zijn van de laagste vleierijen en de huichelachtigste eerbewijzingen van hen, die op hun nalatenschap azen, dan weder Brumbären, oude knorrepotten, die het recht meenen te hebben zoo onaangenaam mogelijk te zijn, en dus zeer geschikt zijn, om het engelachtig geduld en de voorbeeldelooze lieftalligheid hunner naaste betrekkingen te doen uitkomen. Soms treden ze op als de natuurlijke beschermers van neefjes en nichtjes, tot wie de lichtzinnige jongeling zijn toevlucht neemt, wanneer hij ten einde raad is om zijn schuldeischers te voldoen, en bij wie het meisje, dat altijd hun lieveling is geweest, hulp en troost komt zoeken, wanneer strenge en onmeedoogende ouders niets willen weten van haren Arthur of Eduard, met wien alleen zij de zaligheid der liefde kan smaken; soms eindelijk ook als de edelen en onbaatzuchtigen bij uitnemendheid, die na den dood van broeder of zuster bij hunne kinderen de plaats van vader en moeder tevens op de voortreffelijkste wijze vervullen, en dan in de liefde dier weezen hun schoonste belooning vinden of ook door hunne ondankbaarheid het grievendste leed leeren kennen, dat deze aarde kan opleveren.
Tot deze laatste soort behoort Oom George. Hij heeft al die beminnelijke deugden en hoedanigheden, die den rechtgeaarden ‘Oom’ versieren. Hij offert zich geheel op voor den zoon van zijn overleden broeder; hij bemint en behandelt hem als zijn eigen kind. Hij smaakt daarvan een tijdlang de hoogste voldoening, maar ondervindt ook door de gewaande miskenning van zijn liefde en trouw de grievendste teleurstelling. ‘Gewaande miskenning’ zeg ik, want door een treurig misverstand worden Oom en Neef gescheiden, om nooit hereenigd te worden, en het is niet dan te laat, helaas! dat de oude man aan het kind van zijn voormaligen lieveling eenigermate kan goed maken, wat hij aan den vader misdeed. En dit is onze voornaamste grieve tegen de karakterschildering van den anders zoo edelen Oom George. Dat hij, bij het vernemen van het ontworpen huwelijk van zijn neef met de dochter eener vrouw, door wie hij zich grovelijk beleedigd acht, in woede opstuift, laat zich licht begrijpen; dat hij in den eersten tijd niets meer van hem wil weten, is ook verklaarbaar; maar dat hij zich nooit, nooit meer verzoent met dien Arthur, dien hij als een vader, neen, meer dan een vader bemind heeft; dat hij, de anders zoo goedhartige en edelmoedige man, de brieven, die hem worden geschreven, ongeopend terugzendt, en zelfs tot in den dood van den eenmaal zoo innig geliefde onvermurwbaar blijft, dunkt ons eene psychologische onmogelijkheid, waartegen we uit naam van alle ‘ongehuwde ooms’ protesteeren.
Overigens hebben wij het boekske met genoegen gelezen. Onder de vele ‘Novellen’, waarmede we tegenwoordig overstroomd worden, is deze zeker niet de minste. Ofschoon niet uitmuntend door hooge vlucht of groote oorspronkelijkheid, boeit het op natuurlijken toon geschreven verhaal tot het einde toe. De taal is zuiver en de stijl had