familiekring wordt ingeleid. Dáár ontmoet hij personen, voor wie hij niet alleen sympathie gevoelt, maar die hij zich ook gaarne ten voorbeeld stelt. Zoo b.v. treft hij daar een nobelen man aan uit den fatsoenlijken burgerstand, die als een onbekende grootheid wegschool in den huiselijken kring, uitsluitend leefde voor zijn gezin, wat heel iets anders is dan voor zichzelf alleen, omdat hij 't ervoor hield, dat men eerst zijn eigen huis moet bouwen, eer men ertoe overgaat aan dat van anderen iets te verbeteren, maar die even gereed was zijn vergeten burgerschap op te geven, toen hij tijd en gelegenheid had, aan meer algemeene belangen zijn krachten te wijden. En dat kon hij met vrucht doen, omdat hij door zelfontwikkeling zich op de hoogte van de vragen en de behoeften zijns tijds had gesteld.
En de vrouw van dien man... Zou menige huismoeder zich niet gaarne aan haar willen spiegelen? En Nella, en Truida, en Rosa..... doch we zouden onwillekeurig een sluier gaan oplichten, om den toestand en de lotgevallen der familie te bespieden.
Liever willen we velen aanmoedigen, om persoonlijk kennis met die familie te maken door het boekje, dat haar geschiedenis bevat, ter hand te nemen, overtuigd als we zijn, dat niemand het onbevredigd uit de hand zal leggen. Jammer, zullen voorzeker velen met ons zeggen, dat zulk een verkwikkende, leerzame en boeiende lectuur zoo spoedig ten einde is!
Als we van eenvoud spreken in het verhaal der familiegeschiedenis, dan bedoelen we daarmede niet een boven het alledaagsche zich niet verheffenden, drogen of platten verhaaltrant. Neen, bij spaarzaamheid in uitweidingen is er poëzie in de voorstelling, zijn er passages, die den geest verheffen en het hart roeren. 't Is, alsof de Auteur het Dickens heeft afgezien, om door zijn huiselijke tafereeltjes hier en daar den humor te laten tintelen, ze door reinen levenslust bekoorlijk te maken en door koesterende zonnestralen te verhelderen en te verwarmen, ‘waarbij het gemoed ontwaakt als de bloemen in de Mei’.
En als ge u verplaatst op het perron van het station te 's-Hage, waar de vriend zijn vriend een laatst ‘vaarwel!’ toeroept, dan ziet ge als 't ware ‘de snuivende locomotief, die daar staat te wachten: het vurig stoomgenet, brieschend van ongeduld, met legers in zijn staart’; dan hoort ge, om zoo te zeggen, het sein voor het vertrek: ‘Het signaal klonk. De stoomfluit gilde, de stootende raderslag hief het lied der eeuw, ook van de poëzie onzes tijds aan.’
Nog eens, als we de familiegeschiedenis eenvoudig verhaald noemen, dan vatte men dit niet zoo op, alsof zij geen lectuur ware voor den denkenden, den wetenschappelijk ontwikkelden mensch. Niet met hoogdravende, of voor den oningewijde onverstaanbare woorden wordt er b.v. over de positieve wetenschap gesproken en over al de gevolgtrekkingen, die daaruit schijnen voort te vloeien. Een der hoofdpersonen - de Heer Van Meerle, de nobele man, van wien we spra-