De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 296]
| |
Letterkunde.Een Hollandsche kunstenaarsroman.Anna de Ronde door W.P. Wolters. Leiden, E.J. Brill. 2 dln.Even aangenaam als verrassend is het voor den lezer, in een romanschrijver een ouden en beproefden gids te ontmoeten, die volkomen tehuis is in de streken, waar hij ons rondvoert. Daarom hooren wij den Heer Wolters gaarne vertellen van de oude Hollandsche schilders, vooral van de meesters, die in Leiden geleefd en gewerkt hebben. ‘Wij schilderen toch het best in Leiden’; deze opmerking van Jan Steen in Anna de Ronde zou men van toepassing kunnen maken ook op eenige der best geslaagde novellen en romansGa naar voetnoot(*) van onzen Schrijver. Hij is trotsch op de hem zoo wèlbekende stad niet slechts der geleerdheid, maar ook der kunst. Met kennelijk welgevallen wijst hij ons het huis van Gerard Dou aan den zuidelijken oever van den Rijn, den toren van de Wittepoort, in wier nabijheid Rembrand geboren is, de woning van Jan Steen op de Langebrug en die van de familie Van Mieris op de Aalmarkt. Uit een niet klein kapitaal van kunstkennis worden de meedeelingen geput aangaande het eigenaardige talent van een Lucas van Leiden, Jan Steen, Johannes van Mieris en de door Abraham Blooteling hier te lande met zooveel geluk beoefende zwartekunst. Daaraan danken wij ook de in Anna de Ronde voorkomende, niet minder keurige dan ware opmerkingen omtrent het portretteeren.
Kunstkennis, hoezeer ook hoofdzaak in eene geschiedenis der kunst, is nevenzaak in een boek als Anna de Ronde, een roman, die, gelijk al de overige romantische werken van Wolters, gekenschetst wordt door rijkdom en fijnheid van karakterbeschrijving. In zulk een werk moet in de eerste plaats op de waarde van de dichterlijke samenstelling gelet worden. Doch dat neemt niet weg, dat Anna de Ronde gedeeltelijk zijne aantrekkelijkheid verschuldigd is aan de historische | |
[pagina 297]
| |
en aesthetische onderzoekingen van den Schrijver. Het psychologische moet in een roman optreden niet in den vorm eener zielkundige verhandeling, maar van daden, van feiten. Eerst dàn zal de held van het verhaal ons werkelijk belang inboezemen. Dit in het oog houdende, blijkt het aanstonds, hoe goed onze Schrijver heeft weten partij te trekken van zijne wetenschap. Johannes van Mieris, de hoofdfiguur van den roman, is de zoon van den beroemden Frans van Mieris. Dit verschaft den Auteur eene ongezochte gelegenheid, om te handelen over de ouders en de huiselijke omgeving van zijn held, waardoor deze ons nader wordt gebracht. Nog beter geschiedt dit door het bezoek van Cosmo de' Medici aan Frans van Mieris, toen die kunstlievende vorst in de schetsen van den knaap reeds den stempel van diens oorspronkelijkheid vond uitgedrukt, en een der teekeningen onderschreef: visa e laudata, gevolgd door zijne naamteekening. Later wordt de reis naar Italië gebruikt, om het karakter van Johannes in het licht te stellen, terwijl zijn droevig uiteinde in Rome dient om hem, juist wanneer de tijd daarvoor gekomen is, van het tooneel te doen aftreden. Onbillijk zou het zijn te beweren, dat in de rangschikking dier historische bouwstoffen de hand des dichters niet zichtbaar is. Ik wijs alleen op de omstandigheid, dat er bouwstoffen voorhanden waren. Laat het gebruik, dat de architect ervan maakt, het voornaamste zijn, ook de vervaardiging van het materiaal is eene zaak van gewicht. Doch, waar het hier vooral op aankomt: de beschrijving van den strijd, dien de held aanbindt met zichzelven en de buitenwereld; daarvoor is alleen geput uit de aan de Muzen gewijde bron. In Johannes van Mieris leefde een vonk van hetzelfde genie, dat als een vuur gegloord had in de ziel van den onvergelijkbaren Michelangelo. Deze, zij het dan ook flauwe, overeenkomst tusschen den Italiaan en den Hollander verklaart de gelijkheid van beider gemoedsaard en van hunne verhouding tot de buitenwereld. Bij die twee heerschte een levendig bewustzijn van de waarde hunner werken en van hun goed recht om, zonder zich veel om het oordeel der wereld te bekommeren, in de kunst eenzame en weinig bezochte paden te bewandelen. Vandaar hunne hooghartigheid, die niet zelden doorging voor hoogmoed, hunne prikkelbaarheid, hun geringe behoefte om, wat er omging in hun hart, aan anderen mee te deelen. Zulke onbuigzame, in zichzelven gekeerde naturen zijn voor den dichter uiterst onhandelbaar. Het leven, dat zij lijden, wordt te zeer bestuurd door drijfveeren, die de meesten niet kunnen, noch willen begrijpen, dan dat zij aanspraak kunnen maken op een groote mate van sympathie. Dat heeft Wolters gevoeld en daarom Johannes van Mieris geplaatst in het midden eener echte kunstenaarsfamilie. Daar had men hem lief met de beste liefde. ‘O, gelukkige kunstenaar, die in uw huis, in uwe familie, de waardeering uwer idealen vindt; | |
[pagina 298]
| |
die daar kunt jammeren en juichen, naar dat uw hart gestemd is, naar dat de ondervinding u pijnigt of u streelt! Die naast u een vader of eene moeder, een broeder of eene zuster, eene vrouw of een kind hebt, om deel te nemen aan den strijd, waarin gij om den prijs der schoonheid kampt! Menschen, die u liever zouden zien ondergaan, arm en oud, door teleurstelling en miskenning geknakt en gebroken, liever dan dat zij u voor eer of winst uwe idealen zagen prijsgeven en tot karakterloos gunstbejag vernederd!’ De kunstgreep, door Wolters aangewend, om wat er in Johannes' binnenste omgaat te dramatiseeren, heeft echter zijn keerzijde. Want naarmate daardoor Johannes' persoonlijkheid sterker uitkomt, daalt zij bij de verschillende leden van de familie Van Mieris. De houding van moeder, broeder, zusters, zwagers is in het oog vallend lijdelijk. Met geringe uitzondering verrichten zij niets anders dan zich door Johannes' moed laten overmeesteren, meeslepen door zijne geestdrift. Hoewel soms met eenige aarzeling, eindigen zij gewoonlijk met goed te keuren al wat hij zegt of doet. Anders is het gesteld met de personen, die Johannes miskennen, hem vijandig bejegenen, of die in zedelijk opzicht zoover beneden hem staan, dat zijne hoogheid heiligend en troostend op hen werkt. Hoe verder zij van hem verwijderd zijn, des te krachtiger is hunne individualiteit. Van de laatsten is de figuur van Dirk van den Berg een der fijnst geteekende. ‘Wat zijn karakter aangaat was hij volkomen de evenknie van van Mieris, hooghartig en trotsch, maar hij miste het geniale talent, waarop Johannes steunde. Zijne hooghartigheid was niets meer dan patricisch vooroordeel en zijn trots ontsproot uit de kennis en het genot van een groot fortuin en niet uit het bewustzijn van eigen talent of van eigen verdienste.’ Meesterlijk wordt het ontstaan en verloop van den doodelijken haat, dien zij elkander toedragen, beschreven. Hier vooral blijkt, hoe veredelend de kunst werkt op het karakter. Johannes, door de vleugelen van zijn genie gedragen en met afkeer vervuld tegen al wat laaghartig is, verheft zich boven haat en afgunst; Dirk, ofschoon niet ontoegankelijk voor goede indrukken, is, bij gemis van wat den mensch kracht geeft om aan een ideale roeping te gelooven, gedoemd om steeds lager te zinken. Stelde ik mij tevreden met de taak van verslaggever, ik zou natuurlijk het meisje, wier naam deze roman draagt en door wier bekoorlijkheid de kunstenaar onwederstaanbaar wordt overmeesterd, hebben moeten vermelden vóór Dirk van den Berg. Wij hebben echter alleen den rang te bepalen, die haar als dichterlijke fictie toekomt in het kunstwerk. Om die reden aarzel ik, aan wien de voorkeur te geven, aan Dirk of aan Anna. De eerste heeft aanspraak op onze opmerkzaamheid tot op het eind van de geschiedenis; Anna's rol daarentegen is uitgespeeld, zoodra het berouw over de krenking, die zij Johannes heeft doen ondergaan, haar een ander wezen doet worden en haar strijd | |
[pagina 299]
| |
tusschen hoogmoed en liefde ten voordeele der laatste beslist is. Gelukkig gebeurt dit eerst in de laatste helft van het verhaal, zoodat wij haar zoolang mogelijk behouden. Wat ik gezegd heb van Anna, geldt ten deele ook van Lucretia, de als poëtisch voortbrengsel zoo schoone verschijning. Zoodra hare gedaanteverwisseling van hartstochtelijke courtisane tot tooneelspeelster van onberispelijke zeden heeft plaats gegrepen, verdwijnt zij uit ons gezicht; doch niet voorgoed, daar zij geen afscheid van ons neemt, zonder ons nog eens getuigen te hebben doen zijn van eene uitbarsting harer wilde natuur. Dat de jonge vrouw, gesproten uit de heffe des volks, op den stroom van het maatschappelijk leven als van den grond opgeborreld, het wezen van een zoo verdacht verleden, maar met een aangeboren kunstenaarsaandrift begaafd, allengs en meer en meer voor edele aandoeningen vatbaar wordt door den omgang met Johannes, is natuurlijk. Maar de overgang van duisternis tot licht geschiedt te spoedig; aan de geschiedenis harer zedelijke wedergeboorte is te weinig zorg besteed. Van uit het twijfelachtige schemerlicht worden wij eensklaps verplaatst in den gloed der middagzon. Het is mij niet recht duidelijk, waarom de Schrijver Mattéo, Lucretia's broeder, zoo dikwijls doet optreden en zooveel kunst - waarvan het tooneel, waar Mattéo voorleest uit het vierde hoofdstuk van het boek der Richteren, kan getuigen - aan hem heeft ten koste gelegd. Al wat Mattéo doet. uitgenomen het gevecht in Leiden met en het dooden van Dirk van den Berg in Rome, had evengoed door anderen kunnen geschieden. Ook is de invloed, dien anderen op hem uitoefenen en hij van anderen ondergaat, te gering om zijn menigvuldig optreden te rechtvaardigen. Van de personen, die in dit stuk eene korte, doch belangrijke rol vervullen, dient vooral Anna's vader, de Heer De Ronde, geroemd te worden. Het ontzag, dat hij koestert voor zijne dochter, de aandoeningen, welke hij door een los daarheen geworpen woord verstaat in haar te wekken, zijne houding tegenover vreemden, de teekening van dat alles verraadt eene zeer geoefende hand. Onder het schrijven dezer recensie herinner ik mij mijn vroeger oordeelGa naar voetnoot(*) over den Heer Wolters als romancier. Terwijl ik niets dan lof overhad voor zijne karakterteekeningen, sprak ik van ‘de tekortkomingen van den verteller’. Ik ging toen zelfs zoover van niet onduidelijk te kennen te geven, dat een goed verhaal van hem te verwachten gelijk stond met het onmogelijke van hem te vorderen. Dat oordeel was, gelijk ik later heb leeren inzien, wel wat kras. Wat de handeling in dezen roman betreft, zij is, ofschoon beter dan die in Het laatste oordeel van Lucas van Leiden, echter niet overal even onberispelijk. Het komt mij voor, dat de Auteur hier en daar betere motieven had kunnen kiezen. Zoo is b.v. de onvoorzichtigheid van den anders | |
[pagina 300]
| |
zoo schranderen en scherpzinnigen Blooteling met de zwarte kunstprenten, waardoor Johannes met de familie De Ronde in onmin raakt, onbegrijpelijk. Had de Schrijver geen ander middel kunnen bedenken, waardoor Dirk van den Berg een zoo geducht wapen tegen zijn medeminnaar in handen kreeg? Verder is Anna's reis naar Italië niet genoegzaam gemotiveerd, waardoor èn op Anna èn op Blooteling een zonderling licht valt. Wat dreef toch Blooteling, om Anna tot die reis te bewegen en haar aan een nog grievender teleurstelling bloot te stellen dan zij, hoewel buiten zijne schuld, had ondervonden kort vóór het vertrek van Johannes naar Italië? Men heeft reden om te vermoeden, dat Johannes' brieven aan Blooteling gewisheid gaven, dat de toeleg thans zou gelukken. Maar het lezend publiek krijgt die brieven niet onder de oogen. Ik zou van het gebeurde met de zwartekunstprenten en van Anna's reis natuurlijk geen gewag maken, zoo ze niet werden voorgesteld als feiten van het hoogste gewicht. Al geloof ik, dat de Verhaler enkele malen een verkeerden weg insloeg, toch is hij, waar slechts één misstap zijn verderf zou geweest zijn, in het rechte spoor gebleven. De menschen, die hij geschapen heeft, zijn wezenlijk menschen, geen persoonsverbeeldingen. Vooral is ervoor gezorgd, dat de hoofdpersoon een mensch is. Hij is niet daar, om ons in ellenlange alleenspraken te zeggen, wat zijn maker denkt van een geniaal kunstenaarsleven. Johannes van Mieris spreekt en handelt alleen dàn, wanneer de omstandigheden hem daartoe nopen. Hij is niet opgewekt en levenslustig, of terneergedrukt en ongeschikt voor zijn werk, zonder dat wij daar de aanleiding van kennen. Hij worstelt met geen noodlot of andere poëtische misgeboorten, maar met neigingen en hartstochten, die door den loop der gebeurtenissen worden geleid. Hoe goed den schrijver hierbij zijn historisch onderzoek en zijn plastisch talent zijn te stade gekomen, gaf ik reeds te kennen. Velen, vrees ik, zal het bij de lezing van Anna de Ronde gaan als de onkundigen, van wie Goethe spreekt, die, voor eene schilderij van eenigen omvang geplaatst, worden aangetrokken door bijzaken en kleinigheden en voor het geheel geen oog hebben. Al moet de hoofdoorzaak dier onvolkomen waardeering bij de lezers gezocht worden, toch is de Schrijver hier niet van alle schuld vrij te pleiten, daar hij bij de vervaardiging van zijn stuk enkele nevenzaken tot in de minste bijzonderheden en met schitterende kleuren uitgewerkt en de omtrekken der hoofdfiguren zoo sober mogelijk heeft gemaald. Maar wiens oogen door het glansrijk koloriet van het bijwerk niet zóó verblind zijn, dat hij het geheel niet kan zien, ontwaart in den Heer Wolters een schrijver, die door niets is te bewegen, om een haarbreed af te wijken van de strenge wetten der kunst, zelfs niet ter wille van dien kring van lezers en lezeressen, waarvoor de liefdesintrige het voornaamste is in een roman. Het was goed bedacht, om ons Johannes niet te toonen op het oogenblik waarop hij, dronken van liefde, zijne zelfstandigheid prijs | |
[pagina 301]
| |
gaf en diep werd vernederd in eigen schatting, maar eerst daarna, toen, wat hij voor onmogelijk had gehouden, geschied was. Niet minder bedachtzaam laat de Schrijver den roman ten einde spoeden, als de held gevonden heeft, wat hij zocht: rust voor zijn gekweld gemoed en lust, om ernstig te arbeiden. Waren Anna en Johannes naar het vaderland teruggekeerd en had hen Abraham Blooteling met eene aangename gedachtenis verrast, het geheel zou er niets bij gewonnen hebben. Om novellen of romans te schrijven, waarin hoogbegaafde kunstenaars de hoofdrollen vervullen, worden talenten vereischt, die niet iederen romancier ter beschikking staan. Want de karakters, die zulk een schrijver schept, behooren niet aan menschen van gelijke beweging als wij; het zijn vorstelijke zielen, wier drijfveeren alleen voortreffelijke auteurs vermogen aan te toonen. Onder dezen behoort Wolters, wiens phantasie bij voorkeur in de kunstenaarswereld vertoeft. Niet op de oppervlakte, maar in de diepte van het rijk der geesten vond hij het kostbaar metaal, dat ons tegenblinkt in Anna de Ronde.
h. was. |
|