De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
en daardoor eenigermate bij te dragen tot verhooging van het aanzien van diegenen onder hen die 't vertrouwen des lands blijvend verdienen’ - dan zou het zeker een meer uitvoerige bespreking verdienen; wanneer dat niet geschiedt, dan ligt de reden daarvan alleen hierin, dat men naar onze overtuiging niet te doen heeft met een ernstige studie, maar met een maaksel van vrij licht allooi. Men behoeft slechts eenige portretten uit deze reeks gelezen te hebben, om te bemerken, dat het noch schetsen, noch photographieën zijn, maar - eenige aardigheden over de aftredende leden van de Tweede Kamer; de grootste fout van dit boekje is, dat het nergens een bepaald karakter verraadt; men vindt nergens lijnen; de eigenschappen, welke aan de Edelmogenden gegeven worden, zijn ietwat wispelturig gekozen, en - zij rijmen niet altijd met elkander; sommige heeren zijn geheel misteekend; lof en blaam worden grillig uitgedeeld, sommige personen veel te laag geschat, andere kennelijk over 't paard getild. Het hinderlijkst in zulk een boekje is, dat het eenige karakter, dat men er nog in kan ontdekken, een zoogenaamde liberaliteit is, die echter niet hooger gaat dan het hekelen van de niet-liberalen. Lavater Jr. schijnt voor het photographeeren glazen gebruikt te hebben, waarvan zijn eigen liberale verf nog niet was afgewasschen, en indien men zoo weinig de gave bezit van objectief waar te nemen, moet men noch spreken van photographieën, noch een pseudoniem zich toeëigenen, die herinnert aan een groot man. De ‘politieke photografiën’ zijn een navolging; iedereen herinnert zich nog de werkelijk talentvolle ‘Parlementaire portretten’ en bij deze moest Lavater Jr. wel afvallen; maar het onderscheid behoefde niet zóó groot te zijn; Lavater had eenig bewustzijn moeten hebben, dat hij zich aan een navolging op dit gebied niet moest wagen. Als boekverkoopersspeculatie is het boekske nog het best op zijn plaats; het wordt gelezen, omdat men denkt aan de ‘Parlementaire portretten’ en voor de curiositeit. En het boekske laat zich lezen; een degelijk man legt het spoedig ter zijde; maar het groote publiek zal er veel in vinden, dat van zijn gading is, aardigheden over publieke personen, die nooit zoo diep gaan, dat zij niet door Jan en alleman begrepen kunnen worden. | |
De kunst voor ieder. Atlas der Kunstgeschiedenis ten gebruike bij het onderwijs en eigen oefening, in school en huis, tot kennis der kunst, der geschiedenis, der zeden zoowel als tot opheldering van het gelezene, van de oudste tijden tot het einde der 18de eeuw. Uit de Duitsche uitgave overgebracht door Mr. C. Vosmaer. Leiden, A.W. Sijthoff.De Heer Vosmaer schreef een kort en krachtig woord tot aanbeveling van dezen ‘kunsthistorischen atlas’, waarmee ieder zich gaarne zal vereenigen; er was in ons land behoefte aan zulk een atlas en de uitgever kon op een inderdaad goedkoope wijze in deze behoefte voorzien door gebruik te maken van de Duitsche ‘Kunsthistorische Bilderbogen’. Over het geheel is de uitvoering van de platen keurig, en het is een vermaak in dezen atlas rond te dwalen en in die beelden de uitdrukking te zien van de gedachten der verschillende eeuwen. Voor den leerling nuttig en noodig, zoowel bij het Lager als bij het Middelbaar Onderwijs, zal de meer ontwikkelde door dit geschiedboek zijn kennis vermeerderen en een helderder denkbeeld krijgen van de drijfveeren van het menschelijk leven in de verschillende tijdperken. Om een denkbeeld te geven van den rijkdom van dit werk kunnen wij volstaan met de volgende opgaven: de eerste helft bevat 120 platen over de bouw- en beeldhouwkunst der Grieken en Romeinen, der Egyptische en Voor-Aziatische | |
[pagina 192]
| |
volken, van de Middeleeuwen en der Renaissance. De tweede helft telt 125 platen, over de beeldhouwkunst der Renaissance (slot), beeldhouwkunst der 17de en 18de eeuw, kunstnijverheid en versieringen van de 3de tot de 18de eeuw. Schilderkunst der oudheid, der Middeleeuwen en van den nieuwen tijd tot het einde der 18de eeuw. Wij zouden met dezen atlas nog meer zijn ingenomen, indien de Heer Vosmaer de moeite had genomen - een werk, dat ieder juist van hem gaarne had gezien - bij elk tijdvak een korte schets te voegen van het karakter. Over 't geheel staat het publiek op kunstgebied nog zoo bijzonder laag, dat een aanwijzing, hoe men zulk een atlas moet lezen, niet overbodig was; wanneer men weet, waarop men letten moet, worden de kunstgewrochten gemakkelijker in het geheugen geprent. 't Is waar, men vindt dat in elk leerboek over de aesthetiek, maar die boeken zijn niet onder ieders bereik, en wij wenschten in het algemeen belang een zeer ruime verspreiding van dit practische werk, waarvoor wij den bewerker en den uitgever hartelijk dank zeggen. | |
H.A. Specht. Ontwikkelingsgeschiedenis van het Heelal. 's Hertogenbosch, W.C. van Heusden.Een zeer bevattelijk boekske over den oorsprong en de ontwikkeling der wereld, dat veel nut kan doen; er bestaan een menigte groote, wetenschappelijke werken over geologie, astronomie, enz., maar zeer weinig inderdaad populaire werkjes, welke hem, die geen tijd heeft om dikke boeken te lezen, een juist denkbeeld geven van de vorming van de aarde en de inrichting van het planetenstelsel; het lag op den weg van den Heer Van Heusden, die reeds zooveel deed voor de verspreiding van geschriften, strekkend tot wezenlijke verlichting van het volk, voor de bewerking van zulk een boekje zorg te dragen. Wij hadden echter die bewerking in sommige opzichten nog anders gewenscht; naar ons inzien had de strijd tegen de oude, niet overal verouderde theologische voorstelling gerust achterwege kunnen blijven; die strijd is reeds zoo dikwijls gevoerd, dat de herhaling vervelend wordt. Daarbij draagt die bestrijding dikwerf blijk, dat de kennis der natuurkundigen van den bijbel even oppervlakkig is als die der godgeleerden van de natuurkunde; de beste bestrijding van de kerkelijke vooroordeelen is een historische uiteenzetting van de denkbeelden van de vroegere geslachten, denkbeelden, die noodzakelijk voortvloeiden uit de mate van kennis en ontwikkeling, welke toen bestonden. Het dwaze van de kerkelijke vooroordeelen bestaat juist hierin, dat men voorstellingen wil opdringen, welke de vrucht zijn van een ander denken. Wanneer men nu die voor onzen tijd averechtsche denkbeelden gaat bevechten met hoogen wetenschappelijken vorm en spreken van ‘geozentrische en anthropozentische fouten’, dan kan men het lachen niet laten. Waarom heeft de Nederlandsche bewerker die zotte Duitsche hoogdravendheid niet weggelaten? Met deze opmerking willen wij echter geen kwaad spreken van het boekske; men kan om deze uitdrukkingen lachen, of ze overslaan, en verder het goede nemen, dat er in ruime mate in is; wij kunnen er veel uit leeren op een aangename wijze. | |
[pagina 193]
| |
E. Lynn Linton. Te duur gekocht? Uit het Engelsch door Mevrouw Teding van Berkhout - Chappuis. Twee deelen. Haarlem de Erven P. Bohn.Te duur gekocht? - Ja, dacht ik bij het eerste lezen, wel te duur gekocht wordt dit hoek door den recensent, die, vóórdat hij zijn oordeel mag uitspreken, het geheel behoort te lezen. Langzamerhand evenwel kwam ik van dat eenigszins voorbarig oordeel terug. En toen ik tot het einde gekomen was, speet het mij niet, dat de Redactie het mij ter aankondiging had willen toezenden. Wel kan ik niet ontkennen, dat, ware het boek een derde korter en zóó in één deel uitgegeven, het ook meerdere aanbeveling zou verdienen, maar zooals het is biedt het den lezer toch billijke vergoeding aan voor den tijd, dien hij eraan besteedt. Hier en daar treft men ook aardige tafereeltjes aan, b.v. Hoofdst. X. ‘Eene repetitie.’ De zederoman komt in Engeland als kool op, zegt Taine bij de bespreking van Thackeray, en onder de redenen, die voor dezen weligen groei bestaan, behoort naar zijn oordeel ook deze, dat die roman ‘door zijn teruggeven van de werkelijkheid tot in de kleinste bijzonderheden en door zijn verstandige raadgevingen aan den afgemeten (?) en zedepredikenden geest een gewenschte stof aanbiedt’. Welnu! Linton's laatste roman ook onderscheidt zich in deze opzichten niet van den gewonen Engelschen roman. Hij predikt ons eene zedekundige waarheid. Welke? - Ik heb ergens gelezen, dat de Auteur hier geschetst heeft het ongelukkig lot en leven van eene moeder en hare beide kinderen, ten gevolge van eene misdaad van den man en vader. Deze voorstelling evenwel is onjuist. Letten wij op den titel: ‘Te duur gekocht?’, letten wij op de allerlaatste regels van het tweede deel, dan komen wij tot het besluit, dat de Auteur iets anders bedoeld heeft. Niet de ongelukkige moeder met haar beide kinderen, al wordt bij deze personen misschien 't meeste stilgestaan, maar de trotsche Lady Machall behoort bovenal onze aandacht te trekken. Van haar verklaart haar zoon aan het slot, dat zij het liefste opofferde, wat haar het leven gaf, dat zij haar trots prijsgaf uit liefde. Zij liet namelijk ten laatste hare hooghartigheid varen en kocht daarvoor in de plaats een gebogen, nederigen, vriendelijken geest. Dit, dunkt mij, is de beteekenis van dit geschrift.
d.v.d.g. | |
De Roman van een weduwnaar, door Salvatore Farina. Naar den tweeden druk uit het Italiaansch vertaald door W.J. Wansink. 2 Deelen. Alkmaar, P. Kluitman.Wij willen niet te kort doen aan het gunstig oordeel, door den Heer P.N. Muller, in het Gidsnummer van Mei 1878, over Farina's novellen uitgesproken, maar zouden in bedenking willen geven, of de Heer Wansink dan wel gelukkig geweest is in zijne keuze, om den boven aangekondigden roman van den Italiaanschen novellist in onze taal over te brengen. De weduwnaar is zekere Heer Lucicao Castelli, die, na als jongeling zeer ingetogen geleefd te hebben, op drieentwintigjarigen leeftijd in den echt trad met de achttienjarige Letizia, die door haar eenvoud, natuurlijke vroolijkheid, haar teedere, oprechte en innige liefde hem tot een gelukkig echtgenoot maakte. Dat het huwelijk kinderloos bleef, was wel een schaduw op het zonnige levenspad der echtelingen, maar dit had toch geen nadeeligen invloed op de wederzijdsche toegenegenheid. Die hemel van echtelijk geluk werd echter op een droevige wijze bewolkt. | |
[pagina 194]
| |
Een schoone vrouw - niet een zulke, als de Heer Muller zegt, die door den schrijver bij voorkeur geschetst wordt en die een liefelijken zonnestraal verspreidt, waar zij verschijnt - treedt tusschenbeide, om het levensgeluk der geliefden te verwoesten. Die vrouw is de ontrouwe echtgenoot van een rijken parvenu, die haar verleidelijke schoonheid misbruikt om het hart, of liever de zinnen, van wie ze tot hare aanbidders maakt te verlokken. Haar streven om te schitteren en de oogen tot zich te trekken gelukt haar uitnemend, en hoe meer haar ijdelheid gestreeld wordt, hoe gevaarlijker zij wordt en hoe ongelukkiger zij anderen en eindelijk ook zichzelve maakt. Deze hoofdscène in het boek, waarbij vele en velerlei personen meer of minder belangrijke rollen vervullen, wordt op vrij langdradige en gerekte wijze verhaald. Wel vinden we hier en daar een goede gedachte, die ook van diep gevoel getuigt en het hart van medelijden met de gewetenswroegingen van den hoofdpersoon des verhaals doet kloppen, maar als we nu eens (bl. 119 van het 2de Deel) een zeer onzedelijke voorstelling van zedelijke gedachten aantreffen, of het betreuren, dat op bl. 132 van het 2de Deel zulk een onzedelijke dronkemans-philosophie wordt uitgekraamd, dan worden we niet weinig ontstemd. Maar nu de vertaling! Wij vitten niet op de correctie, die hier en daar te wenschen overlaat, maar geven enkele proeven van onvergefelijke fouten in taal, zinsbouw en stijl. I Deel. Bl. 3 lezen we van een ‘vergetelheid van zaken’. Bl. 4 treffen we den volgenden bombast aan: ‘Toen de zon..., de maan... en de bruine plantengroei... in mijn borst de overstroomde golf, waarop mijn hart met volle zeilen voer, eenigszins gematigd hadden’, enz. Bl. 5. ‘.....omdat ik hem nauwelijks zag of hem scheen te beminnen’. Bl. 7. Driemaal het woordje toch in één zin. Bl. 9. ‘Brommende stoommachine’ (op een boot). Bl. 14. Hier is sprake van twee jeugdige vrienden: ‘Wij waren onscheidbaar - op school, in de straat en in het veld - in het veld, vereenigd, alleen, met het hart vol maagdelijke gewaarwordingen, en lippen die van oprechte bekentenissen en dartele voorstellen trilden’. Bl. 15. ‘dat hij naar Zwitserland reisde, waarin hij zich vestigde’. Ibid. ‘Ik zal niet alleen zijn’, m.z. blijven. Bl. 16. ‘Gij hebt behoefte aan een voorwerp van genegenheid, aan een drift.’ Bl. 19 ‘Het snijdige, dat die persoon aan den dag legde.’ Bl. 28. Van iemand, die opnieuw het lieve, jonge leven geniet, wordt gezegd: ‘Hij ruikt nog naar den man’. Bl. 51. ‘Om voor de bekoring van den bediende te ondervragen niet te bezwijken.’ Bl. 55. Hier is sprake van een vriend, wiens vriend niet meer geheel de zijne was, omdat N.B. ‘een deel, het grootste en beste deel (van hem) was van eene vrouw’. Bl. 59. ‘... de toorn der geheimzinnige athleten der golven liep zich te pletter tegen het graniet van het strand’. Bl. 66. ‘Een gevoel van koude aan dat gedeelte van het lichaam dat noch tot den rug, noch tot de beenen behoort.’ Bl. 80. ‘stonden wij van aanschijn tot aanschijn tegen over de equipage’. Bl. 101. ‘... een zakboekje, waarin ik mij opgelegd had bij iederen herval (d.i. hier in zedelijken zin) een kruisje te zetten’. Bl. 113. ‘een bloem - die onder de schreden van het blonde en rijkgelokte geslacht opschiet’. Bl. 132. ‘Dat “ik heb u noodig” had op mij de uitwerking van een deksel, die op den luchtigen schoorsteen mijner geestdrift geworpen werd.’ Bl. 148. ‘Schabberig leven in de kroeg.’ Bl. 159 wordt gesproken van iemand, die aan verkoudheid meer dan aan het Evangelie geloofde. Bl. 169 lezen we van een afgrond, die met puinhoopen van twee zielen gedempt wordt, en iets verder wordt een menschengeest gevuld met de dierbare larven van een ongestoord geluk. Bl. 184. Hier en elders treffen we aan ‘overgeving’ (en toch niet in den zin van misselijkheid). Bl. 269. ‘Vlucht de vrouw’, en nog eens ald. ‘vlucht haar’. Bl. 264. ‘slechter dan anders’ voor ziekelijker. Nog een paar voorbeelden uit Deel II. Bl. 36. ‘Na over allerlei geloopen te | |
[pagina 195]
| |
hebben, bleef het gesprek staan op de kwaadsprekendheid.’ Bl. 67 ‘.... deed mij die gedachte vluchten.’ Bl. 111. ‘Ik had de grens van mijn hart overschreden, binnen welke de veren van mijn geweten mij steeds teruggehouden hadden om’, enz. Bl. 155. ‘Mijn geweten had een wroeging gevonden.’ Bl. 168. ‘Kort daarop hernam ik mijne schreden naar de woning.’ Doch het lust ons niet, meer aan te stippen. H. | |
Wittenberg en Rome. Kloosternovellen uit Luther's tijd door Gustav Kühne. Uit het Hoogduitsch bewerkt door W.J.N. Landré. 2 Deelen. 's Gravenhage, H.L. Smits.Dat Gustav Kühne's werk ‘Wittenberg und Rom’ in Duitschland met groote belangstelling ontvangen is, gelooven we gaarne. Luther is dáár altijd nog ‘een man Gods, een echt Duitsch man’, wiens gedachten waren als de bliksem, vurig en treffend, wiens woorden als een hamer, die de rotsen verplet, doch ook als de dauw, die het dorstig aardrijk verkwikt; een Christelijk vrij man, vrij van menschenvrees, van ijdelheid en eigenwaan, die niet alleen een zwaren kamp had te voeren tegen den geest en de menschen van zijn tijd, maar die bovenal te strijden had met zichzelven, met eigen vleesch en bloed; een man, wiens vastheid van geest en onbuigzame wil hem tot den krachtigen held zijns tijds maakten en in wien de Christen en de mensch één waren, de mensch met al die teedere aandoeningen van het hart, zooals zij zich in zijn vriendschap uitten en in den engeren kring van zijn huisgezin als liefhebbend echtgenoot en eerwaardig huisvader. De titel van Kühne's werk: ‘Wittenberg en Rome’ duidt genoegzaam aan, dat we Luther hier aantreffen in het gewichtigste tijdperk van zijn leven, waarin zijn beeld als dat van den grooten hervormer in al zijn kracht te voorschijn treedt. Dat beeld wordt ons geschetst in de lijst van zijn tijd en daarom ontmoeten we hier al die personen, met wie Luther in aanraking kwam, mannen en vrouwen, vrienden en vijanden, beschermers en vervolgers, geleerden en fanatieken. Terecht zegt de Heer Landré, in zijn woord vóór de vertaling van Kühne's werk, dat de groote hervormer, geschetst in zijn kracht en indrukwekkende grootheid, in al zijn eenvoud en - soms ruwe - naïeveteit, in al zijn werken en lijden ons te liever en te eerbiedwaardiger wordt, naarmate we hem beter begrijpen. En als we hem nu gadeslaan in de omgeving waarin, onder de menschen waarmede hij leefde en arbeidde, dàn begrijpt men eerst welk een moed, welk een geestkracht, welk een zelfopoffering, welk een volharding ertoe behoorden, om te doen en tot stand te brengen, wat hij heeft gedaan en verkregen. Dat de auteur een man van groot talent is, zal niemand betwijfelen, die deze ‘Kloosternovellen uit Luther's tijd’ met aandacht en belangstelling leest. Er loopt een romantische draad, eene geschiedenis uit de archieven van een Thüringsch vorstenhuis, doorheen, maar we hebben hier met meer dan met een gewonen roman te doen, een roman met avonturen en intriges We staan hier grootendeels op geschiedkundigen bodem, en de boeiende vorm, dien de auteur aan zijn geschrift gegeven heeft, doet ons in de geschiedenis medeleven. Wie - misschien met eenige graagte - verwacht, dat hij in de ‘Kloosternovellen’ vele kloosterschandalen zal aantreffen, neme het boek niet ter hand. Het was den schrijver om ernst te doen en daarom staat bij hem, volgens geschiedkundige gegevens, de groote hervormingsstrijd in Thüringen op den voor- | |
[pagina 196]
| |
grond. Wat hij er en zooals hij dat erom heen groepeerde, maakt de lezing van dien veel omvattenden strijd voor den ernstigen lezer hoogst aantrekkelijk. Wij heeten het boek welkom in dezen tijd, een tijd van woeling en strijd op staatkundig, sociaal en kerkelijk gebied. Er is ook met het oog daarop voor onzen tijd uit op te merken, te leeren, te waarschuwen, opdat we waakzaam blijven in den strijd voor de ware vrijheid en het goed recht, opdat dezen in den worstelstrijd met fanatisme en obscurantisme geen neerlaag lijden. Wij zijn den Heer Landré dank schuldig, dat hij Kühne's degelijk werk voor Nederlanders in onze taal heeft bewerkt, terwijl wij hem den lof niet mogen onthouden, dat hij, wat taal en stijl betreft, daarin uitnemend is geslaagd. H. |
|