zooveel van Cornélie Huissing, en u zult haar zeker zoo'n groot verdriet niet willen aandoen. U hebt het in de hand: als u voor de begrooting stemt, dan wordt ze aangenomen, Radewegen wordt kantonrechter, en er is een gelukkig paartje op de wereld. (Vleiend) . U wilt toch liever gelukkigen dan ongelukkigen maken; u hebt een goed hart, al is u lid van de Tweede Kamer. U stemt wel tegen wetten, en doet aan ministermoorden mee, maar ik weet, dat u een best, hartelijk vadertje bent, die geen mugje kwaad zou doen. (Zij heeft zich hoe langer hoe meer over hem heengebogen, en spreekt de volgende woorden, terwijl zij hem kust.) U zult voor de begrooting stemmen, niet waar? Als ze roepen: Van Buuren,.... dan zult u zeggen: voor!... en dan zal Jacqueline... op de tribune... in haar hart zeggen:... die engel... die engel... van een Papa!
(half geërgerd, half lachend.)
Houdt toch met die dwaasheid op. Hier (haar terug kussend) heb je quitantie. En nu als je blieft geen woord meer.
(zich verheffende, op een geheel anderen toon.)
Dus u doet het niet? U wilt uwe eenige dochter het nietige genoegen niet doen van voor in plaats van tegen te zeggen?
(weder op haren stoel plaats nemende.)
Heel goed! Ik zal wel weten, wat mij te doen staat.
Jacqueline lief, je weet heel goed, dat je mij met boos worden even weinig van mijn plicht kunt afbrengen als met gefleem.
We zullen zien. (Terzijde.) Ik geef 't niet op. Dan maar over een anderen boeg gewend. (Pauze) .
(drinkende, terwijl hij de krant inziet.)
God! wat zie ik daar! (Hij verslikt zich, en barst in eene hoestbui uit.)
(vliegt naar hem toe).
Wat is 't, lief Vadertje!... U doet me schrikken... Hoe komt dat?... de thee is toch niet te warm?... Hoe benauwd!
(die inmiddels al door gehoest heeft en hoesten blijft.)
Ik zie daar... in de krant... dat mijn oude... vriend... Daan Reeger te Waarloo... dood is... En daar schrikte... ik zoo van, dat... de thee me... in de keel schoot... He, dat is benauwd!
(neemt de krant op en leest.)
‘... In den leeftijd van 52 jaren, Meester Daniel Jacobus Reeger, kantonrechter....’ (In de handen klappende.) Dat is heerlijk!
| |
| |
(als boven).
Foei, Jacquelien! Je te verheugen over den dood van een oud vriend van je vader!
O, vergeef het me. 't Is waar, dat schijnt heel onhartelijk, onchristelijk; 't is schande, dat ik daar niet eer aan dacht. Wat moet die arme vrouw daar náár over zijn.
Daan is nooit getrouwd geweest. Mij dunkt, je moet je hem nog wel herinneren; vroeger kwam hij in zijn vacantietijd nog al eens buiten. Maar dat is ook al heel wat jaren geleden. (Hij hoest van tijd tot tijd nog.)
Ik herinner 't mij niet. Maar weet u, waarom ik daareven zoo blij was? Dat is nu de eerste openvallende kantonrechtersplaats, en nu zal Mijnheer Brouwer Radewegen nog kunnen benoemen, al wordt de begrooting van Koloniën afgestemd.
Vlei je daar maar niet mee, Lientje, een demissionair kabinet doet geen benoemingen meer dan de hoogst noodzakelijke, die vereischt worden om de zaken aan den gang te houden, en stilstand te voorkomen....
Nu mij dunkt, dat de kantonrechters dan wel in de termen vallen; althans ik zie, dat die in Den Haag iedere week heele risten menschen veroordeelt.
Waarloo is Den Haag niet! Dat kan best een paar maanden zonder kantonrechter blijven. De plaatsvervangers zijn er bovendien ook.
(die weer is gaan zitten, ter zijde, ongeduldig met den voet trappend).
Alweer mis! (Tot van Buuren, die weder hoest) U hoest erg.
Dat komt van dat ellendige verslikken.
Verslikken mag het opgewekt hebben, maar 't is nu toch een ander soort hoest. (De bui verergert weer, en zij zegt bij iederen hoest: He!) Dat is de borst. Zoo komt boontje om zijn loontje. De Besognekamer, - de nachtlucht.
(gemelijk.)
't Is niet waar! 't Is het verslikken.
Neen, neen; ik denk er dan zoo licht niet over. U zoudt verstandig doen met van daag stilletjes thuis te blijven.
Malligheid! (Hij hoest alweder; zij weder: He!) Dat komt omdat ik me boos maak over je gezeur. (Hij hoest erger.)
Neen maar, nu wordt het zóó erg: nu moogt u niet uitgaan.
Maar ik moet immers naar de Kamer?
(ter zijde.)
Precies; dat is het juist! (Overluid.) Kamer of geen Kamer, U blijft thuis. Ik wil u niet ziek laten worden, ter wille waarvan dan ook. Al moest u naar den Koning zelf toe, dan zou ik zeggen: 't spijt me erg voor Zijne Majesteit, maar ik ben niet verantwoord, wanneer ik mijn Papaatje zóó het huis uit stuur.
(wiens hoest langzamerhand vermindert.)
't Is
| |
| |
heel lief van je, Lientje, maar je hebt zelve gezegd, dat men zijne gezondheid niet tellen mag tegenover 's lands belang.
(ter zijde).
's Lands belang! (Overluid.) O, mijne gezondheid zou ik natuurlijk gaarne voor het vaderland opofferen, maar de uwe niet.
(lachend).
Casuïstje! (Hij hoest alweder.)
Hoor dat eens aan! He! verschrikkelijk. Neen, u gaat niet: ik wil het niet hebben.
(steeds tusschen het hoesten door sprekende.)
Of ik thuis zit te hoesten of in de Kamer, dat maakt geen onderscheid. Het beste middel tegen hoesten is: niet hoesten, heb ik eens een dokter hooren zeggen. Weet men 't maar een oogenblikje in te houden - wat Jacob Cats ook zeggen mag - dan is men er af: zie maar. (Hij kampt een oogenblik zichtbaar tegen den hoest, maar slaagt niet, en barst weder los.)
Ziet U nu wel? Daar zal niets aan helpen dan kalmpjes thuis bij den haard blijven zitten, en dan lees ik u wat voor.
't Zou wat moois zijn. Ze zouden me verdenken van kanonkoorts, als ik van het slagveld wegbleef (Hij staat op.) Ik ga me kleeden, dan zul je wel zien, dat die hoest vanzelf verdwijnt. (Hij vertrekt, al hoestende, door de deur rechts.)
| |
Derde tooneel.
alleen.
(Zij wascht het theegoed af en ruimt de tafel onder de volgende woorden op.) Niets helpt! De man is onmogelijk thuis te houden; en toch mag hij niet naar de zitting gaan en tegen de begrooting stemmen... 't Is dwaas, dat een meisje zoo over de politiek redeneert, en zich zoo mengt in de stemmingen van de Heeren in de Tweede Kamer, maar ik heb er nu eenmaal mijne zinnen op gezet: die begrooting moet aangenomen worden. Anders wordt Henri geen kantonrechter en Cornélie's huwelijk kan nog niet doorgaan. Dat wil ik voorkomen. Ik zou wel eens willen weten, waarom men dochter van een kamerlid zou wezen, indien men zoo'n kleinigheid van zijn vader niet kon gedaan krijgen! (Zij schelt; de dienstmeid ruimt het ontbijt-gerei weg.) Ziezoo, dat is alweer achter den rug. (Terwijl het opruimen door de dienstmeid duurt, zit zij op het haardstoeltje, de ellebogen op de knieën en het hoofd op de handen, te peinzen.) Maar hoe moet ik het aanleggen?... Ik heb 't blijkbaar bij Papa verkeerd aangepakt; gaan zal hij, en of ik hem in de gegeven omstandigheden kan overhalen om tegen de afspraak te handelen, daar vrees ik zeer voor. (Opstaande.) Is er geen ander middel? Indien ik eens een ander lid van de Kamer zocht over te halen? Papa's vrienden ken ik allen nog al. Laat eens zien. (Zij zoekt op de schrijftafel, en neemt er een residentie almanak af, dien zij doorbladert, op den schrijfstoel gezeten.) Staten Generaal... hier! Eerste Kamer;
| |
| |
neen, iets verder... Tweede Kamer. Hier heb ik ze... Tikkerberg: die is advocaat... Van Vlaanderen,.. wacht eens, die is immers notaris? Als ik hem eens liet roepen om een testament te maken, zoodat hij niet mee kon stemmen. Ik heb mijn eigen kapitaaltje toch; dat zou heel natuurlijk zijn... Maar, 't is waar, ik kan hem daarmee niet aan de praat houden van elven tot half vijf!... Dokter Baars, - ja, een dokter kan men altoos ontbieden. Maar ik heb de vrienden van Papa wel eens hooren zeggen, dat dokter Baars meer van de politiek weet dan van de medicijnen, en dat zijne kiezers hem hebben gekozen uit zelfbehoud, omdat ze liever zijne committenten dan zijne patiënten wilden wezen. Neen, liever een ander!... Die behooren allen tot eene andere partij. Dan krijg ik: ja, weer een advocaat, nog een, een ex-dominé, een rechter, een officier van justitie. Ja, een officier van Justitie... maar om hem hier te krijgen zou ik moeten stelen of inbreken, of de meid mishandelen, en dat gaat toch ook niet. (Met een zucht legt zij het boek neder en staat op.) Ten slotte is er op het gansche lijstje maar een: M r. P.C. van Buuren, op wien ik eenigen invloed heb. En dien zal ik ten beste van mijne vriendin wel weten te gebruiken. Maar hoe? (Zij blijft een oogenblik in gedachten staan, en neemt dan een borduurwerk, dat zij bij haar optreden op een der stoelen gelegd heeft, in de hand.) Men kan praten en breien, zegt het spreekwoord; laat me beproeven, of ik ook nadenken en borduren kan. (Zij gaat op het lage haardstoeltje zitten en werkt eene korte poos zwijgend door.)
| |
Vierde tooneel.
(komt geheel gekleed rechts weder op, en blijft voor Jacqueline staan.)
Nu, hier ben ik. Totaal den hoest kwijt. Wat zeg je daar nu van?
Dat ik het uitstekend vind.
Zoo; dus mag ik nu naar de zitting gaan?
(staat op en kust hem.)
Wel zeker, Palief.
(op zijn horloge ziende.)
Maar ik heb nog tijd. 't Is nog geen tien uur, en ik kan eerst op mijn gemak nazien wat die berg papier is, die daar (op de schrijftafel wijzend) weer voor mij opgestapeld ligt. (Hij gaat aan tafel zitten, en neemt de papieren op.)
(heeft weder plaats genomen, doch laat, na een oogenblik in stilte doorgewerkt te hebben, haar werk rusten, en ziet naar haren vader. Dan spreekt zij zacht:)
Papa. (Van Buuren verstaat haar niet; iets harder:) Papa.
(doorlezende.)
Wat is 't, kindlief?
(opstaande en bij hem gaande staan.)
Ik ben daar straks wel heel laf en kinderachtig geweest.
(glimlachend.)
Zoo, vindt je dat ook?
U bent toch niet meer boos op me?
| |
| |
Wel neen, kind. (Hij kust haar.) Zie je, vrouwen begrijpen van de politiek niemendal. Daar kunnen ze niet bij. Dat moeten ze maar aan de mannen overlaten.
Ja, dat vind ik náár genoeg.
Náár genoeg! Mijn hemel, je bent toch geen voorstandster van de politieke emancipatie van de vrouw?
Dat weet u wel beter. Ik vind het alleen jammer, dat wij vrouwen, de dochters en echtgenooten van politieke mannen, zoo heelendal vreemdelingen zijn in den werkkring van onze vaders en echtgenooten. Als 't anders was, zou menig huwelijk gelukkiger zijn, naar ik vermoed.
Ja, beste meid, maar zoo hebben de mannen ook nu weer geen begrip van keuken, kelder, linnenkast en huishouding in 't algemeen. Geloof je, dat de huwelijken gelukkiger zouden zijn als 't anders was? Ik denk het niet.
Ik wou, dat u mij eens wat op de hoogte bracht, dat u me eens... ik zal maar zeggen zoowat privaatles gaaft in de politiek.
(luid lachend).
Wel nu nog mooier! Neen, Juffer wijsneus, dat kan in 't geheel niet.
(van de leuning opstaande).
En waarom niet?
Kindlief, omdat je daar niets van begrijpen zoudt.
Is die politiek dan zoo moeielijk? Ik geloof onder ons, dat ik minstens even vlug van begrip ben als menigeen van uwe collega's, Papaatjelief. Heb ik daar straks niet alles begrepen wat u mij hebt uitgelegd van die... tactiek?
Nu ja, dergelijke dingen kun je wel begrijpen. Maar om op de hoogte van de politiek te zijn, mijn hemel, kind, daar studeert een man zelfs jaren en jaren voor. En wat zou je daar aan hebben?
(die weer is gaan zitten, en haar werk heeft opgevat, na een oogenblik zwijgens, met nadruk).
Wat ik daar aan hebben zou? Heel veel!
(zijne papieren neerleggende).
En waartoe dan?
Om in gezelschap niet altoos met den mond vol tanden te zitten, als er over politiek wordt gesproken.
Wel zoo! wordt er op je Maandagavondkransje zoo druk gepolitiseerd?
Op ons kransje niet, maar elders. Het gebeurt zoo dikwijls, dat heeren politiek behandelen....
Dus wou je daaraan meedoen?
Neen, meedoen niet; maar ten minste begrijpen wat zij zeggen en bedoelen; en des noods, wanneer men mij iets vraagt, geen domheid zeggen.
Maar ze zullen jou in gezelschap toch wel niet over politieke onderwerpen interpelleeren?
| |
| |
(haar werk op de tafel leggende).
Bij voorbeeld, op dat diner bij de Van Horstens, verleden week, zat ik naast Mijnheer Mingleton. U kent hem wel; die met Jeanne de Bron getrouwd is en die twee aardige kindertjes heeft, die zoo snoeperig gekleed gaan?
Die kerel, die je altijd aanziet als of hij je uitlacht en met alles spot? Ja, òf ik dien ken.
Nu, die sprak over de Tweede Kamer, en vroeg me, of ik het niet vreemd vond, dat de oppositie, terwijl zij erin juicht, dat het Ministerie in alles hare politiek volgt, toch alle mogelijke moeite doet om datzelfde Ministerie te laten vallen.
Ik antwoordde, dat ik daar geen verstand van had, en toen zei hij: als u eens aan eene naaister een japon te maken hadt gegeven, Juffrouw Van Buuren, en u zaagt, dat die naaister dat uitstekend deed, zoodat uzelve het haar niet zoudt kunnen verbeteren, zoudt u haar dan de japon zonder eenige andere reden uit de handen nemen om het werk zelve te doen?
Juist iets voor dien Mingleton! Een nare, pedante kerel; zoo'n halve artist, die versjes maakt en naar ik hoor in kranten schrijft, en 't dan ook, in spijt van zijn meesterstitel, nooit verder brengen zal dan tot commies aan Koloniën.
Hel Ik vind hem een alleraangenaamst mensch, die zijne conversatie vrij wat meer waard is dan menig ultraserieus collega van u; soit dit sans vous offenser.
Nu ja; iemand, die de dames naar den mond praat, en over opera en concerten redeneert.
Mis, Papaatje. Daarover had 't juist mijn andere buurman, de hoogst deftige referendaris Van Wege, dien u zoo knap en zoo aangenaam vindt. Blijkbaar had de goede man voor het diner het Dagblad van daags te voren van buiten geleerd, want alles wat hij over Lhérie en Carmen zei, had ik in 't tooneelverslag al volop genoten. Trouwens, daar zijn de kranten immers voor? ‘Om eene opinie te vestigen bij het groote publiek’.
Als je zoo redeneert, begrijp ik je ingenomenheid met Mingleton. Maar wat heb je hem geantwoord?
(naief).
Dat ik hem volkomen gelijk gaf.
(draait zich met zijn stoel om, en ziet haar met groote oogen aan).
Gelijk gaf!!
Ja zeker. Ik ben 't geheel met hem eens.
Maar Jacqueline!... terwijl je wist, dat je eigen vader tot die oppositie behoorde, die hij bespotte!
Maar ik kon toch niet tegen mijn gemoed spreken. Wat had ik anders kunnen zeggen, Papalief? Ik vond, en ik vind nog, dat Mijnheer Mingleton volkomen gelijk had. Wat moest ik dan doen? Mijnheer Mingleton is geen man om tegen te zeggen: ik ben
| |
| |
't au fond geheel met u eens, maar ik mag Papa niet in 't ongelijk stellen, en daarom ben ik 't niet met u eens. Hij zou me, en met reden, uitgelachen hebben.
Ja, dergelijke convenances kan zoo'n spotter niet begrijpen!
Ik vond het ook heel náár, dat ik u zoo moest afvallen, maar... ik wist nu eenmaal niet beter. Als ik op de hoogte van de politiek was geweest,... ja, dan had ik hem waarschijnlijk wel behoorlijk kunnen wederleggen.
En dit is nu nog maar een kleinigheid. Mijne onwetendheid in de politiek stelt me nog aan veel grooter gevaren bloot,.. en u vooral ook, Papa!
(komt weder bij hem staan.)
Zoudt u een schoonzoon verlangen, die in de politiek uw tegenstander was?
Natuurlijk niet. Evenals in de religie zijn ook in de politiek gemengde huwelijken zelden gelukkig.
Och, dat wil ik nog niet zeggen. Ik kan me best een gelukkig huwelijk voorstellen met iemand van eene andere politieke kleur dan de uwe.
Wat drommel! Jij bent toch niet...
Ik ben niets. Ik heb geen kleur, omdat ik geen verstand van politiek heb. Een verstandig, eerlijk man - want dat zou hij natuurlijk moeten zijn - zou mij gemakkelijk tot zijne inzichten overhalen. Maar voor u zou dat heel onaangenaam zijn, niet waar?
Zoo'n huwelijk zou gemengd en dus ongelukkig zijn, niet voor mij, noch voor mijn man, maar voor u alleen.
Ik zou het al heel treurig vinden, zoo de dochter van een steunpilaar van zijne partij zoo weinig eerbied en vertrouwen voor haar vader bezat, dat ze zich in de kringen van zijne tegenstanders gelukkig kon gevoelen.
Och, Papaatje, het leven is zoo ruim en de politiek is er maar zoo'n klein, klein deeltje van.
Hoe is 't mogelijk, dat je 't zegt! De politiek is het hoogste wat er bestaat, grijpt overal, altijd, in alles in, omdat ze gegrond is op beginselen, die zich nooit verloochenen.
Daar ziet u het alweer. Nu weet ik niet eens wat de politiek is. U moet me wezenlijk op de hoogte brengen; dat is het eenige middel om u te vrijwaren tegen een gemengd huwelijk en in mij een bondgenoot te winnen, die 't op diners en soupers voor u en uwe geestverwanten kan opnemen.
Op de hoogte brengen! 't Is gemakkelijk gezegd.
(kust hem.)
Nu, denk er maar eens over. Ik ga even
| |
| |
mijn huishouden doen, en dan kom ik terug om me, als een Paulus, aan de voeten van mijn best politiek Gamaliëlletje neer te zetten. (Af, achtergrond.)
| |
Vijfde tooneel.
(alleen.)
't Is wat fraais!... Breng mij eens eventjes op de hoogte van de politiek. 't Is immers een onmogelijkheid, iemand zoo maar een helder inzicht te geven in dat kunstig weefsel van beginselen en theoriën, handigheden en berekening, dat men politiek noemt. En dat nog wel eene vrouw, een meisje, dubbel en dwars voorzien van phantasie en sentiment, die in een verstandig man dikwijls al zoo gevaarlijk werken. Groote deugden zekerlijk op zichzelve, maar die met hare kromme sprongen het weefsel vaneen rijten als een spinrag. 't Is ondoenlijk!
Ik wil niet zeggen, dat het niet hoogst nuttig voor de meisjes en middellijk ook voor de mannen zou zijn, indien we haar ook uit die wetenschap niet onverbiddelijk weerden.... Ja, 't is om boos te worden, wanneer men hoort, dat zoo'n spotter als die Mingleton, die geen serieus man is noch ooit worden zal, niet tevreden met ons prestige bij het publiek in de kranten te ondermijnen, de etenstafel van een gemeenschappelijk vriend nog misbruikt, om je de kroon van 't hoofd te rooven ten aanschouwe van je eigen dochter... (Hij staat op.) Ja, Jacquelien heeft wel gelijk; tegen zulke boosaardige lieden moesten onze meisjes gewapend zijn.
Maar zoo'n privaatles in de politiek is om den dood niet gemakkelijk. Ik zou waarachtig niet weten, waar ik 't aan moest vatten. Geef mij een jong mensch, kersversch van de academie, met al de onpractische opvattingen van zijne soort ten boorde toe vervuld, en ik maak me sterk daar binnen 't jaar een doorkneed politiek man van te maken. Daar is de akker toebereid en vruchtbaar gemaakt om het kostbaar zaad te ontvangen. Maar een meisjesgemoed is als een niet ontgonnen grond; onkruid, distelen en allerlei plantaardige parasieten schieten er welig op, steenen en oneffenheden belemmeren den ploeg; eerst na heel wat effen maken en wieden kan er aan 't omspitten en verder bewerken begonnen worden. En nu wil ik 't mijzelf wel bekennen, dat ik niet genoeg wetenschappelijk landbouwer ben om mij met dit ontginningswerk te belasten. Die meisjes, en vooral Jacquelien, kunnen je zulke nuchtere vragen doen, die wel veel bewijzen voor haar natuurlijk verstand, maar soms redeneeringen, waar jezelf nooit aan getwijfeld hebt, op eene vreemde manier in de war brengen.
(Hij gaat weder op den schrijfstoel zitten, en vervolgt peinzend:) En toch moet ik bekennen, dat het ook voor mijzelf wel goed zou zijn, me eens aan de bronnen van mijne wetenschap te laven. Ik, die al zoolang aan het werk ben tot regeling en bewaking van de stroomen,
| |
| |
die daaruit voortkomen ten dienste der maatschappij, ikzelf zou misschien werk genoeg hebben, om op eene wetenschappelijke wijze rekenschap van mijn doen en laten te geven, indien een leek me die telken oogenblik afvroeg. Wanneer we eens een koning kregen van buitenaf, totaal vreemdeling in ons staatsrecht en in onze staatspraktijken, die mij Minister maakte en begon met te zeggen: ‘Mijnheer Van Buuren, legt u mij nu eens even de Nederlandsche politiek uit,’ wat zou ik antwoorden?.... Denkelijk zou ik 't verstandigst doen met hem te verwijzen naar onze hoogleeraren in het staatsrecht, of Zijne Majesteit eenige boeken ter lezing en ter bestudeering aanbevelen.
Maar daar valt me wat in! Wanneer ik datzelfde antwoord eens aan Jacquelien gaf? Niet de verwijzing naar de professoren, maar naar de boeken. Kijk, kijk, dat is nog zoo kwaad niet gezien. Begrijpt ze iets niet, dan kan ze mij uitlegging vragen; dat is heel wat gemakkelijker dan er den tekst bij te moeten leveren. (Hij ziet eenige boeken na, die op de schrijftafel staan.) Hier heb ik al Hello, Du régime constitutionnel
(hij blaast er het stof af) , dat heb ik ook in geen langen tijd gebruikt. Von Mohl, Encyclopädie, ook goed. (Een ander boek opnemend) , Jules Poudra et Eugène Pierre, Traité pratique du droit parlementaire; dat is nog niet opengesneden, maar wordt heel gunstig gerecenseerd. Thorbecke, Aanteekening op de grondwet; uitstekend. Dan heb ik buiten nog dat aardige boekje van Albany Fonblanque, dat voor dames geschreven en dus zeer bruikbaar is. (Terwijl hij de opgenoemde boeken opstapelt, treedt Jacqueline achter op, en ziet naar hem.)
| |
Zesde tooneel.
(naar voren komende).
Aan de schoonmaak, Papa? En dat in December!
Zie eens hier, meidlief. (Met den stapel boeken opstaande en haar naderende.) Ik ben voor je aan het werk geweest. Als je nu op de hoogte van de politiek wilt komen, lees dan deze boeken maar.
(de boeken ondeugend beschouwend).
Moet ik die boeken lezen?
Als je iets niet begrijpt, vraag 't me dan maar, dan zal ik 't je gaarne uitleggen.
Maar, Vadertje, wat haalt je u nu in 't hoofd? Daar heb ik wel een jaar toe noodig!
Ja, maar wanneer je goed op de hoogte wilt....
Wel neen! Legt u die geleerdheid maar weer neder. (Zij neemt hem de boeken uit de hand, en legt ze op de schrijftafel.) Dat duurt me veel te lang. Ik wou, dat u me zoo maar eens in 't kort vertelde, waar die gansche politiek op neerkomt.
| |
| |
(Jacqueline haalt het ronde tafeltje achteruit, den gemakstoel vooruit, en schuift het haardstoeltje daarbij.)
(Van Buuren naar den gemakstoel leidende.)
Gaat u nu rustig op dezen stoel zitten; ik hier; (zij zet zich op het haardstoeltje) en nu begint de les.
(wil opstaan.)
Maar ik moet naar de zitting.
(op de pendule ziende.)
Die begint om elf uur, zegge half twaalf; we hebben dus nog ruim vijf kwartier. In dien tijd moet ik er alles van weten.
O maar, ik heb eene beste methode. Ik zal 't u zoo gemakkelijk mogelijk maken. U behoeft maar te antwoorden op mijne vragen.
Eerste vraag: wat is politiek?
Maar u moet het mij niet vragen. Ik weet niets.
Politiek is de wetenschap der grondslagen van elk bestuur.
Anders niet? Maar dan ben ik eene politiekin, eene staatsvrouw. Want ik bestuur ons huishouden,.... en wetenschappelijk ook!
Nu ja, maar de politiek heeft alleen betrekking op het bestuur van den Staat.
Dat is een ander geval. En wat is het doel van een bestuur?
Te maken, dat alle onderdanen 't zoo goed mogelijk hebben.
Connu! Het Zondagsboutje van Hendrik den Vierde.
Precies. Nu is er natuurlijk meer dan één weg, om de volkswelvaart te bereiken. De een gelooft, dat 't eene natie alleen goed kan gaan, wanneer ze in alles naar den Bijbel handelt, en alles wat haar voorkomt toetst aan de voorschriften, die in den Bijbel gegeven en de inzichten, die erin geuit worden, zelfs in omstandigheden en bij onderwerpen, waaraan in den ouden tijd niet gedacht werd. Anderen weer meenen, dat zij er alleen komen kan met zich blindelings te laten leiden door de voorschriften eener kerkleer en de bevelen van de kerkdienaars. Weer anderen denken er anders over; en zoo hebben verschillende schrijvers over staatsrecht en politiek verschillende stelsels opgebouwd en scholen gevormd. De staatslieden uit zulk eene school voortkomende vereenigden zich dan tot eene partij.
O ja, partijen; daar wilde ik ook juist op komen Hoe is het mogelijk.... Of neen; gaat u eerst verder.
Eigenlijk zijn er maar twee politieke hoofdrichtingen. De eene heeft tot uitgangspunt individueele vrijheid en gevoel.
| |
| |
van verantwoordelijkheid voor ieder mensch; de andere onderwerping en onafhankelijkheid van eene of andere oorzaak of omstandigheid buiten den mensch. Maar er is veel verschil in de bijzonderheden, zoodat men hier te lande wel vijf partijen heeft.
Nu moet ik eens eene uitlegging vragen. Dat verschil van inzicht begrijp ik heel goed. Maar niet hoe onze vier millioen goede landgenooten zoo precies in vijf partjes te verdeelen zijn, en ieder, evenals de schapen op de markt, eene smeer op den neus kunnen hebben van zijne politieke kleur.
Zóó scherp zijn de afscheidingen ook niet. De politieke kleuren loopen inéén, evenals die van den regenboog. Doop ik de eene uiterste kleur geel, dan loopt die zachtkens in groen over; daaruit ontwikkelt zich het blauw, dan het violet, dat ten slotte in hel rood overgaat.
En die twee uitersten kunnen alleen door oranje tot elkander gebracht worden.
Uitstekend! Nu begrijpt ge, dat iedere partij hare beginselen in toepassing verlangt te brengen. En dit verlangen geeft aanleiding tot den strijd in het Parlement.
O, maar dan is dat heel mooi, en heel prijzenswaardig, indien de oppositie een Ministerie van eene andere kleur wil verdrijven, om zelf Ministerie te worden. Dan is het ook niet waar, wat ik dezer dagen las in eene krant - niet een van de uwe, Papa, - dat het alleen was eerzucht en persoonlijke afgunst: ôtez-vous de là, pour que je m'y mette.
Volstrekt niet! Laster en verdachtmaking, anders niet. De parlementaire strijd vereert en verheft de natie, omdat haar eigen uitverkorenen daarin verschillende stelsels tegenover elkander stellen en toetsen, die alleen hetzelfde doel hebben: het welzijn van het algemeen.
Mooi. Maar, oprecht gesproken, vind ik er wel eene schaduwzijde aan.
Wanneer iedere ministerieele crisis beslist, of er nu weder eens voor een jaar of drie naar de beginselen van vrijheid of van onderwerping zal worden geregeerd, dan weet de natie niet waaraan zich te houden. Ik zou vreezen, dat ze 't met dat voortdurend afbreken en opbouwen zóó druk zal hebben, dat ze geen tijd overhoudt voor haar eigen welzijn.
Gelukkig brengt elke crisis geen verandering van regeeringstelsel mee. Integendeel, èn de grondwet, èn de voornaamste op haar gebaseerde wetten, hebben het beginsel van vrijheid zóó goed en zóó duurzaam gevestigd, dat elk Ministerie wel verplicht is om het in toepassing te brengen. Voor instabiliteit bestaat dus geen vrees.
Maar Papa, dan begrijp ik toch niet heel goed,
| |
| |
waarom er ieder oogenblik een ander Ministerie moet wezen. Indien het land zich nu eenmaal op den violetten weg beweegt, wat hebben dan blauwe, groene, gele of roode staatslieden aan het ministerschap, daar ze niet anders dan violet kunnen regeeren?
Ja, dat moeten ze. Het tegenwoordig Ministerie geeft daar het bewijs van. Ze zijn opgetreden met een programma, dat lijnrecht tegenover onze beginselen stond, en totnogtoe is er geen wet tot stand gekomen, die niet in onzen geest ontworpen, of geamendeerd werd.
Dus - nu moet u niet boos worden! - dus had Mijnheer Mingleton eigenlijk wel gelijk?
Als mijne naaister mijne japon even goed maakt als ik het zou doen, dan vind ik het gemakkelijk haar te laten werken, en alleen toe te zien of zij 't goed doet.
Ja maar, meisjelief, japonnen naaien en een land regeeren zijn twee.
Ik zou in mijne domheid zeggen, dat de gevallen toch wel gelijk staan.
Maar wat ik nog vragen wou: vindt de natie het regeeringstelsel goed, dat thans toegepast wordt?
Hoe komt het dan, dat er nog zoo veel leden van andere richtingen in de Kamer zitten? Want dan moest, dunkt me, de natie uit dankbaarheid en uit eigenbelang alleen de voorstanders van dat regeeringstelsel kiezen. Dan moesten er geen vijf, maar een enkele partij in de Staten-Generaal gevonden worden.
Wanneer alle kiezers hun eigen belang goed konden inzien, dan zou dat ook 't geval zijn, kindlief. Maar ik voeg erbij, dat er dan wel weer andere punten van verschil zouden oprijzen, zoodat er weldra even goed partijen zouden ontstaan, al waren de punten van verschil ook ondergeschikt.
Dus zijn de leden van de partijen 't niet onderling in alles eens?
Volstrekt niet! De meeste ministerieele crisissen worden veroorzaakt door afval of tegenstand van leden, die de regeering op 't kussen hebben helpen brengen.
Ja, Jacquelien, het parlementair stelsel heeft zichzelf uit de ervaring gevormd, en werkt dus zoo goed als onder de gegeven omstandigheden mogelijk is. Maar vergeet niet, dat de toepassing berust bij menschen, die niet volmaakt zijn, en wier soms onverklaarbare handelingen de strenge, altijd consequente theorie dikwijls logenstraffen.
(na eene korte pauze, waarin ze peinzend voor zich
| |
| |
ziet).
Papa, u hebt me nu al veel van de politiek verteld. En weet u, welke les ik nu uit het gehoorde trek?
Dat u niet tegen de begrooting van Koloniën moest stemmen.
Alweer! (Opstaande.) Gekheid!
Wezenlijk, ik meen het; en ik zal u uitleggen waarom. Maar één ding moet u me nog eerst zeggen. Wat is die quaestie van koloniaal beleid, waarvan u zegt, dat de Ministers eene kabinetsquaestie maken?
O, dat is een détailquaestie, die ik geen kans zie je in een dag uit te leggen. Zij betreft alleen de tijdigheid of ontijdigheid van zekere maatregelen.
Dus daar geldt het niet de quaestie van vrijheid en onderwerping.
Neen, waarachtig niet! Want ook in Indië zijn we in de laatste twintig jaren zóó vooruitgegaan, dat de ontwikkeling er niet meer kan worden tegengehouden noch gekeerd.
Nu, dan blijf ik er ook bij: dan is u, in het belang van het land en meer nog in het belang van uwe partij, verplicht om vóór de begrooting van Koloniën te stemmen.
(gaat lachend op zijn schrijfstoel zitten en slaat de armen over elkander.)
Als je me dan maar eens blieft te vertellen, om welke reden ik zoo'n dwaasheid zou moeten doen.
Wanneer alles gaat volgens uwe berekeningen, dan zou er maar één stem meer tegen dan voor de begrooting zijn. Zou dan het Ministerie moeten aftreden?
Zeker. De meerderheid regeert, klein of groot.
En wanneer er één stem meer voor dan tegen de begrooting wordt uitgebracht, blijft het Ministerie dus?
Ja; maar dan zou het toch zoo'n geduchte deuk hebben gekregen, dat het bij het geringste stootje zou invallen.
Is 't dan niet veel veiliger voor uwe partij zoo'n ‘deuk’ te geven, en verder af te wachten?
Afstemmen en tot aftreden dwingen is beter dan de zwaarste deuk.
En waarom niet, professertje? Want nu schijn ik de leerling te moeten zijn.
Als ik lid van de Kamer was, zou ik zeggen: liever oppositie met eene minderheid van op een na de helft, dan Ministerie met eene meerderheid van een stem.
Stel dat u tegenstemt en het Ministerie treedt af, wat kunt u met die eenstemsmeerderheid doen, met eene partij
| |
| |
achter u, die naar uw eigen erkentenis geen goed gesloten geheel vormt?
Och, er zweven altijd stemmen in de lucht met gouvernementeele sympathieën, en dan kunnen de periodieke verkiezingen ons versterken.
Dat is eene onzekere kans van de toekomst; want voor het oogenblik bestaat er alleen mogelijkheid, dat de kiezers in plaats van de opgetreden Ministers tegenstanders in de Kamer brengen. En u hebt maar één stemmetje te verliezen! Want op die zwevenden zal toch wel niet te rekenen zijn, als de nood aan den man is.
Ja maar, Lientjelief, je moet nu toch ook niet bij voorkeur alleen de kwade kansen opsommen.
Neen, Papa, dat doe ik niet. Wanneer er maar twee van uwe vrienden uit de Kamer Minister worden, is de meerderheid al weg, en 't zal van de beleefdheid van de kiezers afhangen, of u dat ééne stemmetje terug zult krijgen, of al terstond de bezette vesting moet ontruimen.
Van de kiezers hangen we altoos af. Die kunnen, als ze willen, om de twee jaar de verhouding der partijen in de Kamer geheel en al wijzigen.
Om de twee jaar; zeker. Maar hier kan het tusschentijds geschieden, en juist alleen omdat het meerderheidje zoo bitter klein is. Daarom houd ik 't er voor, dat uwe partij verstandiger doet met eene betere gelegenheid af te wachten, wanneer ze op eene gewichtiger quaestie dan die tijdigheidsvraag van maatregelen voor Indië of met eene grootere meerderheid den toestand beheerschen kan... Niet waar?
Er komt nog iets bij. Wanneer, zooals uzelf zegt, het tegenwoordig Ministerie toch in uwe richting handelt, dan is het immers in uw belang, dat het aanblijft? Iedere misstap versterkt de oppositie natuurlijk, en zijzelve heeft afval noch verdeeldheid te vreezen.
Dat is zeker. Niets houdt eene partij beter vereenigd dan oppositie; niets verdeelt zoo sterk als regeeren.
U erkent het zelf. Het belang van uwe partij vordert dus, dat de begrooting van Koloniën in de gegeven omstandigheden aangenomen wordt.
Hei, hei! Dat zeg ik nog zoo grif niet. Al hadt je volkomen gelijk, wij mogen toch geen kamp geven, wanneer het Ministerie ons zoo brutaal uitdaagt als in deze koloniale quaestie.
Een quaestie van zoo weinig belang!
Weinig belang, weinig belang; dat gelief je zoo te zeggen: belang is relatief. En al was 't zoo, de zaken kunnen zoo vreemd loopen in eene zitting. Aan een volkomen helderen hemel kan een klein wolkje opkomen, dat een orkaan ontlast, waardoor het schijnbaar krachtigste Ministerie op eens geveld wordt. Uit een voorstel
| |
| |
tot het houden van eene avondzitting kan, om zoo te zeggen, wanneer de discussie handig wordt geleid, zich de kabinetsquaestie ontwikkelen.
Maar met zoo'n handige leiding zal 't, dunkt me, nog gemakkelijker vallen dreigende stormen te bezweren. Waarlijk, Papa, 't is niet in 't belang van uwe partij.
Ik spreek het niet tegen. Best mogelijk zelfs, dat mijne collega's bij rijp nadenken tot dezelfde overtuiging zouden komen. Op het slagveld, in het heetst van het gevecht, kan men het beleid van den generaal minder juist beoordeelen, dan wanneer men alles van een hoog gelegen punt buiten het gewoel overziet.
Is een ministerieele crisis, waarbij geen verandering van regeerstelsel gemoeid is, voordeelig of nadeelig voor het land?
Om je de waarheid te zeggen, ik geloof dat het land zich daar bitter weinig om bekommert.
Dat wil zeggen, dat u haar wèl nadeelig acht.
Wanneer u anders dacht, zoudt u wel rechtstreeks geantwoord hebben.
(lachend.)
Nu ja, een ministerieele crisis werkt nadeelig. Niet zoozeer voor de natie in het algemeen, die er, dank zij ons kostelijk stelsel van zelfregeering, weinig van merkt, maar voor den gang van zaken van regeering en bestuur.
Vooreerst duren de ministerieele crisissen in ons land om bijzondere redenen in den regel zeer lang, soms ettelijke maanden. Gedurende dien tijd staat alles stil; de Kamers gaan naar huis, en er kan zelfs geen naturalisatiewet tot stand komen. Verder kunt ge wel begrijpen, dat er door de optreding van een nieuw stel Ministers, al zijn ze allen oud-gedienden, die al meer met dat bijltje gehakt hebben, altijd verstoring van het werk aan de departementen komt. Onderwerpen, die de voorganger in studie had laten nemen, worden losgelaten, al was het wetsontwerp reeds bijna gereed, omdat de nieuwe Minister iets anders meer urgent of het gekozen onderwerp niet aantrekkelijk vindt. Zijn de Ministers geheel nieuwe mannen - en die zijn er natuurlijk altijd bij - dan moeten ze het personeel en het werk van hun departement leeren kennen. In één woord: het van tijd tot tijd veranderen van Ministers is noodzakelijk, maar het is een noodzakelijk kwaad.
En u wilt om zoo'n betrekkelijk nietige reden zoo'n kwaad teweeg brengen, terwijl er alle kans op bestaat dat - indien werkelijk bij den eersten den besten stoot het Ministerie ineenstort - zich voor uwe partij eene veel gunstiger gelegenheid zal voordoen om aan de regeering te komen! Is 't niet veel verstandiger, veel politieker, veel waardiger vooral, die gelegenheid rustig af te wachten?
Waarachtig, Jacqueline, je hebt gelijk.
| |
| |
(verheugd opspringend).
Dus u stemt vóór de begrooting van Koloniën? Dat is heerlijk!
Neen, kind, dat kan ik niet doen. Daarvoor zijn we bij de begrootingsdiscussies al te ver gegaan. We hebben ons uiterste best gedaan om alle hoofdstukken successievelijk te laten afstemmen, en nu kunnen we niet op eens bakzeil halen bij Koloniën, waarbij juist de kabinetsquaestie gesteld is.
Juist omdat het hier niet geldt een enkel Minister, maar allen, zou uwe stem voor deze begrooting heel iets anders beteekenen.
Mijne stem voor de begrooting!.. Jacquelientjelief, je weet zelve niet wat eene ongerijmdheid je zegt. Van Buuren: voor! Wat zouden de kranten zeggen?
Wel Papaatje, dan leest u de kranten een dag of vier, vijf maar niet; althans de eerste bladzijde niet.
Wat zouden de menschen zeggen?
Wel foei, spreek van de menschen geen kwaad. Die zeggen en denken heel anders dan de kranten; wat daarin staat, zeggen, geloof ik, de menschen nooit.... voordat ze 't gelezen hebben.
Ik zou me dood schamen voor mijn collega's. Voorstemmen kan ik dan ook niet. Hoogstens zou ik mij ziek kunnen melden, naar bed gaan, en me zoo van de stemming onthouden.
Neen, dat mag volstrekt niet. U moet integendeel naar de zitting gaan en royaal voor de begrooting niet alleen stemmen, maar ook spreken; ziedaar!
Jacquelien, ze zouden me steenigen.
(die hem genaderd is, en op zijn schouder leunt.)
Zijn die heeren zoo boos? Ik geloof eer, dat u ze wel zoudt kunnen overhalen om met u voor te stemmen.
Zie eens, Vadertje, de hoofdvraag is of u 't met mij eens zijt, of u ook meent, dat een ministerieele crisis op dit oogenblik niet wenschelijk is noch voor het land, noch voor uwe partij? (Van Buuren aarzelt.) Ik moest eigenlijk niet vragen of u 't met mij, maar of u 't met uzelven eens zijt, want ik heb niets anders gedaan dan de gevolgen trekken uit uwe lessen in de politiek.
Ja, Jacquelien, ik ben 't wel met je eens. Bij eene ernstige, koele overweging zal de juistheid van je opinie blijken; maar (opstaande) daar kan ik mijne collega's, die nu al zoo ver gegaan en zoo moordlustig zijn, niet van overtuigen.
Dat kunt u wel. (Zij neemt hem hij de hand en doet hem op het haardstoeltje nederzitten.) En ik zal u voordoen, hoe u dat moet aanleggen. (Zij plaatst zich half achter den gemakstoel.) Ik heb zoo lang naar u geluisterd en mijn voordeel gedaan met uwe woor-
| |
| |
den, nu is 't uwe beurt. De afgevaardigde uit het kiesdistrict Gezond Verstand is aan 't woord.
Hoe moet ik beginnen? Waarde broeders? Geachte vrienden? Geliefde heeren?...
(lachend).
Neen, wij spreken tot den president.
Nu dan. (Zij kucht.) ‘Hooggeachte president!’
Neen; wij voegen er hoegenaamd geen krullen bij, maar zeggen eenvoudig: Mijnheer de Voorzitter!
Hoe ongekleed voor zoo'n deftige vergadering!
‘Mijnheer de Voorzitter!
Door den loop, dien de zaken genomen hebben, en door hetgeen in de laatste weken in deze vergaderzaal is voorgevallen......’
Dat kan ik immers wel zeggen?
Wel zeker; 't klinkt zelfs heel goed.
‘.. is voorgevallen, vind ik het noodig kort en duidelijk te zeggen, waarom ik voor de begrooting van Koloniën zal stemmen.’
Dat is niet zuiver parlementair uitgedrukt. Wij zouden zeggen: ‘met twee woorden rekenschap te geven van de stem, welke ik over dit hoofdstuk der begrooting denk uit te brengen.’ Dan laat men zijn gehoor nog een beetje in de onzekerheid, evenals de dominé, die van den preekstoel zijne beslissing zal mededeelen over een ontvangen beroep.
Ja maar, Papa; dit lid kan 't volstrekt niet met twee woorden doen.
Dat doet er niemendal toe; dit is een caballistisch getal, dat desnoods vier kolommen Bijblad dekt.
Ik ga voort.
‘Wij zullen bij deze begrooting moeten beslissen over het leven van dit Ministerie. In geval van afstemming treedt het Ministerie-af; althans dat hebben de Heeren zeer duidelijk verklaard....’ Niet waar?
‘En waarom, Mijnheer de Voorzitter, heeft de Regeering dat verklaard? Omdat ze wil, dat de Kamer zal oordeelen over haar koloniaal regeeringsbeleid, over ta, ta, ta, ta enzoovoorts. Maar....’
Hei wat! Denk je dat ik van ta, ta, ta, enzoovoorts spreken kan?
Neen, maar u hebt me zelf niet verteld wat die quaestie is; die moet dus later ingevuld worden.
‘Dat dit eene zeer gewichtige zaak is, zal ik niet ontkennen, maar ieder lid dezer vergadering, de Minister zelf, zal toegeven, dat dit toch eigenlijk gezegd geen vraagstuk is, waarbij de regeeringsbeginselen betrokken zijn. Het geldt hier niet de keuze tusschen twee stelsels, tusschen vooruitgang en achteruitgang. Die keuze is voor goed gedaan, en aan de eens gevallen beslissing mogen we niet meer tornen.’
| |
| |
Daar heb je de japon van Mijnheer Mingleton!
Nu ja, ik kan die parlementaire dieventaal niet spreken. Daar zou ik eerst nog eens eene afzonderlijke privaatles voor noodig hebben.
‘Het geldt hier dus niet vooruitgaan of achteruitgaan, maar alleen hoe snel we vooruitloopen moeten. Wanneer de Minister van Koloniën niet hard genoeg loopt naar den zin van de Kamer, en niet zoo hard wil loopen als de Kamer verlangt, dan kan ik begrijpen dat de Minister aftreedt. Maar ik vind het onzinnig, dat al de andere Ministers mede zouden aftreden, wanneer de meerderheid alleen had verklaard, dat de Minister van Koloniën een beetje harder moest voortgaan.’
He?
‘Mijnheer de Voorzitter, de vergadering geeft bewijzen van instemming. Ik twijfel niet of zij zal ook verder wel met mij medegaan en van oordeel wezen, dat de kabinetsquaestie hier al heel onhandig en roekeloos is gesteld, en dat het Ministerie eigenlijk zijn verdiende loon zou hebben, indien de Kamer het aan zijn woord hield en de begrooting afstemde.
Maar moet de Kamer dat doen? Ik geloof, dat ze wijs zou handelen met van die onhandigheid van het Ministerie geen gebruik te maken.’
Nu moet ik eens even iets vragen.
Zoo? Ik zou juist ook iets aan de geachte spreekster willen vragen.
Is er niet de eene of andere gewichtige quaestie, die spoedig aan de orde komt?
Wel zeker: de vernieuwing van de handelsverdragen, de geheele economische wetgeving.
He! Daar hebt u mij niets van verteld! Wat is dat?
Dat kan ik je zoo maar niet in een vloek en een zucht uitleggen.
Maar is 't een vraagstuk van zooveel gewicht, dat er de kabinetsquaestie bij te pas komt?
Best! dan hoor ik daar later wel van.
‘Naar mijne zienswijze zou de Kamer niet verantwoord zijn indien zij al het ongerief, de vertraging en het tijdverlies van eene ministerieele crisis over het land bracht om een geschil niet van zoo overwegend politiek belang, om eene kabinetsverandering te wettigen. Dat het Ministerie en de meerderheid van deze Kamer 't niet eens zijn, is waar; maar zoolang de oneenigheid alleen blijkt in onbelangrijke zaken, mag de Kamer geen crisis uitlokken. Wel tart het Ministerie ons daartoe, wel zou in de eerste plaats de verantwoordelijkheid dus op de Ministers rusten; maar, hoe uitgetart ook, de Kamer zelve is
| |
| |
ten slotte verantwoordelijk voor hare eigen daden. Zij moet wijzer zijn, en 's lands belang beter in het oog houden dan de Regeering.’
‘Waarschijnlijk zou ik anders spreken, Mijnheer de Voorzitter, wanneer het verschil van zienswijze tusschen de Regeering en de Kamer over kleinigheden en niets anders liep. Maar dit is volstrekt zoo niet. Binnenkort zal er gelegenheid bestaan om stelsel tegenover stelsel, beginselen tegenover beginselen te stellen, bij de hernieuwing der handelsverdragen, der geheele economische wetgeving. Dan... enzoovoorts, enzoovoorts, enzoovoorts.’
Ziet u, dan moeten er zoo wat groote woorden over die quaestie volgen.
‘Dan, Mijnheer de Voorzitter, zullen wij een grooten politieken veldslag moeten leveren, en dan kan de Kamer, zonder vrees en zonder verwijt, haren plicht doen. Want dan zal eene ministerieele crisis een natuurlijk gevolg zijn van onze overwinning, die de natie ons niet verwijten, maar waarvoor ze ons dankbaar wezen zal.
Ziedaar, Mijnheer de Voorzitter, in twee woorden de reden, waarom ik vóór de begrooting van Koloniën zal stemmen. Ik heb gezegd.’ (Zij buigt deftig, en gaat van den stoel weg.)
(in de handen klappend).
Bravo, bravo! Waarachtig, daar kon menig collega nog een voorbeeld aan nemen. (Hij kust haar.) Je zoudt succes hebben als kamerlid, meid.
Dat merk ik aan u. Want er zal toch wel zelden een collega met accolades begroet worden.
Nu, wat zegt u? Draagt uw privaatles geen goede vruchten?
Jacquelien, je hebt volkomen gelijk. Je ziet scherp, en tegen je logica... is niets in te brengen. Ziedaar!
Nu, Vadertjelief, vertaal u dan deze speech maar eens in de parlementaire taal, en onthaal er straks uwe collega's in de Tweede Kamer op. Wat zal ik benieuwd zijn naar het zittingverslag in de krant van heden avond!
Je moet er niet op rekenen, dat ik heden al in dezen zin spreek; want ik moet natuurlijk eerst met mijne medeleiders overleggen. Maar ik verzeker je, dat je argumenten ook hen zullen overtuigen, evenals ze mij hebben gedaan.
Hoe is 't mogelijk, dat dat alles in dat lieve, kleine bolletje zit! (Hij kust haar nog eens.)
Denkt u dat ik dat uit mijzelve heb gehaald? Van ochtend nog zou ik aan al die dingen niet gedacht, ze zelfs niet eens begrepen hebben. Dat heeft alles uw prettige, interessante les gedaan.
Dat is zeker, dat ik door de les wijzer ben geworden.
Maar nu moet ik weg. Ik mag nu volstrekt niet te laat komen, anders neemt de discussie misschien een verkeerde plooi. (Hij neemt zijn hoed op.) Nu gegroet, geachte spreekster. (Haar een kus gevend.)
Dag lieve professer in de politiek.
| |
| |
(wil weggaan, doch keert zich aan het achterscherm nog even om) . Jacquelien, de Ministers zullen niet vermoeden aan wie zij eigenlijk hun behoud te danken hebben.
(lachend).
Neen, zeker niet.
(Van Buuren af; zoodra de deur gesloten is.)
En de justiciabelen van Maarloo zullen niet vermoeden, wie hun een nieuwen kantonrechter bezorgt! (Zij zet zich aan de schrijftafel.) Ik schrijf dadelijk aan Cornélie.
mr. p. hummel.
|
|