zeggen, waar hij in de wereld aan doet: òf aan godsdienst, òf aan wijsbegeerte, òf aan.... het amusante? Over smaak valt niet te twisten, maar wij zouden zeggen: er is iets meer; de Heer Huet weet ook wel, dat men dingen kan doen, die door niemand amusant worden gevonden, ook niet nadat jaren erover verloopen zijn. Wellicht heeft hij zulk een strenge opvatting niet bedoeld, maar wanneer iemand steeds overdreven streng is ten opzichte van anderen, kan hij verwachten, dat men het bijwijlen ook is tegenover hem. 't Is of Huet zelf gevoeld heeft, toen hij de gekke illustratie van ‘le prochain est amusant’ neergeschreven had, dat hij op een verkeerden weg geraakte; hij zocht het weer goed te maken met de verklaring, dat ‘niemand in anderen of in zichzelven eene beteekenis zal overschatten, wier grenzen zoozeer voor de hand liggen’. Welke ‘beteekenis’? vragen wij, want dat is weer niet duidelijk. De beteekenis van het amusante? of de beteekenis van onze of anderer belangrijkheid? Wij weten het niet.
Aan het slot van de voorrede waarschuwt Huet bij voorbaat, dat hij zich niet aansprakelijk stelt voor elke meening in deze brieven. Voegt men het een bij het ander, dan komt men tot het resultaat, dat Huet zelf weinig ingenomen is met de brieven, maar om een of andere reden zijn naam toch wilde geven aan de uitgave, en daarom een gewrongen voorrede schrijft, die wel bezien hierop neerkomt, dat hij zijn excuus maakt over datgene, wat hij zonder twijfel in een ander zou veroordeelen. Men is zulke dingen van Huet wel meer gewoon, maar zij liggen niet altijd zoo op de oppervlakte.
De onbekende Fantasio zal het niet kwalijk nemen, dat wij van een voorredenaar als Huet zooveel notitie nemen. 't Is geen minachting voor zijn werk; integendeel, wij hebben verschillende brieven met opmerkzaamheid gelezen; onze belangstelling klom zelfs, toen wij Fantasio een ongunstig oordeel hoorden uitspreken over de Hollandsche kranten, welke door hem tot het vervelende genre worden gebracht (blz. 32). Ook al weer amusanterig, dachten wij, en wij spanden onze verwachting te sterker, omdat wij het zelf niet geheel oneens met hem zijn en gaarne een goed voorbeeld hadden om naar te verwijzen, hoe het beter kon worden met het Hollandsche krantenmaken, zij 't dan ook voorloopig in Indië.
Werkelijk heeft Fantasio gestreefd zijn lezers te amuseeren; de groote verdienste van zijn brieven bestaat in den lossen toon, waarin zij zijn geschreven, en de vluchtige opmerkingen, welke hij hier en daar aan de mededeeling der feiten vastknoopt, waartoe hij bijzonder in de gelegenheid is, omdat hij veel van Europa heeft gezien met eigen oogen.
Wij schatten die verdienste niet gering, maar het spijt ons inderdaad, dat tegenover dit voordeel vele grove nadeelen staan. De Franschen bezitten, zooals men weet, een meesterschap over den vorm, om op zichzelf weinig beteekenende berichten of ook wel dorre feiten op zulk