De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 220]
| |
Eerste tooneel.Mevrouw V. d. Berg en Margot (beiden diep in den rouw). Constance. Daarna Dientje. Later Bakker.
(De beide meisjes zitten bij de tafel en zijn bezig geweest met het vermaken van een damesmanteltje van zwarte stof, waarvan de lappen nog verspreid liggen. Mevrouw zit, meer naar den achtergrond, op een stoel te slapen, met een doek over het hoofd.)
Margot.
Ik kan niet goed meer zien... Ik schei eruit...
(Zij houdt het manteltje Constance voor.)
Hoe vindt je het?... Als 't nu maar goed wil zitten!
Constance.
Daar ben 'k niet bang voor. 't Bleef hetzelfde haast,
alleen is 't nu een heel eind langer!
Margot.
Ja!...
(Zij zwijgt een oogenblik, terwijl zij het manteltje opvouwt.)
Wie had een vierdeeljaars geleên gedacht,
dat ik mijn ouden mantel zelf zou gaan
verlengen! Vreeselijke tegenstelling!...
Constance.
Och, denk niet meer aan dien verleden tijd!...
Ik hoop, dat Willem spoedig slaagt. Dan ga
je ergens elders wonen met Mama
en hem, waar niemand je gekend heeft...
Margot.
Ach!
'k geloof niet aan dat spoedig slagen... 'k Wed,
dat hij wel weer teleurgesteld terug
zal komen.... Arme Willem! 't Is zoo hard,
de zoon te moeten heeten van een vader,
wien iedereen om zijne schelmerij
veracht... Ik kan maar niet begrijpen, hoe
| |
[pagina 221]
| |
hij 't zooveel jaar verborgen houden kon!
Constance.
Och stil! Spreek niet zoo hard! Spaar je Mama!
Zij slaapt zoo rustig en vergeet dan al
haar leed.
Margot.
Voor haar is 't bitterst! Nooit komt zij
den slag te boven!... Niet alleen verloor
ze hem op zulk een akelige wijs,
maar met zijn dood ook al de liefd' en al
de achting, die zij vroeger voor hem had...
Constance.
De arme vrouw! 'k Beklaag haar in mijn ziel!
Margot.
Doodarm nog bovendien! Dat maakt het haar
ondraaglijk schier... Voorheen zoo hoog geëerd,
gevierd, benijd door velen, hangt zij nu
van and'ren af en eet genadebrood!....
Als uw Papa ons niet terstond in huis
genomen had, toen alles werd verkocht,
hoe zou ze onder dak gekomen zijn?
Const.
Maar kind! dat deed Papa, omdat hij van
uw goeden Vader hield. Hij vindt het zoo
afschuwelijk, dat twintig jaren van
het strengste leven niet voldoende zijn,
om oude schuld aan iemand te vergeven...
Margot.
Die beste man! En jij ook!... O, hoe lief
heb je Mama niet opgepast, toen zij
zoo ziek was van verdriet...
Constance.
Het is ook wat!
Papa en ik, we vonden 't een genot,
dat hij zijn huis en ik een weinig hulp
aanbieden konden aan de zwaar beproefde.....
Jij en je Moeder hadden immers 'tzelfde
aan ons gedaan, als wij in dergelijk
geval verkeerd....
Margot.
Verklein toch, beste Stans!
de zaak zoo niet! Neen, zooals uw Papa
met ons gehandeld heeft, in weerwil dat
hij alles wist...
Constance.
Je hebt geen brief vandaag
gekregen uit de West, zooals je dacht?
Margot.
Van Wilson?... Neen, dan had ik het terstond
gezegd.... Ik vrees, dat ook mijn laatste hoop
verijdeld worden zal. Wie wil nu nog
de dochter hebben van zulk een bedrieger...
en die nog wel zichzelf van kant gemaakt heeft?...
Const.
Hoe heb ik 't met je? Hij beloofde aan
Papa, je trouw te blijven en herhaalde
| |
[pagina 222]
| |
het in zijn brief!
Margot.
Hij heeft misschien al lang
berouw!
Constance.
Wel neen! Hij is alweer op reis
naar hier! Heb maar geduld!
Margot.
En als hij kwam?
Zou Willem, zou Mama 't hem ooit vergeven,
dat hij de oorzaak is, dat alles werd
ontdekt? de oorzaak van mijns vaders dood
en van den ondergang van ons kantoor?...
van 't akelig failliet, dat volgen moest,
toen Pa's krediet verloren was en elk
zijn geld moest hebben, niemand uitstel gunde?
Const.
Maar lieve kind! dat kon mijn neef niet helpen!
Papa heeft mij gezegd, dat hij reeds schreef
om 't stuk terug te hebben en geen aanklacht...
Margot.
Maar die Van Dijk! Die Nyman! O, 't is zulk
een samenloop van nare dingen! 't Is
zoo hard, te moeten zeggen: Wilson niet,
zijn vader niet, neen, mijn Papa was zelf
de oorzaak, 't was zijn schuld!
(Zij bedekt zich het gelaat met beide handen.) Ik kan er niet aan denken, of eenrilling gaat mij door de leden!...
Dientje
(komt op met een theestoof, welke zij naast Constance zet).
Zal ik 't licht maar aan gaan steken?
Constance
(knikt toestemmend).
Mevr.
(wordt wakker, en neemt den doek weg).
Is 't al zoo laat? Dan heb ik lang geslapen...
(Dientje steekt het licht op, zet het theeservies op tafel en verwijdert zich, na eerst de lappen opgeruimd te hebben.)
Margot
(vermant zich).
Dat 's best, Mamaatjelief! Dat doet u goed!
(Mevrouw komt naar de tafel.)
Constance
(bezig met thee zetten).
En nu een lekker kopje thee!... Dat zal
u heel en al verkwikken!
Mevr.
Och, wat ben
je altijd lief voor mij!... Ik heb je ook
volstrekt niet hooren praten. Heb j' om mij
gezwegen?
(Zij plaatst zich op een stoel bij de tafel.)
Constance.
Heden neen! We hebben druk
gepraat, maar ook gewerkt!
Margot.
Mijn manteltje is
genoegzaam af.
Mevr.
(zucht).
Och kind! dat jij dat zelf
moet doen!...
(Tegen Const..) Papa nog op de wandeling? | |
[pagina 223]
| |
Const.
Hij komt zoo thuis! 't Gezellig uurtje van
de thee, u weet het wel, verzuimt hij nooit...
Zit u wel goed? Wil u ook vuur?
Mevr.
Neen, dank je wel. Nu ik weer beter ben,
moet ik mij niet verwennen... In 't vervolg
zal ik nog, o, zooveel ontberen moeten
en leeren mij met weinig te behelpen...
We zijn al indiscreet genoeg, zoolang
te blijven hier in huis...
Constance.
U weet, Mevrouw!
Papa wil niets van zulke dingen hooren...
Daar is hij!
(Zij staat op en loopt hem te gemoet.)
Margot
(halfluid tegen Mevr.).
Na de thee gaan wij naarboven;
Van Wulvestein komt zeker wel, dan zijn
ze vrijer...
Mevr.
(halfluid).
Goed, mijn kind! Je hebt gelijk!
Const.
(tegen Bakker).
Mijnheer de Kapitein! u komt te laat!
Kijk eens op de pendule! Tien minuten...
Bakker.
Ja, ja, 'k verdien arrest! Maar liefst hier in
de kamer bij de dames... Dag, Mamaatje!
Een lekker middagdutje op uw stoel
gedaan? Waarom niet op de canapé?...
Stans! zorg, dat morgen hier een kussen is,
een zacht...
Mevr.
O neen! 'k Ben reeds te veel verwend...
Doe dat niet meer!... Hoe zullen w' ooit vergelden,
wat j' aan ons deedt?
Bakker.
Tut, tut! Daar praten we
niet van... Zoolang je hier logeert, Mevrouw!
ben ik verplicht, als gastheer, met mijn Stans
te zorgen, dat je 't goed hebt... Is er al
een brief van Willem?... Neen?... Dan komt hijzelf.
(Hij is al sprekende gaan zitten.)
Mevr.
Het zal wel weer vergeefs zijn! Arme jongen!
Dat hij nog met capassiteiten als
de zijne vruchteloos moet zoeken naar
een plaatsing om zijn brood... om 't brood voor hem,
voor mij en voor Margot te winnen!... Ach!
Vergeef het mij!... Ik kan er niet van zwijgen!
Ik ben zoo ongelukkig... Kon ik 't maar
vergeten, dat mijn man zichzelf te kort deed...
dat wij doodarm door hem...
Bakker.
Neen, hoor, dat hadden
wij afgesproken! 't Is voorbij! En nooit
is 't goed, het droef verleden steeds zich voor
| |
[pagina 224]
| |
den geest te roepen...
Mevr.
't Komt vanzelf!... Maar 't blijft
mij als een droom... O, die vernederend'
omstandigheden, die er het gevolg
van moesten zijn! Ik en mijn kinderen,
tot d' eersten van de stad gerekend, rijk
en jaarlijks rijker wordend, bij elkeen
gezien! En nu?.... Ik durf mijn oogen niet
meer opslaan voor mijn keukenmeid. Kwam ik
op straat... de jongens wezen met den vinger
mij als een arme schooister na.... 't Is hard!
O, 't is zoo bitter hard! En dat alleen
door Van den Berg zijn eigen schuld!
(Zij barst in snikken uit.)
Margot
(is opgestaan en slaat den arm om den hals van hare moeder).
Mama!
Mijn lieve, beste Maatje! doe zoo niet!
U maakt u maar weer ziek!... Pas is u weer
wat beter.... Willem, ik, we willen alles,
wat wij maar kunnen, doen om weder aan
den gang te komen. Maar dan moet u bij
ons blijven, en als 't kan tevreden zijn!
Constance.
Wel ja, Mevrouw! zoo troosteloos en zoo
verlaten is u niet! U heeft er nog
genoeg, die deelen in uw leed! U heeft
Margot en Willem nog! Margot is knap,
zij teekent beelderig, z' is handig met
de naald, en wat borduurt ze mooi!... Wel ja!
Een meisj' als zij verdient gauw geld genoeg.
| |
Tweede tooneel.
De vorigen en Willem.
(Willem komt onder het spreken van Constance op, kennelijk bedrukt. Margot, die hem ziet, tegen Mevrouw, die met gesloten oogen zit.)
't Is Willem! Kom, Mama! ontvang hem niet
zoo treurig!
Willem
(afgemeten).
Goeden avond, Moeder! Meisjes!
Hoe vaart u, Mijnheer Bakker?
(Hij geeft hem de hand.)
Bakker.
Wel? Hoe is 't?
Een goede reis gehad?
Willem.
O neen!.... Mijn tijd,
en 't geld.... Uw geld!.... voor niemendal verspild.
(Hij werpt zich op een stoel.) Och, Stans! mag ik j' een kopje thee verzoeken? | |
[pagina 225]
| |
Constance.
Heb j' al gegeten? Wil je niet wat anders
dan thee?
Bakker.
Geef een glas wijn! Wacht maar! Ik zal
wel bellen!
(Hij staat op.)
Willem
(houdt hem tegen).
Doe dat niet, Mijnheer! ik dank
u wel! 'k Heb 't liefst wat thee.
Mevr.
En wat zei Oom?
Willem
(bitter).
'k Geloof, dat z' in Den Haag mij liever gaan
dan komen zien... Oom?... 't Is wat moois!... Neen, Tante
gaf mij nog ietwat voor u mee. Ze stopte
het mij verholen in de hand.... Ook zei
ze: ‘U was in den rouw, maar als die uit
was.... kon ze u en ook Margot wel helpen’....
ja, ik weet niet, hoe ze 't maakte, maar
't kwam neer op afgedragen goed van haar
en van Nicht Emma....
Bakker.
Hm! Ze meent het zeker
heel goed!.... En wat zei Ossenbergen?
Willem.
Die?...
Ja, van familie en je vrienden moet
je 't hebben!... 't Speet hem, o, zoozeer! Van Dijk
al evenzoo.... Diep medelijden met
ons allen... Zeker! Overvriendlijk zelfs!
Maar helpen? Mij een plaatsje geven op
't kantoor? of elders m' aanbevelen? Neen!
(Hij staat op en loopt heen en weder.)
Kom daar niet om!.. Ik ben geschandvlekt, 'k ben
de zoon van een bedrieger, van een schelm,
een schurk!... Geen mensch vertrouwt mij meer! Wie zou
met mij nog zaken willen doen?... Papa
schoot zich voor 't hoofd; was ik alleen, ik deed
het ook!.....
Bakker.
Stil, stil, mijn vriend! zoo moog je niet
beginnen!
Margot
(gaat naar Willem en slaat haar arm hem om den hals).
Beste Willem! Neen, zoo niet!
Mama zal 't nog besterven, als gij ook
den moed verliest.
Mevr.
(veegt zich de oogen af en richt zich op).
De afgedragen kleeren
van mijne zuster?... Ik, een ouden hoed
van haar op 't hoofd! Margot met een japon
van Emma!.... Hebben dan die menschen geen
gevoel?...
Bakker.
Och kom, Mevrouw! zoover is 't nog
in lange niet gekomen! 't Is dat dwaas
| |
[pagina 226]
| |
gevoel van eer en aanzien naar de wereld,
dat werd gekrenkt daarginder in Den Haag!
Dat luwt wel! Als je maar geduld hebt, zul
je zien, dat beter oordeel boven drijft....
Mevr.
Ik blijf voor hen de arme weduw van
een man, die aan 't schavot ontkomen is....
Ik kan het toch niet helpen! Ik heb nooit
iets van zijn schelmerij geweten.... Neen,
'k vergeef 't hem nooit, en andren doen dat ook niet.
Bakker.
Je man mag nog zooveel misdreven hebben,
een twintigjarig onberisplijk, eerlijk
gedrag ligt in de andre schaal, en elk
rechtschapen mensch zal eindlijk moeten zeggen:
hij heeft weer goed gemaakt, wat hij misdeed...
En Willem?... Ga naar d' Oost! Van Wulvestein
heeft overal relaties; wie wil werken
en kan, behoeft slechts ééne enkle hand, om flink
weer aan den gang te komen. Straks zal hij
u zelf wel zeggen...
(Tegen Constance.) Wulvestein komt tochvanavond zeker hier?
Constance.
Ik denk het wel!
Margot.
En willen wij maar niet naarboven gaan,
Mama? Vindt j' ook niet, Stans? Dan kunnen hier
de Heeren beter praten.... Kom, Mama!
ik lees u weer wat voor!.... O, niet zoo droevig!...
Const.
(gaat naar de bel).
'k Zal Dientje zeggen, dat ze boven licht
ontsteekt.... Wel ja, Mevrouw! Het is zoo rustig
daar op uw kamer. Ik kom ook, u wat
gezelschap houden straks....
Mevr.
Och neen! Ik ben
maar 't liefst' alleen. Mijn droef gezicht deugt niet
bij anderen.... Neem toch niet kwalijk, Bakker!
dat ik mij niet wat beter houden kan!
Bakker.
Wel, lieve mensch! ik kwalijk nemen, dat
je schreit? Ik doe het nu en dan een beetje
zelf met je mee. Maar niet gewanhoopt! Wij
zijn niet de eenigen hier op de wereld,
die helpen willen en je helpen zullen!
'k Ben wel een beetje ijdel, maar zoo gek
nog niet! Neen, neen! Er is nog hulp en troost
genoeg te vinden! Willem moet maar denken:
wie zelf zich helpt, hij wordt van God geholpen!...
(Mevrouw is opgestaan en verlaat aan den arm van Margot langzaam de kamer. Willem snelt, voordat zij bij de deur is, op
| |
[pagina 227]
| |
haar toe, sluit haar in de armen en zegt:)
Mijn beste Moeder! o, vergeef me, dat
ik zoo gesproken heb! 'k Zal luistren naar
hetgeen. Heer Bakker zegt en houden moed!...
(Mevrouw en Margot af.)
| |
Derde tooneel.
De vorigen, zonder Mevrouw en Margot. Daarna Dientje. Later Frans.
Bakker.
Dat arme mensch!
Constance.
O, 't is verschrikkelijk!
Bakker.
Het is maar al te waar: zoolang je rijk
bent, heb je tal van vrinden, wordt je arm,
je zult ze niet meer vinden....
(Er wordt aan de voordeur gescheld.)
Willem.
Gruwlijk waar,
Mijnheer! Die Ossenbergen's, rijke goffers,
die zooveel geld verdienden door 't kantoor
van ons.... die Oom Referendaris! O,
zoo koud als marmer! Het succes maakt rijk,
maakt groot en machtig, maar ook egoïst...
Dientje
(met een kaartje, dat zij aan Bakker geeft).
Mijnheer! die Heer vraagt, of u is te spreken?
Bakker
(leest).
‘Frans Boormans’... Hemel, Stans! al uit New-York
terug en hier!
Constance
(die Dientje dieper in de kamer te gemoet was gegaan en den naam niet gehoord heeft).
Wie? Wilson?
Bakker.
Och wat, Wilson!
Mijn eigen neef, de zoon van Boormans zelf!
(Tegen Dientje.) Ja, laat Mijnheer maar binnenkomen!...(Dientje af.)
Constance
(naarvoren komende).
Maar
Is 't Wilson niet? Wie dan? Margot zal zeer
teleurgesteld zijn, als hij niet terugkomt....
(Zij zet zich weder bij de tafel.)
Bakker.
Ik zeg je immers, het is Boormans' zoon,
uw neef, Frans Boormans! Wilson laten wij
gerust daar in New-York.
Constance.
'k Begrijp u niet....
Frans
(komt op en buigt voor Constance).
Oom!... Zeker nicht Constance? Hoe gaat het u?
't Plezier van kennis met mijn nicht te maken?
Hoe heeft u 't, Oom?
Bakker
(schudt hem de hand).
Best, jongen! maar wat heb
je op je laten wachten!
| |
[pagina 228]
| |
Frans
(ziet Willem vragende aan, terwijl hij voor hem buigt).
Bakker
(stelt hem voor).
Mijnheer Van
den Berg, de zoon.
(Tegen Willem.) Mijn neef, Frans Boormans, chefmee van het handelshuis Malcolm en Co.,
New-York!
Willem.
(buigt statig, met zekere terughouding, en zwijgt).
Frans
(steekt hem de hand toe).
Dan geef ik u wel de verzek'ring,
dat ik van harte deel in 't smartelijk
verlies, dat u geleden heeft! Hoe vaart
Mevrouw uw moeder en... uw zuster?
Willem
(neemt de hand niet aan).
Dank
u!... U is wel beleefd, Mijnheer!...
Frans.
Wie zou
niet deelen in uw droevig lot! 't Is voor
u allen een ontzettend groot verlies...
Bakker.
Maar ga eerst zitten! Van den Berg begrijpt
volstrekt niet, hoe je zoo meewarig spreekt....
Willem
(terwijl Frans plaats neemt, met ingehouden wrevel).
Neen, ik moet zeggen, nu ik weet met wien
ik spreek, is mij uw houding raadselachtig...
U steekt de hand mij toe.... en toch is u
de zoon van hem, die de memorie opgesteld....
de zwager van dien Wilson, die
het stuk hier openbaar gemaakt en zoo
mijn oudeheer tot wanhoop en ons aan
den bedelstaf gebracht heeft....
Bakker.
Zacht wat! Luister
eerst....
Frans.
Neen, laat Mijnheer!... Ik weet zeer goed,
dat stuk kwam in verkeerde handen.
O, had ik maar geweten, dat Jan Jansen
en Mijnheer Van den Berg, het hoofd van een
solied kantoor, een achtenswaardig man,
dezelfde was, het stuk had niemand ooit
gezien....
Willem.
Maar het bestond toch en u wist,
wat eens mijn vader, toen hij jong en arm
was, had gedaan! Ook and'ren in New-York....
uw compagnon bijvoorbeeld, wisten het.
Wat vroeger of wat later zou het zeker
door dezen of genen aan het licht gebracht zijn...
Bakker.
Maar Willem! denk nu bij hetgeen je zegt.
Het feit... de daad, of hoe je 't noemen wilt...
het feit was eens gepleegd; of 't uitkwam of
| |
[pagina 229]
| |
verborgen bleef... maakt dat het ongedaan?
Hier staat de zoon van hem, die van dat feit
't slachtoffer is geweest, en hij reikt u
de hand.....
Frans.
Dat doe ik met geheel mijn hart!
Vóór alle dingen, omdat nooit de zoon,
die nog een kind was, toen het mis... het feit
gepleegd werd, aangezien mag worden op
hetgeen zijn vader deed, en nog te minder,
indien die vader... 'k zeg niet, 't onheil, dat
hij heeft gesticht, weer goed gemaakt, maar wel,
door een voorbeeldig leven zijne schuld
weer uitgewischt heeft.
Bakker.
Ja! Precies hetzelfde,
wat ik reeds honderd-, duizendmaal gezegd heb.
Ja, Frans! 'k geloof, dat Van den Berg wel eens
zooveel aan armen en philanthropie
heeft weggegeven, als hij ooit voor zich
op af te keuren wijs verkreeg...
Frans.
Daar wil
ik niet in treden, Oom! Maar hierin ben
ik 't met u eens, wat iemand nu is, niet
wat hij geweest is, maakt hem achting of
verachting waardig....
Willem.
Maar de schande bij
de wereld blijft bestaan! Mijn naam, mijn eer
en mijn krediet zijn weg...
Frans.
Jan Jansen's naam!
Ja zeker, die 's geschandvlekt, niet de naam
van Van den Berg, op wien geen smet gekleefd heeft.
Daarvan ben ik ten volle overtuigd.
Na alles, wat ik van uw vader hoorde,
heb ik zelfs zooveel achting opgevat
voor zijn persoon, dat ik niet aarzeld', uit
New-York in 't moederland teruggekeerd,
terstond hierheen te gaan, om u, zijn zoon,
mijn hand te biên en aan Mevrouw uw moeder
de hand te vragen van uw zuster...
Willem
Maar.....
Frans.
Neen, spreek nog niet. Ik heb nog meer op 't hart.
Ik geef de hand u, niet als vriend alleen,
maar, als gij wilt, ook als uw compagnon!
Vervult Mevrouw uw moeder mijn verlangen,
dan gaan wij samen naar Amerika,
en Malcolm's compagnieschap wordt versterkt
| |
[pagina 230]
| |
met Willem, zoon van J.J. van den Berg!
Hier is mijn hand! Gij zijt een eerlijk man!
Ik ook! Sla toe! Ik ken u beter dan
gijzelf wel weet. 'k Was niet vergeefs zoolang
hier in het land.....
Willem
(grijpt met de rechterhand die van Frans en wrijft zich met de linker- over de oogen).
Ik mag die hand niet weigren...
Maar o, vergeef, dat ik geaarzeld heb!
Die hand heeft voor mijn oog den sluier weg-
gerukt, waaronder 't groote wanbedrijf
mijns vaders lag verborgen, en ik moet
mijzelf geweld aandoen, om niet gedurig
weer te vergeten: niemand heeft hier schuld
dan hij alleen!
(Const. staat op en verlaat de kamer.)
Bakker.
Gehad! Hij deed veel meer
dan duizend andren, want hij overwon
zichzelf! Hij is van slecht de beste mensch
geworden, dien ik ooit gekend heb...
Willem.
Laat
dat zijn! Ik dank u voor uw goede meening.....
(Tegen Frans.) U weet zoo goed als iemand, wat mijn vaderaan dien van u eens heeft berokkend, en,
dat dit door u voorbijgezien, dat in
de plaats van wraakzucht edelmoedigheid
u zoo doet spreken, als u deed, dat treft,
dat overstelpt mij. Met het oog op mijn
Mama en op mijn zuster, neem ik dankbaar
uw aanbod aan. Hier is mijn hand erop!
Wat ook mijn vader ooit misdreef, ik durf
als eerlijk man elkeen in d' oogen zien!
Frans
(drukt hem de hand).
En nu heb ik in u een voorspraak bij
uw Moeder! O, spreek op! Hoe is Margot?
Onthoud mij niet den wensch, haar weer te zien!
Bakker
(ziet rond).
Waar is mijn Stans?
Willem.
Ik ga mijn zuster halen!...
(Af.)
(Bij de deur ontmoet hij Van Wulvestein, dien hij met lichten groet voorbijgaat.)
| |
Vierde tooneel.
Bakker, Frans en Van Wulvestein.
Bakker.
Het is als in romans en op 't tooneel!
Zoodra de nood ten toppunt is gestegen,
| |
[pagina 231]
| |
komt steeds de rijke Lord uit Oost of West,
om alles weer terecht te brengen.
(Tegen Van Wulvestein, die naderbij komt.)
Ah,
bonsoir! Goed, dat je komt!
V. Wulv.
(buigt en geeft hem de hand).
Hoe gaat het u?
(Hij ziet Frans aan.) En wien....
Bakker.
Mag ik de Heeren presenteeren!
(Tegen V. Wulv..) Mijn neef, Frans Boormans uit New-York, een vande chefs der firma Malcolm. Frans! Mijnheer
Van Wulvestein, zooals ik je gezegd
heb in Den Haag, verloofd met mijn Constance.
(De beide Heeren buigen tegen elkander en geven elkander de hand.)
V. Wulv.
Het is mij aangenaam, u te ontmoeten.
Frans.
Het doet mij veel genoegen, kennis met
een aanstaand lid van mijn familie hier
in 't land te maken.
Bakker.
Jammer, dat je niet
wat vroeger hier waart! Stil! Daar komen z' aan!
| |
Vijfde tooneel.
De vorigen. Mevr. V. d. Berg, Margot, Constance en Willem.
Bakker.
Ik heb het druk met mijne presentaties!...
(Hij gaat met Frans Mevrouw te gemoet, die aan den arm van Willem binnenkomt.)
Mevrouw! mijn neef Frans Boormans uit New-York.
Mevr.
(tegen Frans).
Mijnheer! het doet mij aan, nu ik u zie....
'k Herinner mij zeer goed als kind.... Maar nooit
had ik gedacht, dat ik vóór u zou staan...
als vrouw van iemand.... die uw vader.... die
u allen ongelukkig heeft gemaakt....
Frans.
Vergeet dat, als 'k u bidden mag, Mevrouw!
Mevr.
Neen, dat vergeet ik nooit! Maar is het waar?
vraagt u de dochter van dien man ten huw'lijk?
Kan u vergeten, dat zij 't kind is van....
O neen!... Ik kan niet meer....
Willem
(slaat zijn arm om haar midden, ondersteunt haar en geleidt haar naar een stoel bij de tafel).
Bedaar, Mama!
Blijf kalm!
(Constance en Margot, die hen gevolgd zijn, komen naderbij, terwijl Mevrouw gaat zitten. Van Wulvestein voegt zich bij eerstgenoemde en beiden blijven eenigszins op den achtergrond met elkaar staan fluisteren. Margot heeft Frans aangezien met een glimlach op het gelaat en hem toegeknikt, zooals hij haar. Zij plaatst
| |
[pagina 232]
| |
zich naast den stoel van Mevrouw, Willem aan de andere zijde.)
Frans.
Het is mijn hoogste wensch, Mevrouw!
uw dochter eens mijn vrouw te mogen noemen!
Dat ik hier ben, dat ik het aan u vraag,
bewijst genoeg, dat ik 't verlang.... Maar u
is aangedaan....
Mevr.
Hoe kan het anders?... 'k Sprak
in weken niemand dan de vrienden hier....
En nu komt u tot mij... mij, arme en
onteerde vrouw.... mij vraagt u om de hand....
Frans.
Ik heb haar liefgehad van 't oogenblik,
dat ik haar kennen leerde, grensloos lief!
'k Geloof, dat uw Margot mijn liefde deelt...
O, geef haar mij! dan gaan wij samen naar
Amerika! Daar bloeit voor u 't geluk
weer op, dat hier zoo smartlijk onderging.
't Gedane ongedaan te maken staat
niet in mijn macht, kan niemand; maar ben ik
uw zoon, dan zijn we met ons drieën en
we zorgen liefderijk voor u!....
Mevr.
(heeft met de hand voor de oogen geluisterd, achterover leunende in haar stoel; zij richt zich op en ziet Margot aan).
Is 't waar,
Margot? Maar 'k weet wel, hoe je denkt! Beslis!...
Margot
(valt haar om den hals en belet haar door te spreken).
O Moeder! Spreek voor mij!... Als hij de dochter....
als hij ons allen niet versmaadt, nu wij
onteerd... en arm....
Frans
(zoekt haar hand, die zij om Mevrouw geslagen heeft, te vatten).
Neen, zwijg, mijn allerbeste,
mijn liefste meisje! 'k Houd mij aan je brief,
dien 'k bij mijn aankomst vond! O, zie mij aan!
Uw moeder heeft niets tegen ons geluk!
(Margot richt zich op, ziet hem aan en valt hem in de armen.)
Frans
(na haar aan het hart gedrukt te hebben, neemt hare beide handen en staart haar vol verrukking aan).
Goddank, de mijne! Mijn Margot voor eeuwig!
(Hij omhelst haar opnieuw, windt zich los en wendt zich tot Mevrouw.)
Mevr.
Maak haar gelukkig! en God zegen u!
(Zij neemt zijne hand, trekt hem met de andere hand naar zich toe en kust hem. Margot valt haar opnieuw om den hals.)
Willem
(tegen Frans).
Nog eens, uw hand! Als je mijn zuster liefhebt
en haar gelukkig maakt, als j' ook mijn moeder
het lijden helpt verzachten, zal ik in
| |
[pagina 233]
| |
mijn hart je zeegnen... j' eeuwig dankbaar zijn!
Zet mij aan 't werk! Verg van mij, wat je wilt;
ik zal mijn plicht doen!...
(Tegen Margot.) Maak jij hem gelukkig!Wij willen beiden trachten hem te doen
vergeten al het kwaad, dat eens Jan Jansen
zijn vader en hemzelf heeft aangedaan!
(Hij kust haar.)
Bakker.
En mag d' aanstaande Oom van ons Margootje
een woordje medespreken?... Frans! je hebt
een lotje uit de loterij! Als je
niet alles doet, om 't lieve schepsel 't leven
recht aangenaam te maken, dan kom ik,
nog op mijn ouden dag, en haal haar uit
Amerika terug.... Margot! 'k zeg met
Mama: God zegen je, mijn kind!
(Hij kust haar.)
Mevrouw!
En jij ook, Willem! Heb ik geen gelijk
gehad? Er zijn er nog genoeg, die net
als ik 't verkeerde van de vaders niet
bezoeken aan de kinders!... Als de zoon
van hem, die onder 't kwaad des vaders leed,
de dochter van dien vader tot zijn vrouw
verkiest... als hij zijn nagedachtenis
nog bovendien in eere houdt, omdat
hij zich verbeterd heeft... Is dat dan geen
bewijs voor 'tgeen ik altijd heb beweerd?
Willem.
Ik wou, dat iedereen zoo dacht als u!
Bakker.
Meer dan je denkt! De groote hoop? Neen, die
deelt eer en schande uit, niet naar de waarde
des mans, niet naar de overwinning, op
zichzelf behaald in 's levens strijd... O neen!...
maar naar het goed of niet goed slagen, naar
't succes! 't Fortuin, het geld bepaalt het oordeel
der wereld! Maar Goddank! Een beter deel
dierzelfde wereld, elk rechtschapen mensch,
weegt met een andre schaal, dan 't algemeen.
Hij geeft de hoogste eer aan hem, die naar
beginselen, karaktermatig handelt,
wat ook zijn lot mag zijn; en schand' aan hem,
die eed en plicht verzaakt en d' ondeugd dient,
al staat hij nog zoo hoog, al is hij van
't geluk het troetelkind en juicht de wereld
hem luide toe....
(Hij ziet naar de deur.)
Gedurende het laatste gedeelte van dit tooneel vertoonen zich buiten de deur op den achtergrond, die open bleef staan, Pieter en Dientje.
| |
[pagina 234]
| |
Zij houden zich schuil, als een van het gezelschap dien kant uitziet. Constance en Van Wulvestein hebben Margot en Mevrouw onder het spreken van Bakker geluk gewenscht, zij met eene omhelzing, hij met een handdruk.)
Bakker
(tegen Pieter).
Kom er maar in! Wien zoek je?
| |
Zesde tooneel.
De vorigen. Pieter. Daarna Dientje.
Pieter
(niet als vroeger als knecht, maar in een eenvoudig burgerjasje gekleed).
Meneer!... Mevrouw! Och, neem niet kwalijk!... Maar
de deur stond open, toen 'k straks binnen kwam,
Meneer te spreken... 'k Heb een oogenblik
geluisterd.... Mag ik wel Juffrouw Margot
feliciteeren met haar voorgenomen....
(Hij buigt eerbiedig.)
Bakker.
Wel ja! Dat mag jij doen! omdat j' uw volk
zoolang getrouw en eerlijk hebt gediend.
Pieter.
Ik dank je wel, Meneer! Ik deed mijn best!...
En wat z' ook zeggen van Meneer nu zaliger...
'k Geloof er niets van!... Ja, ik weet wel beter!
Hij was de beste, braafste man, dien 'k ooit
gediend heb.
(Tegen Frans.) U, Meneer! heeft groot gelijk,dat u zich niet gestoord heeft aan dat mal
gepraat.
Bakker
(tegen Pieter).
En jij dan? Jij gelooft wel aan
de malle praatjes over Dientje's moeder?
Pieter.
Wel ja, Meneer! dat deed ik zeker; maar
u heeft mij zelf geleerd, dat Dientje 't niet
kon helpen, dat haar moeder eens als kind
gezeten heeft. U had gelijk!
(Hij kijkt naar de deur en wenkt Dientje.)
En nu
is 't ook weer aan, nu gaan we spoedig trouwen.......
(Bakker geeft ook een wenk, waarop Dientje naderbij komt.)
Dientje.
Als ik, om zoo te zeggen, ook hier bij
't gezelschap even binnenkomen mag,
dan wensch ik aan Juffrouw Margot en aan
Meneer
(Zij nijgt tegen Frans.) veel zegen en geluk, en datMevrouw en Meneer Willem lang getuigen
nog zijn... 'k Heb al gezegd, dat Juffrouw Stans
en Juffrouw Van den Berg denzelfden dag
gaan trouwen moesten, en hier in de stad!
Dan kunnen alle menschen zien, dat geld
en goed niet alles in de wereld is,
| |
[pagina 235]
| |
zooals Meneer zoo mooi gezegd heeft, of 't
een preek was in de kerk...
Constance.
Dan moet jij ook
dienzelfden dag met Pieter trouwen, Dien!
Papa en ik, wij zullen blijven toonen,
dat w' ons niet stoorden aan hetgeen de menschen
eens van je moeder zeiden, maar je als
een trouwe, brave meid gekend en je
behandeld hebben, naar hetgeen je bent...
Bakker.
Dat zeg je netjes!... Dientje! ik ben 't met
mijn dochter eens. Ik wensch je alles goeds,
en Pieter ook! Maar weet je, wat je doet?
Breng spoedig glaasjes!
(Tegen Constance.)
Haal een fijne flesch!
Dan drinken w' op het welzijn van elkaar,
op 's levens poëzie en op de liefde!
Zij is 't, die 't hart veredelt, 't leed verzacht,
en altijd weer den mensch gelukkig maakt!
Het gordijn valt.
|
|