De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
Eerste tooneel.(Als het gordijn opgaat draagt het vertrek alle sporen, dat er talrijk bezoek is geweest; de stoelen staan wanordelijk in 't rond, op een penanttafel staan karaffen met morgenwijn, hier en daar ledige glazen, enz.)
Van den Berg, Mevr. Van den Berg (op de canapé) en Willem. Daarna Pieter.
Willem
(opkomende, ziet rond).
Ziezoo! Zijn allen weg?....
Wat ben ik blij,
dat het gedaan is.... Weet u 't nieuwtje al?....
(Tegen Mevrouw.) Heeft niemand 't hier verteld?
Mevrouw.
Wat is er dan?
Willem.
Dat Nyman Hammer aangehouden heeft?
V. d. Berg.
Hier in de stad? Och kom! Hoe kwam dat zoo?
Willem.
Hij was bij Bakker onder valschen naam;
maar Kees, d' agent, die zijn signalement
zeer goed in 't hoofd en hem natuurlijk hier
gekend had, zag hem uit den spoortrein stappen.
Hij volgde hem terstond en Nyman heeft
hem toen gehaald.
V. d. Berg.
Dat heet ik bij de hand!
Het boevenstuk stond heden eerst
in 't Handelsblad, en nu reeds opgepakt!
Mevr.
En dat door onzen Nyman, die zoo vaak
om al zijn flaters uitgelachen wordt!
Willem.
Hij was geweldig in de weer! Straks brengt
de Inspecteur per spoor den delinquent
naar Rotterdam!
Mevr.
Verwonderlijk, niet waar?
| |
[pagina 87]
| |
dat niemand ervan sprak. Geen van de heeren
scheen er iets van te weten; en hoeveel
zijn er wel hier geweest!
V. d. Berg.
Maar hoe kwam Hammer
hier in de stad bij Bakker?.... Wat had die
met hem te maken?
Willem.
Ja, dat weet ik niet.
Pieter
(komt op en dient aan).
Meneer Van Wulvestein!
Willem
(ter zijde).
‘Nog weer bezoek!’
(Pieter af.)
| |
Tweede tooneel.
De vorigen en Van Wulvestein.
Van Wulv.
Mevrouw, ik maak u wel mijn compliment.
Ik wensch uzelf, Mijnheer! maar bovendien
uw stadgenooten veel geluk met uw
verkiezing!
(Hij buigt, ook tegen Willem, en geeft aan beide heeren de hand.)
Mevr.
'k Dank u wel!
V. d. Berg.
Verplicht, Mijnheer!
Ga zitten, als je blieft! Ik had de eer
nog niet uzelf te spreken... 'k Zond mijn kaartje,
om u als Burgemeester van ons dorp
geluk te wenschen. U was toen niet buiten....
Van Wulv.
(gaat zitten, na gebogen te hebben).
Ik dank u! 'k Was vandaag juist in de stad,
en dacht, ik moest mijn naasten buurman buiten
mijn compliment gaan maken in persoon.....
Mevr.
Mijnheer Van Wulvestein! het doet mij zoo'n
plezier, dat u en niet een vreemde is
benoemd! U zegt terecht, dat wij voortaan
nu buren zijn. Mijn dochter zeid' altijd,
als wij op Rustoord waren, dat zij het
zoo jammer vond, dat Wulvestein niet was
bewoond. Nu, hoor ik, woont uzelf voorgoed....
Van Wulv.
De zomermaanden, ja, Mevrouw! Ik kwam
er vroeger in den jachttijd slechts. Ook blijf
ik 's winters in de stad.
Mevr.
Dat vind ik ook
't gezelligst. 's Winters buiten?.... Neen, dat is
mij te armoedig!.... Heeft u al gehuurd
| |
[pagina 88]
| |
of iets gekocht hier in de stad?
Van Wulv.
Pardon!
Nog niet!
V. d. Berg.
Ons Rustoord ligt in uw gemeente.
Ik ben daardoor een beetje op de hoogte
der zaken daar....
Van Wulv.
Misschien veel beter dan
ikzelf, Mijnheer! 'k Geloof, dat ik er een
verward' administratie vinden zal.
V. d. Berg.
Zoo erg? Dat dacht ik niet....
Van Wulv.
Mijnheer! ik hoop,
ik reken er zelfs op, dat u als buurman
mij bijstaan zal met raad en daad; want in
mijn nieuwe waardigheid als burgervader
ben ik totaal een nieuweling en weet....
V. d. Berg.
Maar u is Meester in de rechten!
Van Wulv.
Ja!
dien titel heb ik! 'k Heb ook gestudeerd
en ben gepromoveerd, dat is te zeggen,
ik ben student geweest; maar hoe ik al
d' examens doorgeworsteld heb?... Ik weet
het niet! In ernst! U meent toch niet, dat wij
juristen knap zijn? Ik bedoel die onder
d' oude wet aan d' Academie waren?....
O zeker, als de nieuwe wet vigeert,
dan is 't een ander ding!.... Maar wij, Mijnheer!
met onzen Meesters-titel?....
Mevr.
Och, u spot
ermee! Ik denk, dat Van den Berg, als lid
van den Gemeenteraad, nog wel eens bij
u komen zal, om door u voorgelicht
te worden. Maar dat is juist goed! Dan zien
wij u een keer te meer, als u en hij
voor Heidorp samen overleggen. Wat
de een niet weet, dat weet de ander.
Van Wulv.
Nu
Mevrouw! ik hoop, Mijnheer denkt over mij
als u! 'k Beveel mij in uw vriendschap aan.
Mevr.
Heeft Wulvestein zijn mooie bloemenkasten
en ook die prachtige oranjerie
nog steeds? Uw moeder had altijd een schat
van fraaie bloemen.
Van Wulv.
Alles nog volmaakt
als in haar tijd!
Mevr.
Mijn dochter houdt ontzettend
| |
[pagina 89]
| |
van fijne bloemen. Daarom ook vond zij
't zoo naar, dat Wulvestein, zoolang als wij
ons Rustoord hebben, altijd leeg gestaan heeft.
Van Wulv.
Hoogst aangenaam zal het mij altijd zijn,
Mejuffrouw Van den Berg in 't kweeken van
haar bloemen bij te staan. Mijn tuinbaas is
een matador....
Willem
(staat op).
Als u 't niet kwalijk neemt,
dan wild' ik mij verwijdren. 'k Heb...
Van Wulv.
(staat ook op).
O neen!
'k Ga met u mee! Maar à propos! Wat is
dat met dien ouden klerk van u, dien Nyman
uit het huis van Mijnheer Bakker zou
gehaald en vastgehouden hebben? Dat
is toch niet waar?
Willem.
Het is voor zeker mij
verteld....
Van Wulv.
De Burgemeester is ‘uitstedig’, -
de officieele term - Het Dagelijksch
Bestuur is incompleet, de eenige
Wethouder ziek; 't Kantongerecht is hier
niet meer. Wie heeft dien commissaris dan
volmacht verleend, in 't huis hiernaast maar in
te dringen, en hem in arrest te nemen?...
V. d. Berg.
U heeft gelijk! Dat mocht hij niet. Maar och
die Nyman doet wel meer eens wat, dat niet
precies is naar de wet...
Willem.
Een pauvre sire!
Van Wulv.
Nu, 't zal zich later wel ophelderen.
Ik sprak uw buurman wel van morgen, maar
hij zei mij niets. Ik hoorde later eerst
van die brillante vangst bij hem aan huis...
Mevrouw! vergeef mij, eerst zoo laat te zijn
gekomen! Ik recommandeer mij wel.
Mevr.
(buigt).
We hopen overmorgen weer naar buiten
te gaan. Tot het genoegen van u weer
te zien.
Van Wulv.
(buigt).
Zie ik vandaag de heeren in
de sociëteit nog? Dan tot wederziens!
V. d. Berg.
Verplicht voor uw bezoek!
Willem.
Ik zou wel met
u meegaan naar de soos, maar ik heb iets,
dat eerst nog af moet...
Van Wulv.
(geeft hem de hand).
Dan tot straks! Adieu!
(Hij wendt zich weder tot Mevrouw.)
| |
[pagina 90]
| |
Mevrouw! mag ik u wel mijn compliment
verzoeken aan Mejuffrouw uwe dochter?
Mevr.
(buigt).
U 's wel beleefd! Zeer gaarn! Ze houdt zich voor
haar bloemen aanbevolen!
Van Wulv.
Met genoegen!
(Buigende af.)
De beide Heeren volgen V. Wulvestein tot aan de deur en Willem belt. | |
Derde tooneel.
De vorigen zonder V. Wulvestein. Daarna Margot.
Mevr.
't Is toch wel aardig eens te zien, hoeveel
belang de menschen in ons stellen! 'k Heb
ze niet geteld; maar 't stond niet stil....
Willem.
Een heel
getal! En dan dat aantal kaartjes nog!
Maar Pa! hoe vindt u hem met zijn verzoek
om raad aan u?
V. d. Berg.
Dat is maar vleierij!
Mevr.
Hij zoekt de gunst der ouders van Margot.
V. d. Berg.
Wat hij van Nyman zei, was juist. Bewijs,
dat hij zoo'n dom jurist niet is!
Mevr.
Hij zou
een goede schoonzoon voor ons zijn. Ik weet
het niet, of zijn visite gold Margot;
en om op Rustoord veel te kunnen komen, zegt
hij, raad te willen vragen aan Papa.
Willem.
Och, Ma! Hij heeft zelfs niet naar haar gevraagd!
Neen, Maatjelief! op Stans heeft hij het oog.
Die wordt nog eens Mevrouw Van Wulvestein!
Mevr.
Dat zeg ik nog zoo niet! Verlegenheid,
dat hij Margot niet noemde...
Willem.
O, Mama!
die vind ik mooi! Zoo'n Jonkheer zou voor ons
verlegen zijn!
V. d. Berg.
Ik ben 't met Willem eens....
(Tegen Willem.) Maar ga hiernaast eens hooren, hoe dat zit,dat Hammer daar juist werd gearresteerd.
Is Bakker uit, ga dan eens naar de so.......!
Willem.
Ik hoor Margot; die wandelde met Stans
en zal 't wel weten...
(Tegen Margot, die binnenkomt.)
Zeg eens gauw! Wat kwam
die Hammer toch hiernaast bij Bakker doen?
| |
[pagina 91]
| |
Constance heeft je 't zeker wel verteld....
Margot
(afgetrokken).
Wie? Hammer?.. Dat weetik niet. 'k Heb
Mijnheer
en ook Constance 't niet gevraagd.
(Zij zet haar hoed af en legt hem met haar manteltje en parasol op een stoel.)
Willem.
Wel nu
nog mooier! En je waart er juist, toen hij
pas opgepakt was? Had Constanc' hem niet
herkend?
Margot
(als boven).
Constance heeft hem nooit gezien....
Willem.
Wat zeg je daar? Hem nooit gezien? Dien vent,
die jaren hier aan huis was en ook daar
wel kwam?
Margot.
Wien meen je toch?
Willem.
Wel, Hammer! Ben
je soezerig of moei van 't wandlen, dat
je 't niet begrijpt?... Pa! 'k Ga maar naar de soos;
daar spreek ik Bakker zelf.
V. d. Berg.
'k Ga met je mee.
Ik moet me ook eens gaan vertreden na
die drukte... Adieu! tot straks!
Willem.
Gegroet, Mama!
(V. d. Berg en Willem af.)
| |
Vierde tooneel.Mevr. V. d. Berg en Margot. Daarna Leentje.
Mevr.
Maar kind! wat scheelt eraan? Je kijkt zoo ernstig....
Het speet me zoo, dat je niet thuis waart straks.
Van Wulvestein was hier.... Maar zeg, wat heb je?
Margot.
Wel, niemendal, Mama! wat zou ik hebben?
Mevr.
Je waart daareven ook zoo vreemd. Maar biecht
eens op! Hoe denk je over hem, als hij
eens om je kwam?
Margot.
Wien meent u?
Mevr.
Kind, ik spreek
van Wulvestein. Hij heeft ons een bezoek
gebracht, zooals zoovelen, om Papa
geluk te wenschen. O, hij sprak zoo lief!
Hij wou op Rustoord dikwijls komen en
je gaarne helpen, als je liefhebb'rij
in bloemen hadt....
Margot.
Och kom? Hij is wel goed!
(Zij gaat naar de schel en belt tweemaal.)
| |
[pagina 92]
| |
Mevr.
‘Wel goed’?... Maar heb je nooit gemerkt, dat hij
bijzonder lief en vriendlijk was? dat hij
het hof je maakte?
Margot.
Mij? Van Wulvestein?
Hoe 's 't mogelijk, Mama! Hij denkt aan mij
volstrekt niet.
Mevr.
'k Ben daar nog niet zeker van....
't Zou voor een meisje zooals jij een goede
partij zijn. Adel, geld, een knap jong mensch
van uiterlijk! Ik zou het gaarne zien.
(Margot is bij een tafeltje gaan zitten en bladert in een der prachtboekjes, die erop liggen.)
Je antwoordt niet... Of heb je in Den Haag
een ander pretendent ontmoet?... Heer, kind!
wat scheelt je toch? Je bent zoo stil, zoo vreemd...
Margot.
'k Heb onder 't wandelen wat pijn in 't hoofd
gekregen.
(Tegen Leentje, die binnenkomt.)
Leen! och, breng mijn goed naarboven!
Mevr.
En breng dan mijn pantoffels mee! Er zal
nu wel geen mensch meer komen...
Leentje
(terwijl zij den hoed, enz. opneemt).
Als je blieft,
Mevrouw!
(Af.)
Mevr.
'k Ben toch wat moei van al die drukte....
'k Geloof, dat ik maar wat naarboven ga.
Doe jij dat ook, als je zoo'n hoofdpijn hebt.
Margot.
't Zal straks wel beter worden! Ga gerust
uw gang!
Mevr.
(staat op).
Het is nog lang geen etenstijd;
ook eten we vandaag een uurtje later.
(Af.)
| |
Vijfde tooneel.
Margot (alleen). Daarna Constance. Later Pieter.
Margot.
Gevangen!... O, 't is vreeselijk!..... Voor zoo'n
gemeenen klerk te worden aangezien!....
Stans dacht hetzelfd' als ik, dat hij op d' een
of andere manier haar vader kende,
door hem zich wilde laten presenteeren
aan mijn Papa!....
Constance
(komt haastig op zonder hoed of doek).
Ben je alleen? Dat 's goed!
Papa is weg! Op reis gegaan. Vertrokken,
met denzelfden trein als Wilson...
Margot.
Waar
naar toe? Ging hij alleen? Vrijwillig?
| |
[pagina 93]
| |
Constance.
Wel,
natuurlijk! Dacht je, dat men hem ook op
zou zenden?
Margot.
Ja! Waarom niet even goed
als Wilson?
Constance.
Heden, kind! wel neen! Papa
heeft niets gedaan.
Margot.
O, Wilson ook niet!
Constance.
Maar
ik vond een briefje van Papa, toen ik
weer thuis kwam. Daadlijk, schreef hij, moest hij naar
Den Haag. De reden kon hij mij niet zeggen,
maar spoedig hoopte hij weer thuis te zijn.
Margot.
Heb je van Wilson ook nog iets gehoord?
of stond er in dat briefje iets van hem?
Constance.
Geen woord!
Margot.
Papa en Willem vroegen mij,
of jij dien Hammer niet herkend hadt.... zij
begrepen niet, wat die bij uw Papa
kwam doen.... Ik kon hun toch niet zeggen, dat
het Wilson was?.... Ik had het erg te kwaad!...
Constance.
't Is ook een naar geval.
Margot.
't Is schande! Zulk
een man als hem voor een oplichter aan te zien!
Misschien wordt hij in een waggon per spoor
vervoerd, dat iedereen het ziet! Wie weet
waarheen! Het gansche land door!
Constance.
't Moet toch spoedig
wel blijken, dat ze den verkeerde hebben.
Ik kan mij niet begrijpen, dat hij niet
terstond weer losgelaten en bij ons
teruggekomen is.
Margot.
Dat maakt mij juist
zoo bang! Hij is een vreemdeling, dien niemand
kent... Ze houden zeker zijn papieren
voor gestolen; zetten hem gevangen,
ach! maanden lang.... Ik heb wel eens gehoord,
dat iemand dood onschuldig preventief
gevangen had gezeten, 'k weet het niet
hoe lang.
Constance.
Maar overal zijn ze zoo stoflig
niet als Nyman hier. Ik wou, dat ik
Van Wulvestein hier had; die zou je wel
uitleggen, hoe een onberisplijk man,
als uw Adonis, voor een oogenblik
| |
[pagina 94]
| |
wel meer voor den verkeerde aangezien,
maar daarom niet mag vastgehouden worden...
Kom, lach erom! Een flink' Amerikaan
zal zich wel uit 't gedrang te redden weten!...
Maar is Van Wulvestein ook hier geweest?
Er was zooveel visite, kwam hij ook?
Margot.
Wie?... O, Van Wulvestein? Wel ja! Mama
meent altijd nog, dat hij om mij zal komen....
Hij is er straks geweest. Het speet haar zoo,
dat ik niet thuis was....
Constance.
Zeide je toen niet,
dat j' in Den Haag een ander.... O, als ik
een moeder had, 'k geloof, dat ik haar alles
vertellen zou....
Margot.
En ik ben juist zoo blij,
dat zij niets weten. Pa is o zoo streng
op 't punt van de justitie!.... Wist hij, dat
ik in betrekking sta met iemand, die
met haar te doen heeft of te doen gehad
heeft, hij vergaf 't mij nooit en hem nog minder...
Och, 't is zoo vreeselijk noodlottig! 'k Wed,
dat van mijn heel' engagement niets komt...
Constance.
Je bazelt! Wat aan Wilson overkwam,
dat kon uw eigen vader overkomen
in eene vreemde stad....
Margot.
Gut neen! De man
zou 't zekerlijk besterven! Zulk een schande?
Neen, neen, ik bazel niet! Een man als mijn
Papa, bij elk geacht, door 't gansche land
geëerd, zou zelfs den domsten commissaris
wel op een afstand houden...
Constance.
Nu ja, zóó
is 't niet gemeend. Ik noem uw vader maar;
ik had den mijn' ook kunnen nemen, om
u aan te toonen, dat geen schande steekt
in aangezien te worden voor een ander, die
nu juist wat kwaads misdreef...
Margot.
Het kan
wel zijn. Maar ik ben niet gerust; het ligt
m' als lood op 't hart... Ik heb een voorgevoel...
Constance.
Kom, kom! geen bijgeloof! je hebt toch in
Den Haag geen spiritisten aangetroffen?
'k Houd niets van al die dingen; voorgevoel....
al wat de toekomst zou voorspellen, vind
ik laf. Zet liever een licht mutsje op!
| |
[pagina 95]
| |
Wat zul je later lachen om je angst!
Ik wed, dat Wilson gauw weer vrij is en
dan daadlijk hier komt......
Pieter
(komt op. Tegen Margot).
Is Mijnheer niet thuis?
(Hij ziet Constance met eenige verbazing aan.)
Constance
(lachende).
Hoe kijk je mij zoo aan? Heb ik je wat
gedaan?
Pieter
(ernstig).
Neen! Nu u lacht, is 't goed. Dan is
het zeker mis....
Constance.
Wat mis?
Margot.
Wat heb je toch?
Pieter.
Neen, niemendal, Juffrouw!.... Mijnheer is uit,
niet waar?
(Hij wil zich verwijderen.)
Margot.
Wie is er dan?
Pieter.
Ja, ik kom zoo
weerom....
(Haastig af.)
Margot.
Wel nu nog mooier! Wat beduidt
dat nu?.... Och, alles maakt mij zenuwachtig...
Constance.
De man keek mij met zoo'n verbazing aan,
alsof mijn beau gevangen was gezet...
Margot.
Ik wil toch weten, wat hij had....
(Zij trekt aan de bel.)
Constance.
Ik moet
naar huis. Ons Dientje zal niet weten waar
ik blijf.
Margot.
Blijf liever hier en eet met ons!
Pieter
(komt terug).
Wat blief, Juffrouw?
Margot.
Spreek op! Wie schelde daar?
Waarom gaf je geen antwoord op mijn vraag?
Pieter.
Ik had den Commissaris ingelaten...
Hij vroeg zoo dringend naar Mijnheer...
Constance.
Waarom
keek jij mij met zooveel verbazing aan?
Pieter.
Och neen, Juffrouw!... Het zal wel niet... Ik dacht,
u zou niet lachen, als het waar was, wat
men mij verteld had....
Margot.
En wat was dat dan?
Constance.
Was 't iets van mij?
Pieter.
Mijnheer uw Vader is
toch wel? en in de stad?....
Constance.
Wel neen! Hij is
op reis. Spreek op! Wat zou dat?
Pieter
(verlegen).
Is Mijnheer
vandaag gegaan?... van middag, kwart voor vieren?
| |
[pagina 96]
| |
en met het spoor?
Constance.
Ja, ja! En verder?
Pieter.
Och,
ze zeggen, dat de Inspecteur met een
befaamden dief ook met dien trein vertrok,
en dat... maar ik kan 't niet gelooven... ook
Mijnheer uw Vader meegenomen is....
Constance.
Zou mijn Papa dan ook gevankelijk
zijn opgezonden?
Pieter.
Ja.... ten minste als
het waar is, wat ze zeggen; maar dat zal
uzelf wel weten... Ik geloof het niet...
Margot.
Wie heeft het je verteld?
Pieter.
Ja, ziet u, dat....
Hij kwam van 't spoor, de knecht van 't Logement
de Zon; hij had het zelf gezien, zei hij,
dat Kees, de diender, stond te praten met
Mijnheer en hem erin liet stappen, toen
het fluitje ging. De Inspecteur zat er
al in met nog een diender en dien boef.
Constance.
Maar hoe is 't mooglijk! Mijn Papa heeft toch
geen schuld! 'k Wou, dat die Wil....
Margot
(verschrikt).
Stans! taisez-vous!
(Tegen Pieter.) 't Is wel! Als 't eten afgeloopen is,ga je naar Kees of naar 't bureau van de
politie onderzoeken, wat er aan is...
Pieter.
Heel wel, Juffrouw!
(Af.)
Margot.
Hoe onvoorzichtig van
je, om zijn naam aan hem te noemen!
Constance.
Maar
ik ben ook zoo geschrikt. Die akelige....
Och neen, dat meen ik niet! Die nare Nyman!
Papa kon toch niet helpen, dat die... die...
ja, dien ze hebben opgepakt, laat hij
dan wezen, wie hij wil.... maar dat die juist
bij hem aan huis was....
Margot.
Stil! daar komt, geloof
ik, Willem aan! Verspreek je nu maar niet!
'k Zou om den dood niet willen, dat ze wisten,
wie met uw Vader door den Inspecteur
wordt weggebracht. 't Is Hammer, hoor! Je noemt
geen andren naam!
Constance.
Het kan mij ook niet schelen.
(Zij vervolgt tegen Willem, die opkomt en dien zij te gemoet gaat.)
| |
[pagina 97]
| |
Zesde tooneel.
De vorigen. Willem.
Constance.
Och, Willem! zeg, is 't waar? Is mijn Papa
gevangen mee met d'Inspecteur en dien...
dien... Hammer... weg...
Willem.
Dan weet je er al van?
Wie heeft het je verteld?
Constance.
Dat doet er niets toe...
Maar is het zoo? Och toe! Je weet het wel!
Willem.
O, 't is een heel rare samenloop!
Uw Pa is ermee ingeloopen. Maar....
het is wat al te gek, hem ook maar te
verdenken, dat hij heulen zou met een
sujet, als Nyman aangehouden heeft.
Margot.
Hij heeft dien weggeloopen Hammer bij
haar Pa gevat, niet waar?
Willem.
Dat dacht hij eerst.
Maar neen, het was niet Pa's gewezen klerk,
die na zijn misdrijf wel niet hier zou komen....
Het was een veel gevaarlijker sujet,
zei Nyman.
Constance.
Heb je Nyman zelf gesproken?
Och, Willem! zeg! Wat zei hij van Papa?
Willem.
'k Sprak Nyman niet. De Heeren op de soos
vertelden 't aan elkaar, en zoo kwam ik
erachter.
Margot
(angstig).
Wie is dan de man, die zoo
gevarelijk zou zijn? Wien meende Nyman?...
Willem.
Wat ben je driftig! 't Komt er immers niets
opaan, hoe of die kerel heet? Ik zeg
je immers, Hammer was het niet. Dat werd
terstond ontdekt; maar niet, vóórdat al wat
er in zijn nachtzak zat was onderzocht.
Toen kwam het uit, dat hij behalve geld
belangrijke papieren bij zich had,
waarvan hijzelf den inhoud nauwlijks kende...
Men giste zelfs, dat hij een reiziger
of lid van 't een of ander groot kantoor
had onderweg bestolen en vermoord...
Margot.
God, neen! dat kan niet zijn!...
Willem.
Maar kind! wat ben
je zenuwachtig!... 't Is gelukkig, dat
de vent door zijn gelijkenis op Hammer
hier in de kaars gevlogen is. Men vond
| |
[pagina 98]
| |
wel twintigduizend gulden nog in zijn
bezit en alles nog precies, zooals
hij 't zijn slachtoffer afgenomen had.
Die Nyman is geheel in zijne eer
hersteld. Hij is zoo mal niet, als hij lijkt.
Constance
(wenkt, zonder dat Willem het ziet, Margot, dat ze bedaard moet blijven).
En heeft die schrandre Nyman ook ontdekt,
wie 't was, die door dien dief vermoord was en
beroofd?
Willem.
Neen, namen heb ik niet gehoord.
Men giste wel; men sprak van Amsterdam
en Rotterdam, ook van Den Haag... Maar zeg
eens, Stans! Weet jij niets van Papa? Alleen,
dat hij is meegenomen? Werd hij uit
zijn huis gehaald? Maar neen, dat kan niet zijn......
Constance.
Papa is naar Den Haag. Zoo stond er in
het briefje, dat hij voor mij achterliet...
Margot
(die in diep gepeins voor zich staarde, terwijl Willem en Constance spraken, tast met haar hand aan het hoofd en staat op).
Zeg Stans! neem je 't niet kwalijk? 'k Ga naar boven.
Ik had al hoofdpijn straks...
Constance.
Wel ja, wil'k met
je gaan?
(Ze ziet op de pendule.) Och, Pieter zal wel even aanmijn huis gaan zeggen, dat ik zoo zal komen...
Margot.
Wel neen! Blijf stil bij ons. 't Is zoo meteen
voor ons ook etenstijd. Ik denk, dat ik
wat liggen ga. Dan houdt jij Ma gezelschap;
mij mist zij dan zoo niet....
(Af.)
Willem
(ziet Margot bezorgd na).
Wat ziet ze bleek.
't Is, of ze ziek zal worden...
Constance.
Vindt je dat?...
'k Ga even zelf naar huis; kom zoo terug.
(Zij wil zich verwijderen en ontmoet den Heer Van den Berg bij de deur.)
| |
Zevende tooneel.
De vorigen (behalve Margot). V. d. Berg. Daarna Mevrouw. Later Pieter.
V. d. Berg.
Wel kind! je loopt me haast omver...
Constance.
Och, neem
't niet kwalijk! 'k Zag u niet zoo gauw! Ik wou
aan Dientje even zeggen, dat ik hier
| |
[pagina 99]
| |
blijf eten. Pa is weg, en ik vind het
te naar, om thuis alleen te zijn.
(Tegen Willem.) Vertelmaar aan Mijnheer, wat het geval met Pa is...
(Af.)
V. d. Berg.
Waar is Mama? en waar Margot? Gaan wij
vandaag geheel niet eten? Maar wat zei....
Willem.
U was niet op de sociëteit; u heeft
gewandeld zeker?
V. d. Berg.
Ja! En 'k heb nu honger....
Maar is er dan wat nieuws? O ja! Hoe is 't
met Nyman's heldenstuk?
Willem.
Een heel' historie!...
Voordat Constance wederkomt.... Het is
voor Bakker lang niet prettig; maar hij is,
zooals men mij vertelde, met den trein
vertrokken, waarin d'Inspecteur zat met
zijn arrestant; men zegt in 'tzelfde rijtuig.
Die Hammer was het niet, dien Nyman pakte;
dat bleek terstond; maar 't is een moordenaar,
die onder valschen naam met geld, dat hij
een reiziger had afgenomen, en
papieren... Stil, daar is Mama!...... Ik weet
alleen, dat Bakker meegezonden zijn
moet, om verhoord te worden tegen dat
gevarelijk sujet.
Mevrouw
(komt op).
Waar is Margot?
Had zij nog hoofdpijn, Willem?
Willem.
Ja, zij ging
naarboven. Stans zal met ons eten in
haar plaats.
Pieter
(komt op).
Mevrouw! de soep is op de tafel.
V. d. Berg.
Zoo, dat is best! kom, gaan we dan maar heen!
Constance komt wel zoo terug...
Pieter
(die is blijven staan).
Mijnheer!
De Commissaris is al tweemaal hier
geweest....
(Er wordt aan de voordeur gebeld.)
Willem.
Daar zal hij weer zijn!
V. d. Berg.
Och, die vent!
'k Moet nu gaan eten.... Later.... Zeg hem dat
maar, Pieter! Vraag, of hij terug wil komen...
(Pieter met een buiging af.)
Kom, Bet! aan tafel. 'k Hoop, dat wij vanmiddag
eens extra lekker eten. 'k Heb zoo'n honger!
Mevr.
Je hebt een goed diner verdiend, Mijnheer
Gemeenteraadslid, aanstaand Burgemeester!
| |
[pagina 100]
| |
(Zij neemt zijn arm en verwijdert zich met hem, gevolgd door Willem.)
Pieter
(komt terug en houdt hen tegen).
Mijnheer!
De Commissaris zegt, hij gaat
niet heen, voordat hij u gesproken heeft...
V. d. Berg.
Brutale vent! wie geeft hem 't recht, om een
fatsoenlijk man te komen lastig vallen
op etenstijd.
(Tegen Mevrouw.) Ga jullie maar vooruit.Ik scheep hem spoedig af en kom terstond.
(Zij verwijderen zich en onderwijl valt het gordijn.)
| |
Vierde bedrijf.
Op Rustoord.
Op den achtergrond het huis (kleine villa), van de achterzijde te zien. Aan weerszijden van het tooneel boomen, heesters en bloemen. Links van de toeschouwers staan, vóór op het tooneel, een tuinbank, een tafeltje ervoor, met tuinstoelen en voetbankjes. Ter zijde rechts wordt de straatweg naar de stad verondersteld erlangs te loopen, zonder voor de toeschouwers zichtbaar te zijn. Achter de bank zijn het boschje en het overige plantsoen; meer naar den achtergrond is een toegang. | |
Eerste tooneel.
Margot en Constance. Daarna Pieter.
Margot
(zit op de bank en leunt achteloos achterover; het handwerk, waarmede zij bezig is, ligt op haar schoot).
'k Wou, dat de post maar kwam! 'k Verlang zoo naar
bericht!
Constance
(ziet op uit haar boek).
Kom! Ik heb goeden moed. Papa
schreef, Wilson zou wel gauw weer beter zijn.
Margot.
Wat schreef Papa nog meer? Och toe, vertel
er alles van.
Constance.
Ze hadden braaf gelachen
in Den Haag, dat hier Mijnheer Van Dijk
voor Hammer aangezien en opgepakt
geworden was. Hij kwam dienzelfden avond
goed en wel weer thuis. Men liet
te Rotterdam hem aanstonds weder vrij.
Margot.
En ik was voor mijn Wilson nog zoo bang!...
Ik wist ook niet, dat in zijn plaats Van Dijk
| |
[pagina 101]
| |
gekomen en hij thuis gebleven was....
Maar die Van Dijk is net zoo'n slag van man,
als Hammer nu zal zijn. Op Wilson lijkt
hij niets; 'k begreep er daarom niemendal van...
Constance.
Ik dacht één oogenblik, dat Wilson zelf
misschien vermoord zou zijn...
Margot.
Gunst neen! Dat kwam
niet in mij op! Ik wist, dat Wilson hier was...
natuurlijk Hammer niet, dat was te gek...
en dus ook, waarom hij veel geld kon bij
zich hebben....
Constance.
Ja! Dat blijkt! Mijnheer Van Dijk
was o zoo kwaad! Hij moest dien dag een som
te Groningen betalen, schreef Papa...
Margot.
't Is alles goed en wel, maar Wilson ziek!...
Constance.
Papa vond hem niet erg. Hij had nog wel
wat koorts, maar hij is jong en sterk en werd
goed opgepast.
Margot.
Ik wou, dat ik het deed!....
Maar zeg eens, Stans! Ik vind het nog zoo vreemd,
dat uw Papa zoo onverwachts op reis
gegaan is; naar Den Haag nog wel! Hij wist,
dat Wilson niet, maar wel Van Dijk gevangen
en weggebracht werd. Met Van Dijk had hij
niets uit te staan. Hij schrijft u over Wilson,
alsof hij alles weet. Hoe zit dat in
elkaar?
Constance.
Ja kind! daar weet ik nog niets van.
Ik denk, dat geld, effecten of zoo iets,
't wel zullen wezen, waar Van Dijk hem op
gebracht heeft....
Margot.
Neen, dat kan niet! Uw Papa
doet dergelijke zaken met den mijne....
(Zij springt op en loopt Pieter te gemoet.)
O, daar is Pieter met de brieven al!
Pieter
(komt uit het huis en geeft aan beiden brieven).
Voor u een!
(Tegen Constance.) En ook een voor u, Juffrouw!
Margot
(breekt haar brief open en leest).
Constance.
Ik dank je, Pieter!
(Voor zich.) Pa nog weer geschreven?(Pieter af.)
Van wien is die van jou?
(Zij leest.)
Margot.
Van Emma!... Stil!...
God dank! Hij is veel beter!
(Leest voor:) ‘Gistren heefthij twee uur opgezeten en het eerste,
wat hij toen aan Adolf gevraagd heeft, was,
| |
[pagina 102]
| |
hoe 't met je ging?’... Hoe lief!...
(Beiden lezen in stilte.)
Constance.
Vandaag komt Pa!
Margot
(zonder naar Constance te luisteren).
Ik ben zoo blij, dat hij weer beter wordt!
Goddank! dan komt hij zeker spoedig hier!
'k Verlang nu nog wel eens zoo hard naar hem!
Die arme, lieve, beste man!... Wat schrijft
je Pa?...
Constance.
Hij komt vandaag... Misschien is hij
er al. Hij kwam met d'eersten trein, die uit
Den Haag vertrekt...
Margot.
Dan zien we hem nog hier?
'k Verlang zoo hard naar hem, om van hemzelf
van Wilson iets te hooren....
Constance.
'k Weet niet, of
Papa zoo aanstonds weer van huis zal gaan.
Zoo zelden gaat hij uit de stad! Als hij er weer
is, vindt hij zeker veel van allerlei
te doen... Het spijt mij erg...
(Aarzelend.) maar in zijn brief...
Margot.
Wat is 't? Je maakt me ongerust! Toe, zeg
het gauw!
Constance.
't Is eigenlijk niets ergs, niet om
je ongerust te maken; maar plezier
zal 't je niet doen.
Margot.
Wat dan?
Constance.
Dat Wilson naar
Amerika terug....
Margot.
Wie? Wilson?
Constance.
Ja!
Zoodra hij is hersteld, of als hij maar
weer even reisbaar is, moet hij vertrekken...
Margot.
Ach God! dan zie ik hem nooit weer!
Constance.
Wel zeker!...
Papa schrijft: ‘Zeg Margot’... Hier staat het:
(Zij leest.) ‘ZegMargot, dat hij met d'eerste boot de beste
terug zal komen, als hij kan, en dat
hij haar getrouw zal blijven tot den dood;
dit heeft hijzelf gezegd. Zij krijgt een brief,
als hij weer schrijven mag’... Dus, kindlief! troost
je met de hoop op spoedig wederzien!
Margot
(valt neder op de bank, op het punt van in tranen uit te barsten; maar zij bedwingt zich, omdat zij Mevr. V. d. Berg uit het huis ziet komen).
Och hemel!... Daar 's Mama!
| |
[pagina 103]
| |
Constance
(half luid).
Zeg maar, dat je
wat hoofdpijn hebt. Ik zal wel met haar praten.
| |
Tweede tooneel.
De vorigen en Mevr. V. d. Berg. Daarna Pieter.
Mevr.
(met een open brief in de hand tegen Margot).
Ik moet een beetje op je knorren.... Foei!
Je moeder in 't geheel niets te vertellen
van zulk een hartsgeheim....
Constance.
Wat blief, Mevrouw?
Een hartsgeheim?
Mevr.
Ja, ja! Hoe vindt je 't, Stans?
Als jij een moeder hadt, zou je haar dan
onkundig laten van zoo iets?
Constance.
Wat dan,
Mevrouw? waar doelt u op?
Mevr.
Ja, houd je ook
maar van den domme! Zeker heeft ze 't jou
al lang verteld.
(Tegen Margot.) Mijn kind! Kijk mij eens aan!Dacht je misschien, dat ik het minder goed
zou vinden? Biecht eens op!
Margot.
Maar wat bedoelt
u dan?... Heeft u een brief van Tante Laarmans?
Mevr.
Wel zeker! Ik verneem van haar, en niet
van jou, dat je in Den Haag een pretendent,
een schatrijk pretendent hebt opgedaan.
O, nu begrijp ik alles....
Margot.
En wat schrijft
u Tante meer? Och, lees mij voor! Hij is
weer beter? Schrijft ze dat ook?.... Maar hij moet
weer naar zijn land!....
Mevr.
Hij zou al hier geweest
zijn, om acces te vragen, als hij niet
was ziek geworden. Kind! ik heb er niets
op tegen, dat je trouwt; maar met een vreemdeling....
zulk een Amerikaan? Je hebt hem toch
je woord nog niet gegeven?
Margot
(staat op en omhelst haar).
O, Mama!
als u hem kent, vindt u het zeker goed!
Hij is zoo'n best, zoo'n edel mensch!...
Mevr.
En mooi!
En alles wat je maar bedenken kunt!...
Zoo praten alle meisjes, die verliefd zijn...
Margot.
Maar in Den Haag vond iedereen hem zoo.
| |
[pagina 104]
| |
Mevr.
Hij is zoo rijk! Dat is heel best; maar ook
van afkomst? Wat is zijn familie in
Amerika?
Pieter
(komt uit het huis).
Mijnheer Van Wulvestein
vraagt, of er ook belet is.
(Constance ziet met belangstelling naar het huis.)
(Margot verwijdert zich van hare moeder en neemt hare plaats weer in.)
Mevr.
Och! Dat hij
nu juist... We kunnen hem niet.... Maar toch.... ja...
(Tegen Pieter.) Zeg, dat Mijnheer niet buiten is....
Pieter.
Hij vroeg
belet bij u of bij de dames....
Mevr.
Breng
hem dan maar hier!
(Pieter af.)
'k Ben blij, dat ik gekleed ben.
(Halfluid tegen Margot.) Bedenk je nog eens goed. Hij is ook rijken dan van ouden adel bovendien!
Je dochters worden freules en je zoons....
Margot.
Och, beste Moeder! stil! Daar is hij al!
| |
Derde tooneel.
De vorigen. Van Wulvestein.
V. Wulv.
Mevrouw! uw dienaar!... Dames! Juffrouw Van
den Berg! hoe gaat het u?.... Juffrouw Constance!
(Hij lacht verholen, als hij, na voor de beide andere dames gebogen te hebben, ook Constance deftig begroet.)
Mevr.
Hoe vaart Mijnheer Van Wulvestein? Neem plaats!
V. Wulv.
(gaat zitten).
U ook welvarende? Mijnheer is zeker
in de stad en op 't kantoor?....
Mevr.
O ja!
Die heeft het altijd druk... te druk soms wel!
V. Wulv.
't Is jammer met zulk heerlijk weer!... Al goed
op stel?
Mevr.
We zijn met alles nog wel niet
op orde; maar dat redt zich spoedig......
V. Wulv.
En hoe
is 't met uw ouden heer, Juffrouw Constance?
Terug uit zijn gevangenschap?..... Wat was
dat een bespottelijk gebabbel!... Men
moet in een kleine stad als hier zijn voor
zoo iets!...
Mevr.
En toch geloofde iedereen,
| |
[pagina 105]
| |
dat de Heer Bakker met een deugniet in
betrekking stond! Niet waar, Margot? Wat zei
die Juffrouw Lammers gisteren ook weer?
Margot
(afgetrokken).
Wat blief, Mama? vroeg u mij iets?
Mevr.
(wenkt haar toe, dat zij rechtop moet gaan zitten).
Vertel
eens aan Mijnheer Van Wulvestein, wat u
die dwaze Juffrouw Lammers....
Margot.
Och, Mama!
wat heeft Mijnheer daaraan?
Van Wulv.
Dit weet ik wel,
dat wie wat lichtgeloovig van natuur is,
al spoedig zeer ongunstig denken en
ook spreken leert van andre menschen....
Constance.
Ik zou niet gaarne commissaris van
politie, bij de rechtbank officier
of zoo iets wezen, dat de menschen leert
verdenken en het ergste 't eerst gelooven...
V. Wulv.
Dat heeft u van uw vader! Argwaan kent
hij niet, en 't kwade, dat hij hoort vertellen,
gelooft hij niet of verontschuldigt het....
Mevr.
Mijn dochter doet dat ook, Mijnheer! Als ik
haar wat vertel, is altijd 't eerst haar vraag:
‘Hoe weet u dat?’ of: ‘Is 't wel waar?’
V. Wulv.
Dat vind
ik allerliefst, Mevrouw! Ik zou wel willen,
dat ik dit altijd deed! Als iedereen
zoo nobel dacht, zou er wat minder kwaad
gesproken en gelasterd worden.
Mevr.
(wenkt Margot opnieuw).
Ik
moet lachen, dat wij op zoo'n ernstig thema
gekomen zijn... Het is zulk heerlijk weer
vandaag. 't Moet prachtig wezen in het bosch
van Wulvestein! Mijn dochter heeft mij vaak
gezegd, dat zij zoo gaarne daar zou wandlen...
Margot.
Dat heeft uzelf gezegd, Mama! Ik wandel
dolgaarne overal....
V. Wulv.
En ik kwam met
geen ander doel dan
(Tegen Mevrouw.) u te vragen metde dames eens een kijkj' op Wulvestein
te nemen. U sprak onlangs van mijn bloemen...
Mevr.
Ik heb gehoord, Mijnheer! u heeft nog altijd
die prachtig' orku... orki...
V. Wulv.
Orchideeën!
Ja wel, Mevrouw! Wat dunkt u? Willen we
maar daadlijk gaan? Dan kan u alles zelf
| |
[pagina 106]
| |
eens zien...
Mevr.
Mijn dochter houdt ontzaglijk veel
van fijne planten; ik heb geen verstand
ervan...
V. Wulv.
Ik heb van allerlei! Mijn baas.....
hij excelleert in rozen. Daar houdt u
zooveel van, Juffrouw Bakker! Is 't niet zoo?
Constance.
Het meest van alle bloemen!
Mevr.
O Mijnheer!
mijn dochter weet de fraaiste rozen zelf
te maken! O zoo mooi! Precies als echte.
V. Wulv.
Ik weet ervan, Mevrouw! en ik geloof,
dat u en ik de rozen toovren op
de wangen van uw dochter, als we maar
haar handigheid gaan prijzen, daar ze bij is...
Mevr.
Margotje! buig je niet voor 't compliment?
V. Wulv.
Maar willen we niet liever wandlen gaan?
Mijn rozen en mijn orchideeën, 't bosch...
't Is alles tot uw dienst, en 't zal m' een eer...
Mevr.
Ik houd mij voor 't vervolg zeer aanbevolen!
maar nu wil u mij wel verexcuseeren,
niet waar? Ik wacht hier ieder oogenblik
Mijnheer... De meisjes zullen zeker wel
zich eens vertreden willen. Och, Constance!
wil jij je hoedjes wel eens even halen...
Margot
(opstaande).
Wel neen, Mama! wij gaan eenvoudig saam
ze krijgen.
Mevr.
Help onthouden, als Papa
komt, dat de bel hierachter weer gemaakt wordt.
(Tegen V. Wulvestein, terwijl de meisjes zich verwijderen en in huis gaan.)
Mijnheer! U zou het niet gelooven, welk
een schat het is zoo'n dochter te bezitten!
V. Wulv.
(lachende).
'k Geloof het, zonder dat u 't zegt, Mevrouw!
Een allerliefst persoontje! 't Wondert mij
wel zeer, dat u nog niet genoodzaakt werd
haar af te staan....
Mevr.
(geheimzinnig).
Mijnheer! gelegenheid
genoeg! Maar u begrijpt: een meisje, zoo-
als zij, geeft aan den eersten pretendent
den besten niet terstond haar woord...
V. Wulv.
Dat spreekt
vanzelf!
Mevr.
Hier in de stad.... Ik mag het veilig
zeggen, want u woont hier eig'lijk niet...
| |
[pagina 107]
| |
maar hier is zeker geen geschikte keus
voor haar te doen. Maar in Den Haag was dat
wat anders; daar zijn jongelui genoeg...
V. Wulv.
Ik twijfel niet, of haar werd druk het hof
gemaakt. Ze was er immers weken lang?
Mevr.
O ja! Ze was bij mijn familie daar
steeds in gedistingeerd gezelschap.... Hé!
daar is Mijnheer!...
(Zij staat op en gaat hem te gemoet.) Bonjour! | |
Vierde tooneel.
De vorigen en V. d. Berg, gevolgd door Margot en Constance (in wandelkleeding). Daarna Pieter.
V. d. Berg
(bleek en betrokken).
Dag, Bet!... Uw dienaar,
Mijnheer Van Wulvestein!
(Hij steekt hem de hand toe.)
Hoe gaat het u?
V. Wulv.
(is opgestaan en geeft hem de hand).
Zeer wel! En u?
Mevr.
Maar Berg! wat zie je bleek!
Och, zeker heb je weer gerookt! Waarom
doe je dat toch? Je kunt er niet meer tegen
vóór het diner...
V. d. Berg.
Och kind! 't Is niets! Laat maar
wat sherry en wat portwijn geven!
(De meisjes naderen.)
Mevr.
Stans!
wil jij zoo goed zijn en 't aan Pieter zeggen?
(Constance wil gaan.)
Margot.
Och, Ma!... Neen, Stans! Ik zal 't wel doen...
(Constance en Margot gaan in huis.)
Mevr.
Je moet
de bel hier weder laten maken... Maar
och heer! wat ben je wit!...
V. d. Berg.
't Is niemendal.
Ik heb een beetje hoofdpijn, anders niets...
V. Wulv.
U heeft ook steeds zooveel aan 't hoofd, Mijnheer!
't Is daarom goed, hier buiten eens te zijn.
Mevr.
Dat zeg ik ook! Mijnheer zit veel te veel.
(De meisjes komen terug, gevolgd door Pieter met een schenkblad met karaffen en glazen, dat hij op het tafeltje zet en dan weder vertrekt.)
V. d. Berg
(is bij het tafeltje gaan zitten).
Mijnheer Van Wulvestein! een glaasje port
of sherry? Wat mag ik je geven?
V. Wulv.
Dank
u zeer! Neen, ik ga wandlen met de dames...
| |
[pagina 108]
| |
U neemt het mij niet kwalijk?
V. d. Berg
(met een buiging).
O, in 't minst niet.
(Hij schenkt zich een glas port in.)
V. Wulv.
Indien de dames klaar zijn?
Margot.
Dag Mama!
tot straks!
Constance.
Mevrouw! Mijnheer! tot ziens!
V. Wulv.
(buigt).
Tot d'eer
u straks de dames weder thuis te brengen.
(V. Wulvestein, Margot en Constance verwijderen zich. Mevrouw staart hen na.)
| |
Vijfde tooneel.Mijnheer en Mevrouw V. d. Berg.
Mevr.
Een heel knap paar zou 't zijn! Vindt jij dat ook niet?
V. d. Berg
(heeft in één teug het glas port leeg gedronken, toen de anderen zich van hen afwendden, en is toen op de bank neergevallen. Hij leunt achterover en is afgetrokken).
Wat blief?... Constance en hij?
Mevr.
Och neen! Die meen
ik niet! Margotje en Van Wulvestein....
Maar man! wat scheelt eraan?...
V. d. Berg
(korzelig).
Och niets! Ik zei
je reeds, het zal wel overgaan!... Een beetje
pijn in 't hoofd.
Mevr.
Maar zou je ook niet hem
geschikt voor onze dochter vinden? Hm!
van adel! Freules en jonkheeren werden
alsdan haar kindren...
V. d. Berg.
Och! Begrijp je niet,
dat hij aan Stans het hof maakt? Om ons kind
komt zulk een adellijk sinjeur toch nooit...
Mevr.
Ik ben nog niet zoo zeker, dat hij Stans
verkiest.... Maar dat is waar ook! 'k Heb een brief
van zuster Laarmans.... En wat meen je, dat
ze schrijft?
V. d. Berg.
Iets van?... Och neen!... Zeg op, wat heeft ze?
Mevr.
Wat ben je raar vandaag!... Er heeft zich in
Den Haag een beste pretendent voor ons
Margotje opgedaan. Als hij maar weer
hersteld is, want hij is nu ziek, komt hij
haar hand ons vragen.
V. d. Berg.
Zoo? En wie is dat?
Mevr.
Hij moet ontzaglijk rijk en chef mee van
een zeer aanzienlijk handelshuis zijn in
| |
[pagina 109]
| |
New-York....
V. d. Berg
(heftig).
New-York? Hoe heet hij dan? Zeg op!
Zijn naam?...
Mevr.
Heer, Jan! Wat heb je toch? Je bent
zoo driftig!... Hij heet Wilson...
V. d. Berg.
Wilson? Van
de firma Wilson Brothers? 'k Wil er niets
van hooren!
(Hij tast weder naar zijn hoofd en leunt achterover tegen de bankleuning.)
Mevr.
Beste man! Je bent niet goed!
Je hebt de koorts. Je waart vannacht ook zoo
onrustig, net als gisternacht....
V. d. Berg
(vermant zich).
Ik ben
al een paar dagen niet te wel geweest....
Ik weet niet, wat mij scheelt.... 'k Geloof, dat ik
een poosje liggen ga....
Mevr.
Neem eerst dan wat!....
Bruispoeder of wat spiritus!... Ja, wacht!
ik zal 't je klaar gaan maken! Boven, op
de canapé, zal ik wat kussens leggen....
(Onder 't spreken verwijdert zij zich, ziet rechts af naar den straatweg en komt terug.)
Ik zie een vigilante; mooglijk is
het wel bezoek....
V. d. Berg
(driftig).
Ik ben voor niemand thuis!
Ontvang ze maar en zeg, dat ik niet hier ben....
Of stuur ze weg, zooals je 't liefste wilt...
'k Wil niemand spreken...
Mevr.
Goed! 'k Ben zoo terug!
(In huis af.)
| |
Zesde tooneel.V. d. Berg alleen.
(Zoodra Mevrouw in huis is, schenkt hij zich weder portwijn in, drinkt het glas in één teug leeg en zet het zoo onzacht op het tafeltje, dat het van den voet valt. Onder 't spreken neemt hij de stukken en werpt ze achter zich in 't boschje.) Verschrikkelijk! Dezelfde vent, die mij
te schande maakt, komt vragen om de hand
van mijne dochter!... Die vervloekte kerel!
Mijn schoonzoon worden en aan iedereen
vertellen, dat ik Boormans en De Waal
bestolen en bankroet gemaakt heb!... 't Is
om gek te worden... Zwart op wit laat hij
| |
[pagina 110]
| |
het lezen! Nyman zei, hij had het stuk
gezien....
(Hij staat op en hopt onrustig heen en weer.) Hij kwam als vriend, om mij... Hoe wisthij, dat ik op 't kantoor altijd Jan Jansen
genoemd werd?... God!.... Ik... ik een dief!... een schurk!...
Onmogelijk! Geen mensch kan iets bewijzen...
Hoe komen z' in Amerika eraan?...
O God! Het duizelt me; ik kan maar niet
begrijpen, hoe nu zoo op eens... Een schurk!....
En van dien schurk wil nu die vent, die mij
mijn eer ontstelen komt, de dochter hebben?...
(Hij is bij het tafeltje gekomen, schenkt zich in, maar als hij ziet, dat de glazendeur van het huis geopend wordt, zet hij de karaf weder neer en laat zijn glas volgeschonken staan.)
| |
Zevende tooneel.V. d. Berg. Bakker en Mevr. V. d. Berg (in de geopende deur).
Bakker
(uit het huis komende tegen Mevrouw, die de deur voor hem geopend heeft en op den drempel staan blijft).
Daar is hij!... Dank u! Doe geen moeite meer!
(Hij buigt tegen haar en zij verdwijnt, terwijl Bakker naar voren komt.)
Bakker.
Hoe gaat het, buurman? Niet in orde? Hoofdpijn?
zei Mevrouw....
V. d. Berg.
Ik zie, je bent er weer?...
'k Gevoelde mij niet wel en kwam naar buiten...
Maar ga eerst zitten!... Heb je iets bijzonders?...
Ik had mijn vrouw gevraagd van niet te zeggen,
dat ik weer hier was...
Bakker
(neemt plaats).
'k Zag je in de stad
in 't rijtuig stappen. 'k Had je wel geroepen,
indien er niet juist iemand bij mij was
geweest...
V. d. Berg.
Maar zeg! Wat heb je dan? Had het
zoo'n haast?
(Hij slaat de hand aan een der karaffen.)
Een glaasje port of sherry? Wat
verkies je?
Bakker.
Geef me dan wat port!... Ik was
pas thuis gekomen uit Den Haag, en zou
je niet gevolgd zijn, als 't kon uitstel lijden.
(Hij neemt het voor hem ingeschonken glas op, drinkt een teugje en ziet daarbij opmerkzaam naar V. d. Berg, die zijn volgeschonken glas weder geheel leeg drinkt.)
We kunnen hier toch niet beluisterd worden?
| |
[pagina 111]
| |
V. d. Berg
(rondziende).
Neen, dat geloof ik niet. Er is geen werkvolk....
Bakker.
Ik hoop, dat j'overtuigd bent, Van den Berg!
van mijn oprechte vriendschap en dat ik
in al wat je betreft belang stel!
V. d. Berg.
Ja!
ga voort!
Bakker.
'k Heb ook geen andere bedoeling,
dan je te waarschuwen, als 't niet te laat is...
V. d. Berg.
Iets van 't kantoor?... Je bent zoo vreemd. Spreek op!
Is 't iets van mijn familie in Den Haag?
Bakker.
Neen, 't geldt jezelf! Iets uit het lang verleden...
V. d. Berg
(wendt de oogen van hem af naar de karaf met port en schenkt zich weder in).
Van het verleden?... En van mij?
(Hij drinkt.)
Bakker.
Och, vriend!
we hebben nu al bijna twintig jaar
te zamen omgegaan. Hoe w' ook in veel
verschillen van opinie, 'k had altijd
de hoogste achting voor je, niet alleen
als man van zaken, maar ook voor jezelf...
Ik meen, dat ik je ken en hen je vriend.
Ik kan en zal, desnoods, getuigen voor
wie 't recht heeft mij te vragen, dat j' een man
van eer bent... een rechtschapen mensch...
V. d. Berg.
Maar wat beduidt die omhaal? Waartoe al
die woorden? Kom ter zake!
Bakker.
Och, het is
zoo moeilijk, iemand iets onaangenaams
te zeggen... 'k Heb ertegen opgezien,
ermede te beginnen. Was ik niet
ten volle overtuigd, dat j' alles hebt
gedaan, wat je vermocht, om dat verleden
geheel weer goed te maken, o, geloof
maar vrij, ik hield mijn mond.
V. d. Berg
(iets heftiger).
Maar wàt weet jij
van mijn verleden dan? Zeg op! Waar doel
je op?
Bakker
(ziet hem opnieuw opmerkzaam aan).
Ben ik dan Boormans' zwager niet?
Heb ik Jan Jansen niet op zijn kantoor
gekend? Je waart er nog, toen hij failliet ging...
V. d. Berg.
Wel zeker was ik dat! Ik had het lang
genoeg voorzien en ook voorspeld...
Bakker
(met nadruk).
Geen mensch
vermoedde toen, vermoedde later ooit,
| |
[pagina 112]
| |
dat achter dat failliet iets anders stak,
dan d' eigen schuld van Boormans en De Waal....
Gewaagde speculaties.... niet bekwaam
genoeg...
V. d. Berg
(met een gemaakten glimlach).
En wie heeft van die meening je
nu afgebracht? Wie zegt, dat het zich niet
zoo toegedragen heeft?
Bakker.
Wel Boormans zelf,
of hij met Malcolm, ginds zijn compagnon,
te zamen.
V. d. Berg
(met een hoonlach).
Heeft die Wilson uit New-York
je dat verteld?.... Maar wat heeft Boormans dan
gezegd? Wat maakte men dien Wilson wijs?
Bakker
(staart hem een oogenblik zwijgend aan en vervolgt dan, als tegen zichzelven sprekende).
Zou 't niet zoo zijn?... Zou Boormans toch misleid
door zijn compagnon... Och, Van den Berg!
Ik ben je rechter niet, en even min
beschuldig ik je.... maar er is een zwaar
vermoeden, met veel schijn van grond, bij hen,
bij Boormans en bij Malcolm, opgekomen,
dat hij hier nooit failliet gegaan zou zijn....
(Met nadruk.) als er geen fraude was gepleegd, als erniet een enorme som verduisterd was...
(Hij ziet hem scherp aan.) door jou!V. d. Berg
(springt op).
Door mij? Wie zegt dat? Wie durft in
Amerika nu nog van fraude spreken
in een lang afgeloopen zaak?
Bakker.
Ik zei
‘vermoeden’... Voel jezelf je heel onschuldig...
Heb jij je niets te wijten... Wel, dan zul
je dat vermoeden ook wel weten te
weerleggen...
V. d. Berg.
Maar het is onmogelijk!
Ik weet, dat Boormans later alles weer
heeft aangezuiverd, wat te kort kwam aan
de firma, toen ze liquideerde...
Bakker.
Zoo!...
Dan wist je dat toch ook! Je hebt mij 't nooit
gezegd... Toen Boormans op zijn sterfbed lag,
heeft hij zijn zoon gelast, indien hij ooit
in 't moederland terug mocht komen, j' op
te sporen en je mee te deelen, dat
hij later alles had ontdekt. Hij heeft
| |
[pagina 113]
| |
ten overvloede een memorie op
papier gebracht, waarin met cijfers is
uiteengezet, welk vreeselijk bedrog
je hebt gepleegd en hoe enorm veel geld
je toenmaals aan de firma hebt ontstolen...
V. d. Berg
Dat stuk is valsch! Opzettelijk verdicht
door dien Amerikaan, die Boormans vrij
wou pleiten van zijn dwaze geldverspilling...
Bakker.
Je spreekt heel stout! Mij kun je dat wel zeggen....
'k Geloof niet zoo terstond het kwade van
mijn evenmensch... Maar die memorie van
mijn zwager is er; zij is hier in 't land;
een zeer uitvoerig stuk.... Ik zag het niet......
Van Dijk.... je weet nu zeker al, dat hij
het was, wien onze snuggre Nyman voor
dien Hammer aanzag?... Maar Van Dijk kwam hier,
omdat mijn neef te ziek was, om het zelf
te doen. Ze wisten in Den Haag niet, dat
Jan Jansen en d' effectenhandlaar Van
den Berg dezelfde was. Van Dijk moest hier
aan mij eens vragen naar Jan Jansen van
't kantoor van Boormans en De Waal, of hij
in leven was en waar alsdan te vinden.
Hij... ik bedoel Van Dijk, had bij zich, in
zijn nachtzak, dat papier, en juist toen hij
erover sprak met mij, kwam Nyman en
nam ook dien nachtzak in beslag. Hoe hij
op d' inval kwam, Van Dijk te houden voor
een hoogst gevarelijk sujet, begrijp
ik niet; maar hij zond hem naar Rotterdam;
en zoo is de memorie van mijn zwager
gekomen in de handen van de rechtbank.
V. d. Berg
(met een poging om onverschillig te schijnen, schenkt zich weder in en wil hef glas van Bakker ook vullen).
Kom, nog een glaasje?
Bakker
(met de hand op het glas).
Neen, ik dank je wel!
V. d. Berg.
Die dwaze Nyman heeft dat ook aan mij
verteld. Hij dacht, zijn arrestant, die meer
verdacht papier en ook veel geld bezat,
had zeker plan gehad, dat stuk aan mij
te toonen, om mij geld ermede af
te persen....
(Hij drinkt zijn glas weder leeg.)
Bakker.
Slimme vos, zoo'n commissaris!...
Ik hoop, dat ik nog niet te laat hier kom....
'k Heb in Den Haag mijn neef zoover gebracht,
| |
[pagina 114]
| |
dat hij het stuk terug zal vragen. Al
zijn plannen van vervolging geeft hij op,
op mijn verzoek. Ja, als hij beter is,
gaat hij naar Rotterdam, om 't gansche ding
te smoren bij de rechtbank, als dat kan...
Hij zal zijn best doen... Nu zou ik, als 'k in
't geval was, zelf erheen gaan; regelrecht
naar d' Officier, of naar den President,
en 'k zou de gansche zaak hem openleggen....
V. d. Berg.
Hoe? Ik?.... Dat nooit!
Bakker.
Maar vriend! kun jij dan niet
hier op de gansche stad, op honderden,
die je sinds jaren kennen, daar beroepen?
Ik deed het zeker. Waar geen aanklacht is
of waar die aanklacht ingetrokken wordt....
V. d. Berg.
Wat doet er dat toe? Bij die heeren en
bij allen, die het ding gelezen hebben,
sta ik reeds als een schurk te boek!
Bakker.
Hoe nu?
Wat zou dat, als j' onschuldig bent, zooals
je zegt?... 'k Heb zelfs mijn neef wel overtuigd,
dat wat men je ten laste leggen mag,
dit door een twintigjarig onberispelijk,
zelfs eervol, leven weer is uitgewischt;
dat je alom ter goeder naam en faam staat,
en groot krediet hebt in de handelswereld,
als trouwbaar en ervaren financier....
(Als V. d. Berg hem in de rede wil vallen.)
Neen, laat mij verder spreken. Zoo ten volle
heb ik mijn neef voor u gewonnen, dat,
als hij terug is van Amerika,
waar hij om zaken heen moet, hij dan aanstonds
hierheen komt, om de hand van uw Margot...
V. d. Berg
(die weder was gaan zitten, springt op nieuw overeind en gaat vlak voor Bakker staan).
Wat blief? De hand van mijn Margot?...
(Hij slaat zich met de hand voor 't hoofd.) O ja,dat 's waar ook; Bet vertelde 't mij daar straks....
Bakker.
Margotje zelf is doodelijk van hem...
V. d. Berg
(heftig).
Afschuwelijk!
(Hij wendt zich af en loopt heen en weer.)
De vent, die met een aanklacht
van schurkerij hier tegen mij in 't land komt;
die maakt, dat iedereen ze ziet en leest...
de kerel, die mijn naam geschandvlekt, mijn
krediet vernietigd heeft, hij wil mijn dochter
| |
[pagina 115]
| |
tot vrouw?... Dat nooit!...
Bakker.
Bedaar! Schreeuw niet zoo hard!
(V. d. Berg loopt weder naar de tafel, wil zich inschenken, maar Bakker houdt hem tegen.)
Neen, drink niet meer! Dat is niet goed! Geloof
maar vrij, zielsmedelijden heb ik met je...
V. d. Berg
(op de bank zittende, het hoofd tusschen de beide handen steunende).
Ja medelijden! Mijn krediet is weg!
Wie wil te doen nog hebben met een schurk?
Mijn naam, mijn eer, het werk van zooveel jaren...
't Is alles weg! Een schurk! Ik, ik een schurk!
(Hij staat weder op, om heen en weer te loopen.)
Bakker.
Maar als je nu terstond naar Rotterdam
vertrekt? Er is nog niets van uitgelekt....
V. d. Berg
(uitvallend).
Dat is het wel! Van Dijk, die Nyman, jij,
je neef, de heele rechtbank!... God! wat is
Uw wraak verschrikkelijk! Dat heb ik na
zoo'n lange boete niet verdiend!....
Bakker.
Dat zeg
ik ook! De grootste schuld wordt uitgewischt,
als iemand zich verbetert... Het is goed,
dat j' aan een vriend, als mij, je schuld bekent...
V. d. Berg.
Bekennen? Ik? Aan jou? Ik heb geen schuld!
Wat kunnen ze bewijzen? 'k Heb het reeds
gezegd! Dat stuk is valsch, verzonnen van
't begin tot 't einde! Maar wat helpt het mij?
Ik ben als schurk gebrandmerkt bij de wereld....
Geen mensch gelooft ooit aan verbetering!
't Is niets dan schande, wat mij wacht... Een schurk
word ik genoemd.... Mijn vrouw en kinderen...
Ach God! Mijn arme Willem!... O ga heen!
Ik kan niet langer! 't Duizelt mij voor d' oogen.
(Hij valt weder op de bank neder en legt het hoofd op de beide armen op de tafel.)
Bakker.
Zal ik je vrouw gaan roepen?
V. d. Berg
(richt zich weder op).
Wie? Mijn vrouw?
Om Gods wil niet! Zij mag mij zoo niet zien!
Och, maak, dat zij je niet meer vindt! Ga achter
het huis maar om! Laat Pieter in den stal
je vigilant inspannen... Gauw! Ze mocht
eens komen! O mijn hoofd, mijn hoofd!... Ik kom
vanavond, neen... 'k wil zeggen morgen in
de stad....
(Hij valt weder voorover op het tafeltje.)
| |
[pagina 116]
| |
Bakker.
Och, ga wat rusten!.... Niet? Bonjour dan!
(Bakker verwijdert zich haastig links af.)
| |
Achtste tooneel.
Van den Berg alleen. Daarna Pieter.
Zoodra Bakker verdwenen is, richt Van den Berg zich overeind, staat op, ziet schuw rond en wil zich in het boschje links begeven Op dit oogenblik komt Pieter uit het huis met een grooten brief of pakket papieren (half toegevouwen folio-formaat) in de hand.
Pieter
(roept hem na).
Meneer! Meneer!
V. d. Berg
(kijkt om).
Wat is er? Wat moet jij?
Pieter
(geeft hem het pakket).
't Komt van de stad. 't Was
Wouter's jongen, die
het heeft gebracht. Hij had zoo hard geloopen...
Maar Meneer Willem had gezegd, er haast
bij was...
V. d. Berg
(bekijkt het pakket).
Van Willem?
(Tegen Pieter.)
Goed! Die jongen moet
wat eten hebben.
Pieter.
Best, Meneer! Ik moest
u zeggen, dat Mevrouw is uitgegaan.
Ze werd bij de boerin geroepen, maar
kwam dadelijk weer thuis...
V. d. Berg.
't Is wel! Ik ben
voor niemand hier! Hoor! voor geen mensch!
Pieter.
Zeer wel,
Meneer!
(Pieter af.)
V. d. Berg
(gaat weder op de bank zitten, maakt het pakket open, waaruit hij een strookje papier neemt, dat los boven op een in enveloppe gesloten ander pakket ligt, waarvan de zegels verbroken zijn).
Dat is van Willem!
(Hij leest.)
‘'k Ontvang daar juistdit stuk... Ik meende, dat het voor 't kantoor
was, brak het los en zag het in’.... O God!...
(Hij leest weder.)
‘Ik nam terstond een wel vertrouwd expresse,om het aan u te zenden.... Ik kom niet,
naarbuiten’.... God, God!...
(Hij vouwt de folio-bladen, welke hij uit de enveloppe genomen heeft, open, neemt een los blad, dat er boven op ligt in de hand en leest.)
‘Jonkheer Meester Holm
van Biezen!... Officier... te Rotterdam!’....
(Het papier beeft in zijne hand.)
God in den Hemel!Willem heeft het stuk
gelezen!... Biezendaal! Mijn ergste vijand!...
Hij d' eenige, dien ik nog altijd vreesde!...
| |
[pagina 117]
| |
(Hij ziet het papier weer in en laat het een oogenblik daarna uit de hand vallen.)
‘Geroepen worden ter verantwoording’...
Ik voor de rechtbank? Heere God, och sta
mij bij!
(Hij begint de folio-bladen, die met rood lint op de hoeken zijn samengehecht, in te zien en bladert erin, als hij niet spreekt.)
Copie van de memorie van
dien Boormans!... 't Is ontzettend! Groote God!
daar staat het zwart op wit!...
(Hij leest weder.) Zoo duidlijk als't maar kan!... Geen enkel cijfer, dat niet juist is!...
O schande!... Mijn zoo kunstig uitgedacht
en uitgevoerd bedrog aan 't licht gebracht!...
't Is alles waar en alles uitgekomen!...
Hij laat de papieren vallen, werpt zich achterover tegen de leuning van de bank, staart met gevouwen handen angstig naarboven, wringt zich de handen, hoort gerucht achter zich, grijpt de papieren, springt overeind en vlucht zoo haastig mogelijk in huis.
| |
Negende tooneel.
Van Wulvestein, Margot en Constance (zij komen uit het boschje links, zoodra Van den Berg vertrokken is). Daarna Mevrouw Van den Berg. Later Pieter.
Margot
(valt vermoeid op een stoel).
O foei!... Wat ben ik moei!
V. Wulv.
Dat spijt me zeer!
Dan is 't maar goed, dat we den kortsten weg
naar huis genomen hebben.
Constance.
Ik ben niets
vermoeid! O neen! We wandelden zoo prettig!
(V. Wulv. en Constance zien elkander telkens aan, als in stilte geëngageerden, en blijven zooveel mooglijk dicht bij elkaar.)
V. Wulv.
Niet waar? Het was in 't bosch zoo koel. Ik vond
het er vandaag wel duizendmaal zoo grootsch,
zoo mooi als anders... Welk verschil toch, hé?
Constance.
Maar 't is er altijd beelderig!
V. Wulv.
(schalksch).
Vindt u
't er heusch zoo mooi? Ik dan alleen, als ik
er zulk gezelschap heb.
Constance
(half luid).
Pas op! Daar is
Mevrouw!
Mevr.
(komt haastig uit het huis en ziet nieuwsgierig rond. Zij is nog gekleed om uit te gaan).
Papa hier niet, Margot? Ik liet
hem straks hier met uw vader achter, Stans!
Constance.
Papa er weer? En hier? Waar is hij dan?
| |
[pagina 118]
| |
Gunst, daadlijk na de reis hierheen gekomen?...
Margot
(halfluid tegen Mevr.).
Heeft hij ook iets gezegd van Wilson? Zeg!
Is hij weer beter?
Mevr.
Heden kind! daar moet
je maar niet meer aan denken!... Mag ik u,
Mijnheer Van Wulvestein! een glaasje port
of sherry geven?
V. Wulv.
Als je blief, Mevrouw!
een enkel glaasje!
Mevr.
(schenkt in).
Stansje! ook een beetje?
Constance.
Ik dank u wel, Mevrouw!
(Men hoort een schot in huis.)
Gut! Wat is dat?
V. Wulv.
Een schot? Wie heeft hier een geweer, Mevrouw?
Mevr.
De baas zal in den moestuin schieten op
de musschen.
Margot.
Neen! 't Was net, alsof het uit
het huis kwam...
Constance.
Ja, dat dacht ik ook! Het kwam
vanboven....
Mevr.
Och, de tuinbaas schiet wel meer!
Maar waar is toch Papa?
Constance.
En ook de mijne?
Is hij terstond weer naar de stad gegaan?
En zonder mij te zien?
Mevr.
Neen, dat geloof
ik niet! Ik denk ze zijn gaan wandelen....
Pieter
(komt overhaast uit het huis).
Mevrouw!!... Juffrouw Margot!! o kom toch boven!!
't Is zoo verschrikkelijk!!...
Mevr.
Wat is er dan?
Spreek op! Je maakt een mensch aan 't schrikken, man!
Pieter.
Straks vloog Meneer in huis... Ik was net in
den gang.. de trappen op... Ik hoorde hem
niet meer...
Margot
(ongeduldig).
Nu ja! Zeg op! Wat wou je zeggen?
Pieter.
Ik hoord' een schot, liep naar de kamer, waar
Meneer was....
Margot.
God! Papa!
(Zij snelt in huis.)
V. Wulv.
(wenkt Pieter te zwijgen).
't Is toch niet waar?
Mijnheer heeft niet geschoten....
Mevr.
(bevende).
Spreek dan toch!
Wat deed Mijnheer?
Constance.
O, blijf bedaard, Mevrouw!
| |
[pagina 119]
| |
Pieter.
Meneer heeft zich... met een pistool...
V. Wulv.
(grijpt hem aan).
Stil, vent!
Pieter.
Hij lag voorover op den grond....
Mevr.
Dood? Is
hij dood?
Pieter
(knikt toestemmend).
V. Wulv.
Neen! 't Is niet waar! Hij ligt in zwijm...
Mevr.
O God!
(Zij zakt ineen en wordt opgevangen door Constance en Van Wulvestein.)
V. Wulv.
Terstond een doctor uit de stad!
Het gordijn valt.
(Slot volgt.) |
|