De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
Een uitnemend werk.Catalogus van het Museum van Oudheden.
| |
[pagina 56]
| |
ook uit een artistiek oogpunt veelal hoogst belangrijke overblijfselen, dan Utrecht, de oudste onder de zusteren. Men heeft dat alles, naar het schijnt, vroeger systematisch opgeruimd; zelfs van het geheele kostbare meubilair van het eerst in 1824 afgebroken stadhuis is nauwelijks iets gered. De burgerij is even arm aan dergelijke herinneringen als de stad; slechts twee regentenstukken zijn in een der talrijke gestichten aanwezig, schutterstukken zijn geheel onbekend, van de gilden was volstrekt niets bewaard, en het weinige, daarvan in de laatste drie jaren bijeenverzameld, is slechts voldoende, om het verlies van het overige te doen bejammeren. En toch, niettegenstaande dat alles, bezit de stad Utrecht thans een rijker Museum van Oudheden dan eenige gemeente van ons vaderland. Zij heeft dit te danken aan het initiatief en de zorgen van den vroegeren Burgemeester, Van Asch van Wijk. Vóór zijn aanvaarding van het burgemeesterschap verkeerde het stedelijk archief in een toestand van onbeschrijfelijke wanorde en veronachtzaming. Van Asch van Wijk, eenige jaren na de afbraak van het oude stadhuis Burgemeester geworden, zorgde, dat in het nieuwe eene behoorlijke ruimte voor het archief werd bestemd, en deed te gelijk het voorstel, om eene ‘verzameling van boekwerken en van teekeningen, schilderijen, oudheden tot de stad betrekkelijk’ aan te leggen. Bij de oprichting van een Museum van Oudheden stelde de Burgemeester zich ten doel, ‘om de overblijfselen van vorige eeuwen, welke met den naam van middeleeuwen worden bestempeld, bijeen te brengen, en daardoor de kennis te bevorderen van den toestand der kunsten in die tijden, teneinde de trapsgewijze toeneming in de beoefening der beeldende kunsten op te sporen. Dit onderzoek’ zegt de Heer Van Asch van Wijk verder, ‘heeft in andere landen reeds de aandacht van vele kundige mannen tot zich getrokken, en daardoor is de weg gebaand, om, door vergelijking van hetgene in ons vaderland nog aanwezig is, met de voortbrengselen der kunst in andere landen, eenigermate te kunnen beoordeelen, tot welke hoogte onze kunstenaars gevorderd waren, en of zij met de buitenlanders gelijken tred hebben gehouden.’ Was het dus omschreven doel, in zooverre de Heer Van Asch van Wijk zich tot de middeleeuwen beperkte, van eenzijdigheid niet vrij te pleiten, des Schrijvers juist en helder inzicht in de behoeften en de richting der kunstgeschiedenis verdient allen lof. De beginselen dier verzameling waren gering. Een bepaald besluit tot het aanleggen van een Museum werd niet genomen: alleen lezen wij bij den eersten aankoop (16 Juli 1830), ‘dat door den Burgemeester overeenkomstig het vroeger mondeling overeengekomene ten behoeve der stad was aangekocht’, enz. Van toen af werden die aankoopen geregeld voortgezet en zoo vormde zich allengs eene kleine collectie. Van 1830 tot 1838 werd jaarlijks slechts f100 voor aankoopen uitgetrokken. Wel voegden | |
[pagina 57]
| |
zich bij die nauwelijks merkbare, jaarlijksche bijdragen eenige, uit het fonds van onvoorziene uitgaven verstrekt, maar over 't geheel kon de Burgemeester in 1839 naar waarheid verklaren: ‘Ook hier heeft het letten op gelegenheid, dezelve niet ongemerkt te laten voorbijgaan, zeer veel gedaan om deze uitkomst te verkrijgen.’ In Mei 1833 kwam in den Gemeenteraad herhaaldelijk een plan ter sprake, om de Hieronymus-school of een opzettelijk ‘tot een wetenschappelijk einde’ gesticht gebouw tot een ‘Museum’ in te richten. Van zulke grootsche ontwerpen kwam echter niets, en de voorwerpen werden geborgen op de bovenste verdieping van het stadhuis. In 1838 was daar eindelijk genoeg bijeen, om het Museum voor het publiek open te stellen. Het werd dan ook op 5 September 1838 geopend. De verzameling was toen geborgen in vier vertrekken op den zuidwestelijken hoek van het stadhuis. Het opzicht over de collectie, als ‘behoorende tot het archief der stad’, was reeds sedert 29 September 1829 opgedragen aan den Heer W.A. Boers, 1sten kommies ter stedelijke Secretarie. Er werd een catalogus van het Museum uitgegeven en in 500 exemplaren gedrukt. Veel goeds valt er echter van dezen Catalogus niet te zeggen. Niet ten onrechte werd door zekeren V. in de Utrechtsche Courant van 10 September 1838 de wensch geuit, dat de orde van den ‘catalogus’ veranderd en de karige inlichting, die hij verschafte, vermeerderd zou worden. Daartoe kwam het echter voorloopig niet; de catalogus werd ten minste éénmaal onveranderd herdrukt. Eerst na den aanbouw van het achterste gedeelte van het stadhuis, in 1844, kwam er verandering in den toestand: de groote achterzaal werd bij de lokalen gevoegd en bestemd voor de sterk vermeerderde collectie schilderijen en de modellen. Onderwijl hadden de vele nieuwe voorwerpen een wijziging van den catalogus noodig gemaakt, en er verscheen dus in 1847 een vermeerderde druk, die echter alleen zeer vluchtig de nieuwe nommers opnam in hetzelfde kader als de oude. Deze beschrijving was evenwel niet beter dan de vorige. In latere jaren werden ook de beide magazijnkamers bij het Museum gevoegd: een ervan werd voor schilderijen, het andere voor kaarten ingericht. De verzameling van munten, penningen, glaswerk enz. werd daarbij in een glazen kast en twee toontafels geëxposeerd. De beschrijving daarvan ontbrak echter, zoowel in den catalogus van 1847 als in de latere edities daarvan. In dezen toestand is het Museum gedurende het vierde eener eeuw gebleven. De dood van Burgemeester Van Asch van Wijk in 1843 en van N. van der Monde, zijn ijverigen en bekwamen helper, in 1847 schijnt ongunstig op den bloei der verzameling gewerkt te hebben. Het ontbrak aan het noodige toezicht. Van de gelegenheid, om belangrijke overblijfselen voor de stad te behouden, werd geen zorgvuldig gebruik gemaakt. Veel is sedert den dood van Van Asch van Wijk weder verloren gegaan, en de aanschrijving van Burgemeester | |
[pagina 58]
| |
en Wethouders, om bij voorkomende gelegenheden vanwege de Gemeente photographische afbeeldingen te doen, vervaardigen van oude gebouwen in deze stad, die, hetzij om de herinneringen, daaraan verbonden, hetzij om den stijl, waarin zij gebouwd zijn, merkwaardig mogen heeten, is, helaas, zelfs bij afbraak of geheele verbouwing niet uitgevoerd. Ofschoon de geschenken voor het Museum in vrij ruime mate bleven toevloeien, kon er niet gedacht worden aan eene behoorlijke beschrijving en plaatsing der soms zeer omvangrijke aanwinsten. De catalogus werd in dit tijdperk minstens tweemaal onveranderd herdrukt. Zoo hoopte zich langzamerhand in de hoeken der museumzalen, op den zolder, de binnenplaats van het stadhuis en in het stadstimmerhuis eene groote verzameling voorwerpen op, die eene plaats in het Museum verdienden in te nemen. Meer en meer werd eene geheele reorganisatie dringend noodzakelijk, vooral toen volgens besluit van den gemeenteraad alle schilderijen, die kunstwaarde hadden (ten getale van 57), naar het Museum Kunstliefde werden overgebracht. Aldus was de toestand, toen de Heer Mr. S. Muller Fz. op 1 Februari 1873 als archivaris in functie trad, terwijl sedert het begin van 1873 voor voldoende hulp op het archief gezorgd was. In de eerste maanden van 1874 werden alle voorwerpen, die op minder geschikte plaatsen geborgen waren, in de museumzalen opgenomen en alle in kisten en kasten verspreide kleinere zaken vereenigd. In alle zalen werden daardoor de vloeren overladen met groote beeldhouwwerken, schilderijen en andere belangrijke voorwerpen. Op voorstel van den Heer Muller besloot daarom het Dagelijksch Bestuur van Utrecht, dat het Museum eene geheele reorganisatie zou ondergaan. Onmiddellijk werd met de werkzaamheden een aanvang gemaakt. De door de naar Kunstliefde overgebrachte schilderijen ledig gelaten plaats gaf gelegenheid, om de meerderheid der uiterst talrijke nieuwe voorwerpen te stellen, en voor zooverre dat onmogelijk was, werd de noodige plaats gevonden door de overbrenging van de kaarten en van eenige gezichten in de stad naar de portefeuilles van den topographischen atlas. Nieuwe toonkasten gaven thans voor 't eerst de talrijke kleinere voorwerpen en de in het archief en elders gevonden stempels ter bezichtiging. En zoo werd dan op 18 Januari 1875 het Museum met een aantal voorwerpen, dat ongeveer dertigmaal grooter was dan bij het opmaken van den laatsten catalogus, voor het publiek heropend. Eerst nu kon men eraan denken, eene voorloopige beschrijving van de geëxposeerde voorwerpen op te maken. Daar men van tijd tot tijd door mondelinge ophelderingen van particulieren niet onbelangrijke inlichtingen verkreeg, en ook verschillende, in oude notulen en rekeningen gevonden aanteekeningen de voorwerpen op hoogst interessante wijze bleven toelichten, is er lang geaarzeld, eer men tot het drukken van den nieuwen catalogus overging. Maar de toestand werd op den duur onhoudbaar, daar het voor het publiek onmogelijk is, | |
[pagina 59]
| |
het geëxposeerde zonder toelichting behoorlijk te waardeeren. De gemeenteraad besloot derhalve den 23sten Augustus 1877, dat een aanvang zou gemaakt worden met het drukken der catalogi. Van deze zijn tot nu toe, indien we ons niet bedriegen, slechts de drie aan het hoofd dezer aankondiging vermelde in 't licht gegevenGa naar voetnoot(*). Staan wij thans eenige oogenblikken stil bij hun inhoud en wijze van inrichting. Om met den catalogus van het Museum van Oudheden te beginnen, de in dat museum aanwezige voorwerpen zijn daarin onder de volgende rubrieken gerangschikt: 1o. Architectuur, 2o. Kerkmeubelen, 3o. Huisraad, 4o. Het ‘poppenhuijs’ (een oud-Hollandsch binnenhuis in miniatuur), 5o. Schoorsteensteenen en muurtegels, 6o. Aardewerk, 7o. Pijpaarden beeldjes, 8o. Volksleven, 9o. Stedelijk Bestuur, 10o. Munt, Maat, Gewicht enz. 11o. Zegels en zegelstempels, 12o. Penningen. In het supplement vinden we ten slotte eene korte aanwijzing van platte gronden, kaarten, gezichten en portretten, welke in de atlassen der gemeente behooren en in de catalogi der atlassen uitvoerig beschreven, doch in het Museum geëxposeerd zijn. Dan volgen drie registers, één van de namen of initialen der kunstenaars, die de in den catalogus beschreven voorwerpen vervaardigd hebben, één van namen van personen of familiën, meest op Utrecht betrekking hebbende, die in dezen catalogus voorkomen, en één van plaatsnamen te Utrecht, in dezen catalogus voorkomende. Daarna vinden wij eene lijst van de in dezen catalogus opgenomen munten, geene betrekking op Utrecht hebbende, en eindelijk eene algemeene inhoudsopgave. In eene uitvoerige inleiding wordt de geschiedenis van de oprichting van het Museum en van de verdere lotgevallen dezer verzameling verhaald, en rekenschap gegeven van de rangschikking der voorwerpen en het plan van den catalogus. Hij bevat de volgende lithographieën: 1o. het beeld van een liggenden ridder met gevouwen handen en blootshoofds, een leeuw aan zijne voeten, volgens de overlevering afkomstig uit de kapel van het Wittevrouwenklooster; 2o. Vier typen van middeleeuwsche aarden potten en vijf typen van Jacoba-kannetjes, en 3o. zeventien platte gronden van den Dom in 1674, met aanwijzing der punten, vanwaar H. Saftleven de ruïne heeft geteekend. De catalogus van den topographischen atlas bevat eene voorrede, waarin een overzicht wordt gegeven van den oorsprong en de wording van de daarin beschreven verzameling en de inrichting van den catalogus wordt besproken. Hierna worden, zooveel mogelijk in historische volgorde, achtereenvolgens de voorhanden platte gronden der stad, de gezichten op de stad, de kaarten der wijken, de gezichten en kaarten van de grachten | |
[pagina 60]
| |
en kaden, straten en pleinen, de platte gronden en teekeningen van wallen, poorten, bolwerken en torens, die van kerken, kloosters en gasthuizen, van de openbare gebouwen, van particuliere huizen, van bruggen, werftrappen, riolen enz. en eindelijk de kaarten van de stadsvrijheid beschreven. Daarna vinden wij een register van de in de verzameling voorkomende afbeeldingen, gerangschikt in de orde van dezen catalogus, een register van de namen der schilders, teekenaars, graveurs en photographen, die de in deze verzameling aanwezige prenten vervaardigd hebben, en van de uitgevers of schrijvers, die ze uitgegeven of de bijschriften gesteld hebben, en eene inhoudsopgave. De lithographie van de platte gronden van den Dom, in den vorigen catalogus voorkomende, is ook in dezen opgenomen. De catalogus van den historischen atlas van Utrecht eindelijk bevat, behalve de voorrede, eene beschrijving 1o. van historieprenten betreffende Utrecht en 2o. van portretten betreffende Utrecht, vervolgens een register van de namen der schilders, enz., die de in deze verzameling aanwezige prenten vervaardigd hebben, en van de uitgevers en schrijvers, die ze uitgegeven of de bijschriften gesteld hebben, een register van voorstellingen in dezen catalogus, voor de Utrechtsche topographie van belang, en eene inhoudsopgave. Wekt de globale beschrijving van het gegevene reeds het vermoeden, dat de catalogussen met buitengewone zorg en nauwgezetheid zijn bewerkt, door eene in bijzonderheden tredende ontleding zoude dat vermoeden tot zekerheid kunnen worden verheven. Die ontleding zou ons noodzaken, een gemotiveerd oordeel uit te spreken over de vraag naar de beste en meest doelmatige inrichting van dergelijke catalogi. Zulk eene gemotiveerde uitspraak is evenwel niet wel mogelijk zonder eene tot allerlei détails afdalende discussie over de inrichting en wijze van samenstelling van iederen afzonderlijken catalogus, en wij houden het ervoor, dat deze discussie den lezers van dit tijdschrift slechts eene zeer matige belangstelling zoude inboezemen. Wij zien ons uit dien hoofde gedwongen, eenvoudig naar de voorredenen van den Auteur, vóór de catalogi geplaatst, te verwijzen, waarin hij op duidelijke en overtuigende wijze de gronden heeft uiteengezet, die pleiten voor de door hem gevolgde methode. Met het oog op de practijk komt ons voor, dat die methode aan alle redelijke eischen voldoet. Deze catalogi zijn uitnemende bewijzen, dat de door den Auteur aanbevolen en gevolgde wijze van bewerking goede resultaten oplevert. Wat volledigheid en nauwkeurigheid betreft, laten zij niets te wenschen over. Zij leggen een schitterend getuigenis af van den wetenschappelijken zin, de universeele kennis en de stalen vlijt van den Auteur. En deze gouden appelen worden ons aangeboden op zilveren schalen. Druk, | |
[pagina 61]
| |
papier, plaatwerk, kortom geheel het uitwendige maakt een hoogst aangenamen indruk en beantwoordt aan het degelijke van den inhoud. Uitgever en drukker hebben zich met goed gevolg beijverd, om de vruchten van den wetenschappelijken ijver van Utrecht's archivaris in schoonen, innemenden vorm onder de oogen van het publiek te brengen. Wij veroorloven ons evenwel de opmerking, dat het formaat ons voor de gewone bezoekers van de openbare verzamelingen der gemeente minder geschikt voorkomt. Een portatief duodecimo ware, dunkt ons, voor dat doel verkieselijk geweest boven het groot-octavo. Voor de behoeften van die bezoekers ware misschien ook beter gezorgd, indien de achter de catalogussen geplaatste registers en lijsten in de voor hen bestemde uitgave werden gesupprimeerd. Die registers en de platen, o.a. die van de platte gronden van den Dom, die tweemalen voorkomen, eens in den catalogus van het museum van Oudheden en eens in dien van den topographischen atlas, verhoogen omvang en prijs, en kunnen door den bezoeker ongehinderd gemist worden. Anders is het zeker gelegen met den wetenschappelijken beoefenaar van de Utrechtsche geschiedenis, van de geschiedenis van kunst en industrie en van die der beschaving. Deze zal voorzeker de gemelde registers en platen noode kunnen ontberen en, ook in dit opzicht, dankbaar zijn voor hetgeen hem hier wordt aangeboden. Ten bewijze, dat deze catalogussen voor geschiedenis en kunst veel belangwekkends bevatten, wijzen wij ten slotte op enkele daarin beschreven voorwerpen. 't Spreekt evenwel vanzelf, dat wij ons in de keuze daarvan uitermate moeten beperken. Wij bepalen ons daarom tot het Museum van Oudheden en doen een paar grepen uit den rijken overvloed van de daarin voorhanden voorwerpen. In de eerste plaats vestigen wij de aandacht op de rubriek: schoorsteensteenen en muurtegels. Wij worden dáár gewezen op de volgende, voor onze kunstindustrie en hare geschiedenis niet onbelangrijke bijzonderheden. Deze steenen en tegels dienden oudtijds tot versiering van muurvlakken, voornamelijk van de boezems van schoorsteenmantels. De groote overeenkomst in stijl der op vele dezer steenen voorkomende figuren bewijst, dat zij in ééne fabriek gemaakt zijn, en daar een overgroot aantal steenen van de oudste type tot de allerlaatste toe, te Utrecht in oude muren gemetseld en in den grond begraven gevonden zijn, is het waarschijnlijk, dat zulk een fabriek in deze stad gevestigd is geweest. Reeds in 1388 en tot ver in de 15de eeuw toe worden dan ook te Utrecht verschillende ‘steenbackers off tiegelbackers’ vermeld en ook een ‘Tichelouen’ met ‘hors’ en ‘loodsen’, die van stadswege verhuurd werd, terwijl de stad ‘den tichelaers’ ook ‘die eerde, steen of te backen’ leverde. Volgens een raadsbesluit van 1398 bevonden zich in dat jaar in de Weerd vele potovens, en nog in 1602 vinden wij ‘in Lauwenrecht’ den ‘tichelaer’ Henrick Meertenssen, die 22 pont 15 sch. ontving voor | |
[pagina 62]
| |
2375 ‘groote ende cleyne estricken’ ‘in de nyuwe gemaeckte Secretarie’. Er is geen bewijs, dat deze steenbakkers iets anders afleverden dan ‘tegellen’ en ‘estricken’, die denkelijk allen van gewone roode aarde zonder eenige ornamenten zullen geweest zijn. Zeer merkwaardig is ook, wat wij in dezen catalogus omtrent aardewerk vermeld vinden. Om evenwel niet al te uitvoerig te worden, wijzen wij ten slotte nog alleen op den uiterst merkwaardigen, en, indien we ons niet bedriegen, tot dusver onbekenden tak van kunstindustrie, beschreven onder de rubriek: ‘pijpaarden beeldjes’. We vinden dienaangaande 't volgende vermeld: De hier beschreven verzameling is het product eener geheel eigenaardige industrie: de fabricatie van heiligenbeeldjes of voorstellingen uit de gewijde geschiedenis van verschillende grootte uit zeer fijne pijpaarde. In stukken van de 15de eeuw worden de fabrikanten van deze figuurtjes ‘beeldedruckers’ of ‘hijlligenbackers’ genoemd. De benamingen der arbeiders duiden het bij de vervaardiging gevolgde procédé volkomen duidelijk aan: de pijpaarde werd in de vormen gedrukt; de voor- en tegenzijden der beeldjes werden daarna aaneen gevoegd en te zamen gebakken. De producten dezer werkplaatsen worden door geheel Nederland nu en dan gevonden; nergens echter in zoo grooten getale als te Utrecht, waar de afbraak der wallen eene buitengewoon groote collectie te voorschijn bracht. Reeds dit feit zou tot de aanwezigheid eener fabriek te Utrecht doen besluiten; maar het vermoeden werd zekerheid door de ontdekkingen in 1844 van een zoogenaamd ‘Scherbenlager’ aan den wal bij de Tolsteegpoort. Deze vondst, door de stad voor den spotprijs van f 3 ten behoeve van het Museum aangekocht, laat met volkomen zekerheid tot de aanwezigheid eener fabriek in dien omtrek besluiten. Onder de producten dezer fabriek zijn beeldjes van groote schoonheid. Slechts zeer enkele der in de vondst begrepen stukken schijnen ouder dan het begin der 15de eeuw, vele zijn zelfs jonger, tot het begin der 16de eeuw toe. In dien tijd moet dus het bestaan der fabriek geplaatst worden. De beperkte ruimte, waarover wij voor deze aankondiging kunnen beschikken, verbiedt ons, onze meening aangaande den rijken schat van wetenswaardigheden, welke deze catalogi bevatten, met meerdere bewijzen te staven. Heeft het door ons vermelde bij den lezer het vermoeden gewekt, dat zij een rijke bron van wetenswaardige zaken bevatten en onmisbaar zijn, voor den beoefenaar zoowel van de Utrechtsche geschiedenis in 't bijzonder, als van die der kunst en kunstindustrie in 't algemeen, dit vermoeden zal voor den bezitter en gebruiker in zekerheid verkeeren. Hij zal tevens den Heer Mr. S. Muller Fz. erkentelijk zijn voor de nauwkeurige beschrijving en uitmuntende rangschikking van de in het Utrechtsche Museum geëtaleerde en in de Atlassen bewaarde schatten. |
|