| |
Eer en schande.
Tooneelspel in Vijf bedrijven, door J. Hoek.
Personen.
Bakker, oud-Kapitein. |
Constance, zijne dochter. |
Frans Boormans, zijn neef. |
Van den Berg, Commissionair in Effecten. |
Mevrouw Van den Berg, zijne echtgenoote. |
Willem, hun zoon. |
Margot, hunne dochter. |
Van Dijk, lid van de firma ‘Van Ossenbergen en Van Dijk’ te 's-Gravenhage. |
Nyman, Commissaris van politie. |
Jhr. Mr. Bos van Wulvestein. |
Eenige Heeren, Voorzitter en leden van de Kiesvereeniging ‘Behoud het goede!’ |
Dientje, dienstmaagd van Bakker. |
Pieter, knecht van V. d. Berg. |
Leentje, kamenier van Mevr. V. d. Berg. |
Kees, agent van Politie. |
Tweede agent van Politie. |
| |
Eerste bedrijf.
De huiskamer van de familie Van den Berg. Nieuwerwetsch, rijk gemeubeld, eenigszins bontkleurig: roode gordijnen, helder gebloemd tafelkleed, stoelen met groene zittingen, enz.
| |
Eerste tooneel.
Mevrouw Van den Berg en Margot. Beiden zijn nog in morgenkleeding, Mevrouw min of meer zwierig, Margot stemmig.
(zit bij de tafel te bladeren in een Modejournaal).
| |
| |
Wat beeldrig hoedje!... Kijk, Margot! zoo juist
(ziet op uit het boek, waarin zij tegenover haar zit te lezen).
O foei!... Hoe kan u 't zeggen?
't Is voor een heel jong meisje! 'k Zou 't voor mij
te jeugdig vinden, veel te opgeschikt....
Je hebt ook zulk een vreemden smaak! Je houdt
van veeren niet, en die staan toch zoo mooi!
Mevrouw Van Bommel heeft haast net zoo'n hoed,
en z' is nog wel veel ouder dan ik ben....
zich ook als een zottin. Liep z' in Den Haag....
in 't Bosch zoo opgedirkt als hier, men zag
haar zeker voor niet veel bijzonders aan.
Je zaagt daar prachtige toiletten, hé?
Maar wat je voor jezelf er maken liet
vind ik niets mooi: 't is veel te stemmig, veel
te dof van kleur. Hier was je, naar mijn smaak,
veel liever en vooral veel rijker, naar
zoo om mijn grijs costuum! 't was burgerlijk.....
mesquin! 'k Heb mij gehaast heel mijn toilet,
dat ik had meegebracht, maar weg te doen.
Geen mensch droeg zulke gekke pakjes als
wij hier... Neen, wie te 's-Hage inderdaad
fatsoenlijk is en rijk genoeg, om mee
te doen, kleedt zich eenvoudig, deftig. Bont
gekleed is daar alleen de burgerij.
(Er wordt aan de voordeur gescheld.)
Daar wordt alweer gebeld!... Zou er al iets
bekend zijn? Luister eens! 'k Ben zoo nieuwsgierig.
Om elf uur zou het afgeloopen zijn...
(Zij kijkt op de pendule.) 't Is haast zoo laat. Papa komt zeker hier,
zoodra hij iets verneemt....
'k Ben altijd nog een beetje bang. De Jong
heeft zooveel invloed bij de burgerij.
Die wil geen heeren als Papa, vooral
En 't is al achttien jaar,
dat wij hier wonen in de stad! Neen, 'k ben
niets bang... De Burgemeester... ‘het Stadhuis’,
zooals ze 't noemen.... is voor Pa! Nu ben 'k
niets bang meer.... O, daar komt Papa al aan!
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
De vorigen. De Heer Van den Berg. Daarna Pieter, later Willem.
(opgewekt).
Gewonnen!! Veertig stemmen meer! 'k Had er
vierhonderd-zes, De Jong driehonderd-zes-
(die hem te gemoet gaat).
Heerlijk! Dat doet me plezier!
Wat zal u blij zijn! (Zij omhelst hem.)
(gaat voor hem staan).
Lid van den Raad! Een Edelachtbaar Heer!
Wat zal ik opzien moeten tegen u
Ja, ja! 'k Heb eindelijk mijn zin!....
Maar 't was een heete strijd! Je weet het niet,
hoe kras voor dien De Jong gekuipt is!.... Maar
het baatte niets; de goede zaak dreef boven...
Ik was erg bang! 't Was wel bespottelijk,
zoo'n winkeliertje tegenover u,
een man, die zooveel goed deed aan de stad...
Maar 't groote aantal, dat ons hier benijdt!
Je moet ze zien, als 'k in ons nieuwe rijtuig
hen groet!... We zijn te rijk geworden, te
Ik ben maar blij, dat 't zoo besloeg!
Nu ik het van dien grootsten schreeuwer van
de radicalen won, kom ik wel verder...
Van Bommel wordt mooi oud; hij sukkelt reeds
zoolang; bedankt hij voor 't wethouderschap,
of sterft hij... O, heb maar een weinigje
geduld!... dan kiest men mij voor hem in plaats.
Dan Burgemeester!... O Papa! Papa!
Papa is rijk en knap! De heele wereld hier
vertrouwt haar geldelijk belang hem toe.
Hij had al lang lid van den Raad of van
de Staten, ge... gedepeteerde of,
als hoogste aangeslagen, lid van d' Eer-
Dan woonden w' in Den Haag! Daar is het veel
| |
| |
(met visitekaartjes).
Als je blieft, Meneer! (Pieter af.)
(leest.)
‘De Lang’. Daar heb je 't al! Hoe gauw is hij
erbij! (leest.) ‘Van Bommel pour féliciter.’
Hm! (leest.) ‘Jonkheer Meester Bos van Wulvestein’,
de pas benoemde Burgemeester van
ons dorp!... Neen maar! Bet! kijk eens hier! Ook zij!
De Burgervader op één kaartje met
Dat spijt me! 'k Had gedacht, dat zij
nu zelf wel hier gekomen zouden zijn...
Heb maar geduld! De Burgemeester is
niet in de stad! Mevrouw is thuis alleen
en zendt voorloopig u een kaartje...
(komt haastig op).
als u het niet te druk heeft... 'k Heb een brief...
Maar Willem! wensch je ons niet eens geluk?
Papa al gefeliciteerd. U ook! Dat spreekt
vanzelf! Maar 't is zoo druk!... In Rotterdam
is 't met de assurantiemaatschappij
Ja, jongen! daar staat nu
Neen, maar die Hammer, die
gewezen klerk van u, is op den loop
gegaan met een ontzaglijk groote som.
Ze weten nog niet hoeveel 't is, of houden
het nog geheim. Van Ossenbergen schrijft...
Dan is het waar? De Rotterdammer had
er reeds iets van.... Maar ik ga met je mee.
(tegen Mevrouw.) Als er iets komt, dan hen ik op 't kantoor.
(Met Willem af.)
| |
Derde tooneel.
Mevr. V. d. Berg en Margot. Daarna de Heer Bakker. Later Constance.
Die Hammer! Wie had dat gedacht! Maar vindt
u niet, Mama! dat Willem nog verandert
in zulk een assurantie-polis of
in een effect?.... Niets gaat hem aan. Ik ben
| |
| |
drie dagen al weer thuis en nog heeft hij
geen enkel maal met mij gewandeld. In
Den Haag kreeg ik niet eens een brief van hem.
De zaken moeten voorgaan, lieve kind!
Uw vader was voorheen ook zoo. Daardoor
zijn wij zoo rijk geworden. Hij had niets,
ik ook niet, toen we trouwden. Op een groot
kantoor te Amsterdam was hij boekhouder!....
In den beginne hadden wij 't niet breed
en leefden zuinig. Eerst nadat wij hier
gekomen zijn en Pa zijn eigen zaken deed,
ging 't beter. Tegenwoordig is
hij grooter en wel zesmaal rijker dan
ooit zijn patroons in Amsterdam geweest zijn.
Dan is die drukte eigenlijk ook niet
Dat begrijp je niet! Er is
ontzettend veel toe noodig, om te leven
op zulk een grooten voet. Ik houd ervan,
goed voor den dag te komen. Pieter moet,
nu Pa lid van den Raad is, ook een mooi
livrei gaan dragen. Pa is daar niet voor....
't Galon om Pieter's hoed kreeg ik erdoor,
maar meer, o neen, dat mocht toen niet....
eenvoudiger, hoe deftiger, Mama!
Geloof me, in Den Haag is bont gekleed
en goud erbovenop armoed' en grootheid....
(Zij gaat zitten.) Ik ben maar blij, dat die verkiezerij
voorbij is. Overmorgen gaan we nu
(gaat ook weer zitten).
zoo naar? Ik niet! Des zomers buiten, ja,
maar 's winters in de stad.... Dat staat voornaam......
Maar ik verveel m' op Rustoord dikwijls zoo......
Gunst neen! Volstrekt niet! Ik verveel mij nooit,
en 't minste, als ik buiten bij mijn bloemen,
mijn teekenwerk of bij mijn boeken ben....
(kijkt eerst om het hoekje van de deur en komt dan lachende op).
Dag dames! Al zoo kalm? Genezen van
de kiespijn, hé?.... Waar is ons nieuwe raadslid?
Wel, heb ik 't niet gezegd? Verdekseld! 't Heeft
gehangen aan een zijden draad! Maar wij?....
Al onze troepen brachten we in 't vuur....
Ja, ja! Je hebt geducht geholpen! Maar
| |
| |
't was gek! Zoo'n kruideniertje! Denk u eens:
‘Mevrouw De Jong’! zoo'n mensch Mevrouw! zoo'n mensch
in uw of mijn salon! Of aan de tafel
bij onzen Burgemeester..... zij naast hem!....
Daar past u en Margotje beter! Maar
nu alle gekheid op een stokje! In
den Raad bestond behoefte aan een man,
die veel verstand van geld heeft en die trouw
en eerlijk de belangen van de stad
behart'gen zal. De boel liep haast in 't honderd.
Hoe liberaal ik ben, ik houd niet van
erin te hakken. In den Raad was 't nu:
‘drie wijzen met drie grijzen en de rest
kaboutermannekes’.... Uw man is knap,
en voor 't behoud. Hij zal wel zorgen, dat
de hoofdlijk' omslag niet word' opgedreven...
Ik ben dus hartlijk blij, dat hij het werd.
'k Feliciteer je wel.... Is hij in huis?
Neen, 'k loop maar even bij hem in. Adieu!
'k Maak later wel een deftiger visite.
Bonjour! Ik ken den weg. Daar is Constance!
(Constance komt binnen, huiselijk gekleed, zonder hoed of doek.)
(in 't voorbijgaan tegen Bakker).
Welzoo, Papa! al op het pad?
(heengaande).
De heele wereld is al op de been.
't Maakt menschen vlug, als zij hun zin maar krijgen! (Af.)
(groetende).
Hoe gaat het u? Wel gefeliciteerd!...
Gij ook, Margot! (Zij kust beiden.) Ik ben zoo blij, het zoo
Je hadt gelijk, mijn beste!
Ik dacht het ook wel, maar ik wilde 't gaarn
ook van een ander hooren.... Maar ga zitten!
(gaat zitten).
Ik kom maar net, zooals ik ben eens even....
Het is een pak van 't hart, niet waar, Mevrouw?
O ja!... Hoewel... 't Was toch te mal, zoo'n keus!
Papa wist ik ook wel, dat al wat niet
behoorde tot de kleine burgerij
| |
| |
we weer naar buiten. Je gaat mee? Je hebt
je nog zoo weinig maar gezien en zoo
ontzaglijk veel je te vertellen...
(staat op).
dan nog maar wat; dan ga ik onderwijl
mij kleeden. 'k Denk, dat er nog al visite
zal komen. Dus tot straks... tot wederziens,
als ik je niet meer vind.
Neen, 'k blijf niet lang. 'k Moet koffie schenken voor
(vervolgt tegen Margot).
Je weet wel, Pa is altijd stipt
Ik vind het van uw vader zoo
ontzaglijk lief, dat hij gewerkt heeft voor
den mijnen. Hij, zoo liberaal, voor een
behoudsman als Papa!... Maar nu wat anders!
Ik heb wat op mijn hart, dat ik, toen 'k thuis
kwam en ook gist'ren, niet vertellen kon...
Een beau?... O, 'k zie het al! Spreek op!
't Is nog geheim. Mama zelfs weet nog niets.
Maar hij komt heden, morgen, zeker van
de week, om hier accès te vragen...
een Hagenaar? Een van je neven Laarmans?
In j' eerste brieven uit Den Haag was je
O neen! Hij is zelfs niet
uit Holland... wel van afkomst, maar hij is
Natuurlijk! Naar New-York...
O maar, hij is zoo knap, zoo wel bespraakt,
figuur. Ik vind hem een Adonis; maar
zijn innerlijk beviel mij nog veel meer!...
Ja wel! Hij is perfect en jij op hem
‘ontzaggelijk’ verliefd...
| |
| |
je 't ook geworden waart, als je hem hadt
gezien, vóór zeker-iemand je het hof
't Is wel mooglijk; veel verschot
van pelzen is hier niet; maar in Den Haag!...
Zelfs daar zag ik er geen, die bij hem haalt.
Het spijt mij erg, dat hij een Yankee is,
een Nederlander van geboorte, spreekt
de taal van ons zoo goed als wij. Als kind
ging hij eerst met zijn ouders naar New-York,
om daar fortuin te maken. Dat gelukte!
Nu is hij wees; maar rijk!...
gehad, die om dezelfde reden ook
met vrouw en kindren naar Amerika
vertrok. Hij heette Boormans... Heet hij ook
Wel heden neen! zijn naam is Wilson...
Na Oom's en Tante's dood vernamen wij
niet veel van hunne kinderen, behalve
dat zij zeer welgesteld zijn.
mij nooit van zijn familie hier in 't land.
Je neef kan hij niet zijn... Dat was ook wel
gebleken. Wilson Brothers is een van
de grootste handelshuizen in New-York...
Wat doet hij hier in 't land? Waar zag je hem?
Neef Dolf, die bij Van Ossenbergen op
't kantoor is, bracht hem mee... Je weet, dat mijn
familie met die Ossenbergen's zeer
bevriend is? Met die firma, en ook met
meer koopmanshuizen door ons heele land,
zet Wilson groote zaken op 't getouw.
Hij kwam daarvoor opzet'lijk hier. Hij is
een van de chefs van zijn kantoor...
't met u, zooals het in de boeken staat:
Eén blik beslist voor d' eeuwigheid?
Ja wel... Ik zat bij de Van Ossenbergen's
aan tafel naast hem. Spoedig hadden wij
een goed discours. Geen nonsens-praatjes van
| |
| |
den dag; maar over schildren, teekenen
naar de natuur, vooral lectuur... Op al,
wat hij te berde bracht, sympathiseerden
wij steeds, en ik gevoelde, o zoo gauw,
dat hij mij boven Emma ver verkoos.
En declareerde hij zich toen?
Ik zag hem vaak te Scheveningen, in
het Bosch en in de opera. Hij was
er of hij kwam er, als 'k er was. Je weet,
de Laarmans komen overal... Men kan
ook in Den Haag niet leven, als men niet
hem zeer solide, hé? Geen zwendelaar,
zooals zooveel Amerikanen zijn?
Hij zou u anders wel gewaarschuwd hebben...
Oom moet wel afgaan op 't getuigenis
van Ossenbergen of zijn compagnon
Van Dijk, die jaren lang reeds zaken met
de Wilson's dreven. Als Referendaris
bij Buitenlandsche Zaken heeft hij wel
gelegenheid, om naricht in te winnen;
wat hij mij ook beloofd heeft. Ik begrijp
het niet, dat Tante Laarmans nog niet aan
mij hun toestemming geven. Zonder hun
vergunning gaf ik niet mijn woord, zei ik....
Maar hij is zoo innemend vriendlijk en
zoo flink! 'k Ben overtuigd, als ze hem zien
neemt hij hen zeker voor zich in, zooals
hij ieder doet. Hij is zoo lief!... Maar foei,
'k spreek van mijzelf alleen. 'k Ben ook zoo dol
gelukkig! En jij ook? Hoe staat het met
Van Wulvestein? Heeft hij je al gevraagd?
Nog niet! Maar 'k wacht het ieder keer, als ik
hem zie. Je weet, dat hij van Heidorp hier
daags vóórdat ik naar huis ging; ik had anders
wel geluk gewenscht. Hoe prettig, zoo
dicht in de buurt!... Ik moet nog lachen, als
| |
| |
ik denk, dat Ma mij aan dien Jonkheer wilde
Maar dat wil ze nog! 'k Ben dus
maar blij, dat jij je hartje kwijt bent, want
ik was nog altijd bang. Je bent zoo rijk...
en zulke heeren vragen meestal 't eerst
naar geld. De mooist' en liefste meisjes blijven
vaak ongetrouwd, alleen omdat ze arm zijn;
want geld brengt 't leelijkst rotje aan den man.
(haastig).
Bonjour, Constance! Heb je 't wel?... Het spijt me,
maar ik moet onbeleefd zijn! Zeg, Margot!
ge wilt wel samen naar je kamer gaan?
Hier wil Papa de Heeren van Behoud
het goede straks ontvangen. Om hem plechtig
hun compliment te maken, vroegen ze
belet; Mama was bang voor 't mooie kleed
vóór in 't salon.... Daarom...
(Zij ziet op de pendule.) Neen maar, is 't al zoo laat! (Staat op.)
gaan kleeden. Ga je mee vanmiddag wandlen?
'k Zal zien! 'k Denk wel van ja! Dag Willem! Dag
Margot! (Zij geeft beiden de hand.) Dan kom 'k je halen.
(Margot neemt haar bij den arm en beide meisjes af.)
| |
Vierde tooneel.
Willem alleen. Daarna Pieter.
(zoekt tusschen papieren en boeken, die hier en daar liggen).
Waar heeft Papa die krant nu toch gelaten?...
'k Ben blij, dat het beslist is... Dat gemaal
dier kiezerij vervulde hem geheel
en bracht zijn hoofd op hol... 't Is goed, dat ik
hem op 't kantoor niet altijd noodig heb...
Het zou wat geven, als hij in den Raad
zit en ik wist geen raad! (Tegen Pieter, die binnenkomt.)
Ik mis het Handelsblad...
| |
| |
(zoekt mee).
Mijnheer? Ik zie 't hier niet... Maar 'k moet
hier stoelen zetten voor de heeren, die
zoo komen zullen. (Hij ruimt al pratende de papieren en boeken op, die hij bij elkander op een zijtafeltje legt en plaatst stoelen om de tafel.)
Dat weet ik niet. Maar zoo
is 't wel genoeg. (Er wordt aan de voordeur gebeld.) Daar zijn ze mooglijk al!
Doe spoedig open, breng ze hier en ga
(Af.)
(Af.)
| |
Vijfde tooneel.
V. d. Berg, de Voorzitter en vier leden van het Bestuur der Kiesvereeniging ‘Behoud het goede.’
(in de deur staande, laat de vijf Heeren binnen).
Gaat binnen, Heeren! Komt erin! Als 'k u
verzoeken mag, neemt plaats!
(Onder het spreken komen de Heeren op, buigen voor V. d. Berg, die hun de hand geeft en stoelen aanwijst, waarop zij plaats nemen.)
(Tegen den Voorzitter.)
Heel wel. En u?... (Hij staat weer op.) Maar eerst moet ik
mij kwijten van mijn taak. (Hij zet zich in postuur en begint deftig en met verheffing van stem.) Weledle Heer en vriend!
't Bestuur der Kiesvereeniging ‘Behoud
het goede’... ik, die d' eer heb President
van die vereeniging te zijn, ik acht het een
zeer aangename taak, een schoonen plicht,
uit naam der medeleden van 't Bestuur
en van de leden der Vereeniging......
ik mag wel zeggen, 't is ons een behoefte...
een drang van onzer aller harten, u
te komen fe.... hm... u en ons geluk
te wenschen met de keuze, uitgebracht
op u... Wij allen zijn verblijd, Mijnheer!
ja, meer dan zeer verblijd! We zijn den Heer,
die weder deze vrije keus geleid
| |
| |
heeft, dankbaar, dat zoo eclatant uw naam
met groote meerderheid van stemmen uit
de stembus is ontsprongen, is...
‘gekomen’, juist!... en dat de ingezeetnen gekomen.
van onze goede stad zich niet misleiden....
niet door de leiders der democratie,
'k bedoel de volksverleiders, mannen, die
de revolutiekoorts verblindt... 'k Herzeg,
Mijnheer! wij zijn den Heere dankbaar, dat
thans ord' en wet de schoonste zegepraal
behaalden over wet- en bandeloosheid,
afschuwlijk' anarchie, regeeringloosheid....
dat u gekozen werd, een man, die door
zijn onafhankelijkheid, zijn rijkdom en
positie in de maatschappij, een man,
die on... die niemand naar de oogen heeft
te zien... die door bekwaamheid en ervaring,
die door belangeloozen ijver en
ter goeder trouw... die.... (Hij wendt zich tot de anderen.)
het uit de volheid van mijn hart, een man
die, door de echte grondbegins'len van
't behoud, hoog boven al zijn medeburgers
hier staat, en die reeds jaren lang op elk
gebied getoond heeft, dat het welzijn van
de goede burgerij hem na aan 't hart lag...
Die man, Meneeren! is het meest geschikt,
de stedelijke kas te... te beheeren,
tot heil van elk, die hier ter stede in
den hoofdelijken omslag aangeslagen...
(Hij richt zich weder tot V. d. Berg.)
Mijnheer! Ik weet, ik spreek het luide uit,
ik juich erin, en ik herhaal nog eens,
het is een zegen voor de stad, haar eer,
haar roem, dat u gekozen werd, die onder
des Heeren zegen aller waar belang,
op stof'lijk en op geestelijk gebied,
zal weten daar te stellen, als geen ander!
U, Mijnheer V. d. Berg!... ontvang de hulde
van de Kiesvereeniging ‘Behoud
het goede’, en de Heer van 't onbegrensd
Heelal, Hij zegene uw werk, u.... zelf!
(Hij reikt V. d. Berg buigende de hand, welk voorbeeld door allen gevolgd wordt.)
| |
| |
Wat hebben we geloopen en gewerkt,
om dien De Jong te weren! 't Is een zegen!
Nu wordt de kermis zeker afgeschaft!
Zoo'n radicaal ophakker in den Raad,
als die De Jong? Neen, neen, ik kies u ver!
U houdt de koorden van de beurs goed vast.
U is ook voor de Christlijk nationale.....
Nu komt het Weeshuis en mijn Gasthuis niet
op letter a en blijven wij ook als
En vrijheid voor de kroegen
van na bezetten tijd te tappen wordt
nu spoedig ingetrokken...
ook drank te schenken aan de weeshuis-jongens.....
.....en dronken mannen...
'k Ben zoo blij, Mijnheer!
in u een specialiteit te zien
op financieel gebied hier in den Raad,
die, als een eerlijk en rechtschapen man,
de gelden van de stad zal mee beheeren!
Mijn' Heeren! 'k dank u zeer voor d' eer, die gij
mij aandoet, voor het goed vertrouwen, dat
gij wel in mij wilt stellen. 'k Zal, naar mijn
vermogen, steeds mijn zwakke krachten wijden
aan 't algemeen belang, en tevens onder
mijn opzien tot den Heer, 't maatschappelijk
en 't geestlijk welzijn der Gemeente voorstaan.
Mijnheer de President! U dank ik voor
uw zeer welsprekend woord, tot mij gericht!
U allen, Heeren! 'k zeg u hartlijk dank!...
Ik ben geen man van 't woord, wacht op mijn daden!
(Hij reikt opnieuw onder het uitspreken der laatste woorden allen de hand.)
Gaat nu weer zitten, Heeren! en vergun
m' u een sigaar en een verversching aan
te biên. Ik zal u daadlijk helpen... 'k Bel...
(Hij gaat naar de schel.)
O neen, Mijnheer! doe u geen moeite! 't Was
ons slechts te doen, ons compliment te maken...
Uw tijd is veel te kostbaar! Ik begrijp
niet, hoe een man van zaken, met zoo'n groot
kantoor, nog tijd heeft in den Raad te zitten...
'k Heb d' eer uw dienaar... (Hij buigt.)
| |
| |
mijn dank (Hij schudt hem de hand en de Voorzitter verwijdert zich, gevolgd door de andere Heeren, na een handdruk met V. d. Berg gewisseld te hebben.)
Ik acht 't een eer, uw hand gedrukt te hebben!
(De vijf Heeren af. Als de laatste hem voorbij is, belt V. d. Berg en komt dan naar voren.)
| |
Zesde tooneel.
V. d. Berg alleen. Daarna Pieter. Later Margot.
‘Een eerlijk en rechtschapen man’!... Dien naam,
die eer heb ik mij hier verworven. 't Zet
de kroon op al mijn werk... Op al, waartoe
'k mijn krachten ingespannen en mij zoo-
veel zelfverloochening getroost heb, zie
ik 's Hemels zegen rusten... Ja, wat was
ik toen 'k begon, wat ben ik nu! Een eerlijk
en een rechtschapen man! Ik ben 't! Ik wil
het blijven, tot wat taak de Heer mij roept....
(Hij hoort iets achter zich en wendt zich om.)
(komt op).
Was u daar nog, Meneer? De koffietafel
moet ik hier klaar gaan zetten... Wil ik wachten?
Neen, ga je gang! Het wordt hoog tijd... Maar zeg
eens, Pieter! 'k Meende, dat je trouwen gingt.
Mevrouw heeft mij verteld, dit is zoo niet...
Je blijft bij ons. Het is mij goed. Je hebt
ons al zoo lang gediend, van toen af, toen
'k een onbeduidend makelaartje was...
'k Blijf daarom ook maar liever hier. Ik had
het in 't begin bij u wel niet te breed;
maar nu te beter... 'k Was eerst bang, dat u
of dat Mevrouw mij niet zou willen houden...
Ik had den dienst nu eenmaal opgezegd...
Maar waarom trouw je niet?
een eerlijk man... dat durf ik zeggen, dat
ik ben!... maar zulk een man als ik kan toch
niet trouwen met de dochter van een dief?
| |
| |
Die vrome, brave vrouw, die ik in 't Gasthuis
geholpen heb, was die een dief?
dat z' in haar jeugd gezeten heeft; en wie
eenmaal gestolen heeft, hij blijft een dief...
Maar kan een zondig mensch zich niet bekeeren?
Ja wel, ziet u, Meneer! dat kan wel, maar...
Die gouden bellen en die kralen met
dat gouden slot had Dientje van haar moeder...
Ze mag nu nog zoo braaf en vroom zijn, als
ze wil; die spullen kon die arme vrouw
niet geven, als ze niet gekocht zijn voor
gestolen geld... Neen, neen, Meneer! ze heeft
gezeten, en een dief blijft altijd dief.
Laat dat zoo zijn. Ik vind het goed, gesteld
te zijn op eerlijkheid...
mijn jeugd af al gedaan; mijn ouders waren
dan ook wel arm, maar eerlijk; 'k wil dus niets
te maken hebben met zulk volk als Dientje.
Ik vind het nog al hard, de dochter na
te houden, wat haar moeder eenmaal deed...
(Er wordt gebeld aan de voordeur.)
Daar wordt alweer gebeld. Als 't iemand is
voor mij, dan ben ik in 't kantoor.
(V. d. Berg af.)
(Pieter volgt hem, kijkt buiten de deur, komt terug, zet de stoelen terecht en haalt een tafellaken uit een buffet, dat hij op de tafel legt; onderwijl spreekt hij door en zijne handen staan stil.)
Men doet al open... Meneer weet dat
zoo niet... Hij heeft van stelen en bedriegen,
bij zulk een soort als wij, niets geen verstand...
Hijzelf, zoo'n eerlijk man, zoo trouw als goud,
zoo zeker als de bank!... Zou hij zijn dochter
ooit geven of zoon Willem laten trouwen
soms met een zoon of dochter van een dief?...
Het lijkt er niets naar!... ‘zich bekeeren’? Ja,
dat kan elkeen! Maar eens gestolen blijft
gestolen, wie gezeten heeft, die heeft
(komt op met een briefje in de hand).
Gomme, Pieter! nog niet klaar
| |
| |
gezet? Het is al lang half een!...
(bezig met het tafellaken).
Juffrouw! 'k Ga 't koffiewater halen....
(Haastig af.)
heeft Stansje mij te zeggen? (Zij opent het briefje en begint te lezen.)
komt Wilson hier, hij heeft per brief Papa
belet gevraagd; hij moest hem spreken’... Hoe
komt Wilson aan de Bakker's? Ik heb nooit
gehoord, dat hij hen kende... Maar zoo'n oud
Kaptein kent iedereen!... 'k Verneem dat ook
wel later!... Maar de zaak is, dat hij komt!
Hij zal aan Mijnheer Bakker vragen willen,
dat hij hem presenteert aan Pa en Ma!...
Hoe heerlijk! Ik verlang zoo naar hem! 't Is
al zooveel dagen, dat ik hem niet zag!
Die lieve Stans! dat zij 't mij daadlijk schrijft!
(Zij verwijdert zich en het gordijn valt.)
| |
Tweede bedrijf.
De huiskamer van de familie Bakker. In tegenoverstelling met de huiskamer der familie V. d. Berg is deze eenvoudig, deftig, eenigszins ouderwetsch gemeubeld.
| |
Eerste tooneel.
Het tweede ontbijt is afgeloopen. Het koffieblad enz. staat nog op tafel.
Bakker en Constance.
(leest de Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Och, ‘Hammer’?... ‘Hammer’? heette zoo die klerk
(kijkt op uit haar boek).
hier was en wegging, omdat Willem op
't kantoor kwam? Ja, wat zou die Hammer, Pa?
De olijkert is met de kas op stok
gegaan. De een zegt met wel honderdduizend...
een ander weer met vijftig slechts... 't Is fraai!
Al waren 't er maar tien of een, 't was reeds
te veel!... Hier heb ik van dat heertje nooit
iets kwaads gehoord. U wel?
hij ooit hij Van den Berg iets uitgevoerd
heeft, wat niet in den haak was.
| |
| |
Hoe dikwijls leest men in de kranten toch
van dieverij!... De eerlijkheid gaat uit
Drommels, neen, mijn kind! dat zeg
ik niet. Er werd, er wordt, er zal gestolen worden...
Dat is van Eva, die den eersten appel
stal, af aan 't geval geweest, en zal
zoo blijven ook... geen eerlijkheid waar geen
oneerlijkheid!... Maar het getal van brave
en van rechtschapen menschen neemt steeds toe.
Maar Pa! van slechten leest men meer dan goeden...
Maar meisje! Kijk eens in uw kring hier in
de stad! Van wie hoor j' ooit van stelen of
bedriegerij?... Tel al de kooplui eens
van Amsterdam en Rotterdam, met al
hun klerken, boekhouders, bedienden en
het personeel, dat van den handel leeft!
Hoeveel gevallen zijn, procentsgewijs,
in één jaar tijds van schurkerij te vinden?...
Niet op de duizend één, durf ik wel wedden.
U is een echte optimist! U denkt
van alle menschen goed, van niemand kwaad.
Ik wouw, dat iedereen dat deed! Maar ga
je niet je kleeden? De Heer Wilson zal
vanavond eerst... om zes uur dertig met
Wel neen, om twee uur dertig al.
Heb ik je niet gezegd, dat hij hier wel
(staat op).
Dan mag ik mij wel reppen en 't aan Dientje
gaan zeggen... 'k Zal haar sturen, om hier weg
te nemen vóór hij komt... Och heer! en ik
ben ongekleed, ik moet gaan wandlen met
Margot! (Al sprekende heeft zij het een en ander op tafel bij elkander gezet.)
Nu, 't is nog vroeg. (Hij ziet op de pendule.)
ten achter bij de spoor! (Haastig af.)
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
Bakker alleen. Daarna Dientje.
(is opgestaan).
dien neef van mij bezielt. Frans Boormans is
zijn naam en meldt zich als een Wilson aan...
Hij is al lang in 't land, incognito!...
Verbiedt op hals en keel zijn waren naam
te noemen en eerst nu komt hij bij mij...
Maar 't zal zich nu wel spoedig openbaren.
'k Verlang hem weer te zien... 't Is twintig jaar,
dat zwager Boormans naar Amerika
vertrok. Frans was toen vijf jaar oud... al lang
is hij een wees... hij zal mij veel vertellen...
Ja, sinds zijn arme vader stierf heb ik
zoo weinig meer van hen gehoord... (Hij hoort geritsel achter zich en draait zich om. Tegen Dientje, die binnengekomen is en het ontbijt wegruimt.) Zeg, Dien!
is 't nog niet weer in orde met uw Pieter?
O Neen, Mijnheer! dat komt, om zoo te zeggen,
Hij heeft mij in mijn eer
getast... zooals Juffrouw Constance zegt.
Uw moeder ‘heeft gezeten’, zegt hij, en
daar ziet hij u op aan? Maar dat is toch
niet waar? Uw moeder is zoo'n brave...
Mijnheer! om zoo te zeggen waar en niet
waar. Toen ze nog een kind van dertien jaar
was, heeft men haar gevonnist... achter slot
gezet, om negen stuivers, die ze moest
betalen in een winkel, en zij voor
zich hield... zij stak ze in haar zak voor snoepgoed.
In later dagen heeft ze nooit weer straf
gehad en altijd trouw en eerelijk
gediend, wel dertig jaar als baker hier...
Ja ja, ik ken haar! Mijnheer Van den Berg
heeft haar in 't Gasthuis opgenomen. Maar
dat spreekwoord: wie ééns steelt blijft steeds een dief!
Wie zegt er ooit: wie eenmaal dronken was
verwijten, dat mijn gouden bellen en
| |
| |
mijn bloedkoralen met mijn gouden slot
door haar gestolen zijn!... Mijnheer lacht er
maar om, maar 't is zoo hard!
Als ik dien Pieter spreek, zal ik de ooren
hem duchtig wasschen! Dat ellendige
begrip! De misdaad van den vader wordt
(Er wordt aan de voordeur gescheld.)
Ja goed! Maar ga eerst open doen!
(Dientje af.)
Wie schopt zoo'n Pieter in de wereld, om
een deugdzaam meisje zooveel schande aan
te doen?.... Gelukkig is er niet veel nood,
dat zijne theorie wordt toegepast!
(komt terug en geeft hem een visitekaartje).
Die Heer, Mijnheer! vraagt of er ook belet is....
(ziet het kaartje even in).
Ja, laat Mijnheer maar binnen, en ga 't zeggen
aan Juffrouw Constance! (Hij gaat zitten lezen.)
(Dientje af.)
| |
Derde tooneel.
Bakker en Van Dijk.
(komt op met een nachtzakje in de hand, dat hij binnenskamers op een stoel, een eindje van de deur af, nederzet).
't Plezier van Mijnheer Bakker te ontmoeten?
Ik denk van ja! Maar ben je neef Frans Boormans?
Wat moet dat dan, dat je onder vreemden naam
zoo deftig hier bij mij....
Ik ben niet Boormans, ook niet Wilson, maar
Van Dijk, de compagnon van Ossenbergen....
(opspringende).
Dan vraag ik nederig excuus, Mijnheer
Van Dijk!... Ik dacht... Maar ga eerst zitten, als
je blieft. (Hij wijst hem een stoel aan en Van Dijk neemt plaats.) Uw kaartje deed mij denken, dat
ik een familielid zou zien, dat ik
als kind gekend had.... (Gaat weder zitten.)
(ziet rond).
't Was ook 't plan van Wilson....
| |
| |
U zal mij wel vergunnen hem steeds zoo
te noemen?.... Kan men ons hier ook beluisteren?
O neen, Mijnheer! volstrekt niet! Spreek vrijuit!
Ik woon niet in zoo'n kaartenhuis, zooals
men tegenwoordig bouwt, waarin de buren
wel kunnen hooren wat door man en vrouw
in bed gesproken wordt. Mijn huis is oud,
Laat m' u dan eerst vertellen, dat uw neef
van nacht zeer ernstig ziek werd, een koliek
of zoo iets..... Toen 'k vertrok was het gevaar
voorbij. (Hij haalt eene portefeuille voor den dag, neemt er een papiertje uit en geeft het aan Bakker.)
Hier is een regel schrift van hem....
Ik moest naar Groningen hier door de stad,
en hij verzocht mij in zijn plaats bij u
Twee regels maar... Dezelfde hand
als 't schrift van zijn aan mij gerichten brief.
Maar waarom dan niet getelegrapheerd?
Niet, dat u mij niet welkom is. Het is
m' een groot genoegen kennis....
(buigt).
hetzelfde compliment. Uw neef heeft zeker
aan u geschreven, waarom hij hier in
het moederland den naam van Wilson draagt?
't Zijn groote zaken, die hij hier op touw zet.
Om concurrentie blijft hij onbekend....
Maar uw kantoor en andre firma's, die
hij opnoemt, staan mij borg, dat hij de zoon is
van Willem Boormans, van mijn zwager, die
getrouwd was met de zuster van mijn vrouw....
Accoord! Hij en de zoon van Malcolm, die
zijns vaders compagnon was, beiden staan
aan 't hoofd van een der grootste handelsfirma's
van gansch New-York. Zijn zuster is gehuwd
met Wilson. Wilson Brothers is een ander
groot handelshuis, waarvoor uw neef ook hier
in 't land zeer goede zaken doet....
mij veel genoegen, dat de kindren van
mijn zwager zoo voorspoedig zijn! Als Frans
weer beter is, komt hij zijn oom toch zeker
ook zelf bezoeken, om mij nader in
| |
| |
O, zeer zeker, want hij heeft
een dubbel doel: ten eerste zijn familie
te zien, ten tweede, om de jonge dame,
die hij heeft leeren kennen in Den Haag....
Bij de familie Laarmans heeft hij met
hun nichtje Van den Berg zich veel bemoeid,
met dat gevolg, dat zij 't reeds samen eens zijn...
Zoo zoo, Mijnheer! Is dat hier het geval?
Dan vat ik ook, waarom mijn Stansje zoo
benepen lachte, toen 'k vertelde dat
een zekere Wilson uit Den Haag vandaag
hier bij mij kwam. Zij is met Juffrouw Van
den Berg intiem genoeg, om haar geheim
Weet uw dochter ook soms, wie
aan vrouwen en aan meisjes mee, als men
verlangt ze openbaar te maken. Frans
drong in zijn brief op 't niet verraden van
zijn naam aan anderen ten sterkste aan....
Waarschijnlijk droeg hij aan u op, zijn meisje
te gaan bezoeken? Zij 's mijn naaste buur....
Natuurlijk! Lang reeds doen wij zaken met
de firma Van den Berg.... Haar hoofd is een
uitstekend man! zijn dochter allerliefst!...
'k Had plan persoonlijk nu met de familie
hier kennis te gaan maken.... Maar iets anders...
nog een commissie droeg mij Wilson op.
't Betreft zijns vaders zaak te Amsterdam....
Die zaak? Dat treurige failliet, Mijnheer?
Komt hij dáárop terug?.... Ik weet niet beter,
of mijn zwager, sinds hij weder geld
verdiende in Amerika, heeft ook
als eerlijk man, al wat te kort kwam aan
de liquidatie van zijn oude firma,
zelfs tot den laatsten stuiver bijbetaald....
Ik meen wel met den interest erbij....
O ja, de man heeft niet gerust zoolang
er nog één was, die schade had geleden
bij zijn failliet en wien hij 't niet ten volle
Ja, hij was een beste mensch!
| |
| |
't Heeft mij altijd gespeten, dat hij fout ging....
En weet u ook, Mijnheer! wat eigenlijk
't kantoor der firma ‘Boormans en De Waal’
genoodzaakt heeft te liquideeren?
Mijnheer Van Dijk! dat is een teere snaar!
Hij was mijn zwager, braaf en eerelijk
als goud! Maar niet veel doorzicht in den handel...
slecht gespeculeerd.... Zijn compagnon
was oud en suf... Men zei wel algemeen,
dat hij niet noodig had gehad hier uit
het land te gaan, en op de beurs had ieder
meêlij met hem, want hij was er zeer
gezien en niemand had verwacht of kon
begrijpen, dat een firma, zoo solide
als die van hem, het plotsling op moest geven...
'k Geloof het gaarne! Niemand wist toen ook,
wat inderdaad de oorzaak was. Die zat
niet in uw zwager, ook niet in De Waal,
en evenmin in slechte speculaties....
Wel, in 't bedrog van een
Wat blief? Een schurk? Daar heb
ik nooit iets van gehoord....
te sporen is de taak, die Wilson, 'k meen
Frans Boormans... op zich nam, of beter nog
gezegd, beloofd heeft aan zijn vader op
Ik begrijp er niets van en
verlang naar uwe nadere verklaring.
't Geval is ook zeer ingewikkeld, want
zoo onbeschrijflijk sluw berekend en
zoo ongehoord arglistig uitgevoerd
was 't heele boevenstuk, dat zelfs uw zwager
het niet ontdekt zou hebben zonder hulp.
De boeken schenen in volmaakte orde....
Hij had ze meegenomen naar Amerika,
omdat hij meende, dat het toch niet pluis
was.... Maar eerst, toen hij Malcolm in den arm nam
- een echten, slimmen Yankee, toenmaals pas
zijn compagnon - en zij te zamen alles
goed onderzochten, bleek het, dat de firma
bestolen was, door niemand anders dan
| |
| |
Jan Jansen, die de boeken had vervalscht.
Wat? Van den Berg zou dat....
niet Van den Berg; zoo heette hij volstrekt
niet; neen, zooals ik zei: Jan Jansen, en
geen andre naam werd ooit genoemd, althans
't kantoor van Boormans werd hij altijd zoo
genoemd. Zijn eigenlijke naam is Van
den Berg Sinds hij hier eigen zaken deed,
heet hij en schrijft hij J.J. van den Berg.
Maar hoe is 't mogelijk, Mijnheer! We hebben
reeds jaren lang met Van den Berg hier in
de stad gehandeld.... U vergist zich zeker....
Niet waar? een man als hij... ‘uitstekend’ heeft
uzelf hem straks genoemd...... een schurk geweest?
Het is te ongerijmd! Hoe komen ze
Wij kwamen geen van allen op
den inval, dat er onder dien J.J.
een man zou schuilen, dien we kenden, toen
uw neef ons vroeg, waar hij dien schurk, Jan Jansen,
gaan zoeken moest. Uw neef verzocht aan mij,
als ik u sprak, bij u te informeeren...
U zou misschien wel weten, waar de man
te vinden was, als hij nog leefde. Hij
veronderstelde wel, dat zulk een schurk
reeds zijn verdiende loon op d' een of op
de andre wijs gevonden hebben zou;
maar 't was ook mooglijk, dat....
en wel.... die Malcolm en mijn zwager mogen
verdekseld slim geweest zijn en van alles
daar uit die boeken hebben opgediept;
ze maken mij niet wijs, dat iemand als
Jan Jansen van den Berg ooit diefstal of
Mijnheer! Jan Jansen deed het stellig wel.
Is hij dezelfde als de hand'laar in
effecten, Van den Berg, dan deed het die!
Al is hij tegenwoordig nog zoo goed,
dan was hij in zijn jeugd een dief, een schurk!
| |
| |
de heele zaak op schrift gebracht, en die
memorie gaf hij aan zijn zoon, voordat
hij stierf. Wanneer hij ooit in Holland kwam,
moest hij hem trachten op te sporen, en
als hij nog leefd' en ongelukkig was,
hem helpen als hij kon; maar was hij in
betrekking hier of daar, dan was 't de wil
zijns vaders hem t' ontmaskeren, opdat
geen mensch opnieuw 't slachtoffer werd van zijn
wel zelf de zaak veel duidelijker maken,
als hij maar hier was. 'k Weet nu, wien hij zocht....
Ik moet veel stelliger bewijzen hebben,
eer ik gelooven zal, wat u mij zegt.
Ik zou haast aan mijzelf gaan twijflen, als
die man bedriegerij gepleegd heeft; dan
moet hij de grootste huich'laar en schijnheilge
wel zijn, die op twee beenen loopt. Dat is
hij niet! (Hij staat op en begint heen en weer te loopen.)
't Is dol, 't is gek! 't Is laster! Van den Berg,
die zooveel meêlij met mijn zwager en
zijn vrouw betoonde, die tot 't laatste toe
hen bijstond en hen voorthielp, om maar weg
te komen.... Hij, een man, die hoog, zeer hoog
geacht, door elk vertrouwd, sinds achttien jaar
aan 't hoofd staat van een groot kantoor hier, die
vandaag door alle knappe burgers werd
gekozen tot gemeenteraadslid.... Hij?....
Ik ben zijn vriend, ik ken hem door en door,
en ben zoo zeker dat, wat Boormans of
die Malcolm tegen hem beweren, òf
vergissing is, òf wel.... het moet eruit!....
O Mijnheer! dat is te sterk!....
Ik heb uw zwager niet gekend, maar Malcolm
zeer goed! 'k Ben bij herhaling te New-York
geweest, voor onze zaak. Ik leerde daar
uw neef reeds kennen, en waardeeren.... Maar
noch hij, noch Malcolm zijn in staat iets te
verzinnen of op schrift te brengen, wat
niet waar, volkomen waar en ook bewijsbaar
| |
| |
zou zijn. Uw neef gaf mij 't bewuste stuk
zijns vaders mee. 't Is een uitvoerige
memorie. Heeft u lust ze in te zien?
Hier in mijn nachtzak.... Wacht, ik zal ze krijgen... (Hij wil opstaan.)
(Er wordt aan de voordeur gescheld.)
(houdt hem tegen).
Houd uw gemak, Mijnheer! Wat zou 't mij baten?
Hoe zoude ik de taal... die cijfers van
een koopmanszaak verstaan? Ik wacht veel liever,
totdat mijn neef weer beter is en ik
hemzelf kan spreken.... Dat ik Van den Berg
genoemd heb!... U heeft geen belang erbij
en spreekt er alsjeblieft met niemand over...
Laat dat papier maar in dien zak!
(Ze worden in de rede gevallen door Dientje, die binnenkomt.)
| |
Vierde tooneel.
De vorigen. Dientje. Daarna Nyman met Kees en een tweeden agent van politie.
(haastig en gejaagd).
Mijnheer! daar is de Commissaris van
politie met twee dienders! Gunst, daar zijn ze!
(Haastig af.)
(komt op met twee agenten, van welken Kees in de kamer bij en de andere buiten de deur gaat staan; de deur blijft open.)
Uw dienaar, Mijnheer Bakker! 't Spijt mij, dat
ik u kom storen. Maar dit heer! (Tegen Van Dijk.) Uw naam
(door deze onverwachte, eenigszins ruw uitgestooten vraag onthutst).
Neen, ik niet! Ik ben Van Dijk....
Ja wel, we weten, wie je bent! In naam
des Konings! (Hij opent tevens zijn jas, zoodat zijn sjerp zichtbaar wordt.)
'k Heb bevel u aan te houden.
(weer bedaard).
Mijnheer! U heeft het mis! ik ben Van Dijk
uit 's-Gravenhage van de firma Os....
Je hadt een nachtzak bij je?....
(tegen Kees).
Goed, pak maar mee! (tegen Van Dijk.)
Zacht, zacht! Je bent zoo haastig,
mijn vriend! Hoor je dan niet, Wat u Mijnheer
| |
| |
(tegen Bakker).
nog tijd genoeg voor, als we eerst den man
maar hebben, dien we zoeken.
bevel Mijnheer Van Dijk te zoeken? Laat
me dat eens kijken alsjeblieft! (Nyman geeft hem een bevelschrift.)
hier ‘Hammer’.... (Hij ziet Van Dijk opmerkzaam aan.) Wel verbazend! 'k Zie het ook!
Mijnheer Van Dijk! Het spijt me, maar u lijkt
precies op Hammer, op dien klerk, die vroeger
hier bij Heer Van den Berg....
of Wilson, Hammer zeker nooit! Ik ken
dat! Wil je mij maar volgen?
ik 't met je, Nyman? Die Mijnheer mag op
.... en 't niet zijn! We zullen
't wel zien! Komaan! vooruit! Al veel te lang
Mijnheer! Kijk mij eens goed in mijn
gezicht! Heb ik iets aan me, dat maar naar
vermomming zweemt of aan een schelm doet denken?
Laat mij hier blijven en, als 't moet, met een
van uw agenten. U telegrapheert
in het bureau desnoods. Je gaat maar mee!
Och, Mijnheer Bakker! wees zoo goed en doe
't voor mij. Vraag Ossenbergen of hij aan
Mijnheer wil seinen, dat ik voor vandaag
(neemt hem bij den arm).
Maak het ons niet lastig!
Of anders maken wij 't je lastig, hoor!
Heb jij den nachtzak, Kees? Vooruit! Gezwind!
Uw dienaar, Mijnheer Bakker! Ik kom wel
eens hooren, wat je uit te staan hadt met
(Van Dijk wil nog eenigen tegenstand bieden, maar de agent buiten de kamer snelt toe en neemt hem bij den anderen arm.)
Ik ga niet mee. Kijk mijn
Ja, wel zeker! Straks! Vooruit!
| |
| |
(Van Dijk tusschen Nyman en den agent verwijdert zich tegenstribbelend. Kees volgt met den nachtzak.)
| |
Vijfde tooneel.
Bakker alleen. Daarna Constance. Later Margot.
Maar heb je van je leven ooit zoo'n dwaasheid
gezien? 'k Geloof, die Nyman wordt nog gek!....
Heer in Den Haag! Een hoogst fatsoenlijk man
maar op te pakken als een dief!....
(in wandelkleeding, komt haastig op).
Wat hoor ik, Paatje! Mijnheer Wilson door
den Commissaris en zijn dienders weg-
gehaald? 't Is toch niet waar?
(lachende).
een stukje van dien dwazen Nyman! O,
Ik schrikte zoo, toen Dientje....
Wees jij maar niet bezorgd! Het zal zoo'n vaart
niet loopen! Nyman meende Hammer hier
te vinden! 't Is belachelijk! Alsof
zoo'n uitgeslapen schelm hier in de stad
zou komen en op helderlichten dag
bij mij visites maken! Dol! En dat
nog hier, waar iedereen hem kent! Maar dat
is waar ook! 'k Moet telegrapheeren gaan....
(Hij wil heengaan, maar Constance houdt hem tegen.)
Maar Pa! hij komt toch spoedig vrij? 'k Behoef
niet bang te zijn, dat hij gevangen blijft?
Maar, lieve kind! Jij hebt toch niets.... Ohé,
dat 's waar ook! voor Margotje zit je in
den angst! Niet waar? Hij is haar pretendent?
Maar Paatje! zeg! Er is toch niets gevaarlijks...
voor dien Heer Wilson in?
Voor hem?... (Plotseling ernstig.) Vervloekt!
Die drommelsche memo..! (tegen Constance.) 'k Verpraat mijn tijd!
(Haastig heengaande.) Och och! wat zal dat geven!..... (Af.)
(loopt hem na).
Och toe!... (Zij komt terug.) Hij 's weg. Wat moet ik aan Margot
nu zeggen? Eerst alsof het niets was, iets
om mee te lachen; en opeens zoo ernstig...
'k Begrijp er niets van.... 'k Moet eerst beter weten
wat er toch eigenlijk van aan is.... Wacht!
Ik zal haar laten zeggen, dat ik niet
kan komen. (Zij loopt naar de bel en ontmoet Margot, die binnen komt.) Lieve tijd! Ben je daar al?
| |
| |
(gekleed voor de wandeling).
Er al?.... Ik zat op heete kolen.... Ik
ben stilletjes maar weggeslopen. 't Was
gedurig vol bij ons met allerlei
bezoekers voor Papa!.... Hoe is 't? Je kijkt
vanavond Wilson komen zou....
(onthutst).
hij niet? Waarom niet? Is hij ziek?
Hij is al hier! 'k Had mij vergist, Papa
niet goed verstaan. Hij kwam om twee uur dertig....
Waar is hij dan? Al uitgegaan met uw
Och neen. Papa zegt, dat het niets
beteekent, dat het weer een stukje is
(gejaagd).
politie komt erbij te pas? Spreek op!
Hij zegt.... Papa vertelde,
dat hij uw Wilson voor dien Hammer hield.
Wat? uw Papa? Wilson voor Hammer aanzien?
Neen, Nyman deed dat, en hij nam hem mee
Mijn hemel, Stans! is hij
gevangen? Wilson door dien Nyman?... Och,
Constance! 't Is niet waar!.... Het kan niet waar zijn!
Papa is naar het telegraafkantoor......
Wat hij, waarheen hij seinen wilde, weet
ik niet. Maar zeker is 't, om hem weer vrij
(valt op een stoel).
Foei! Wat ben 'k geschrikt!....
is 't mooglijk, Wilson te verwarren met
dien Hammer! (Zij springt weer op.) Kom! We gaan den kant op van
't bureau van Nyman!... Mooglijk zien we hem!
Zoo dicht bij mij en ik zou hem niet zien!....
Ja, laat ons wandlen gaan. Ik ken dien diender,
dien Kees, 't is Dientje's broêr; die zal ons zeggen,
als ik hem zie en 't vraag, waar Wilson is.
(Beiden af.)
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
(Het tooneel blijft een oogenblik ledig.)
Bakker. Daarna Van Wulvestein.
(komt op en legt hoed en handschoenen ter zijde, terwijl hij spreekt).
Gelukkig hebben ze mij niet gezien!
Ik zou niet weten, wat ik 't lieve meisje
had moeten zeggen.... Wel, dat arme kind!
Haar beste vader aangezien voor een
doortrapten schurk!... Ik kan het niet gelooven....
'k Ga dadelijk op reis! Ik moet dien Frans
eerst zelf gaan spreken.... Wacht! Ik schrijf een briefje
aan Stans! Dat vindt ze dan, als ze tehuis-
komt, en 'k blijf buiten alle pourparlers!
Den trein van vieren kan ik best nog halen...
(Hij neemt schrijfgereedschap van een penanttafeltje, zet het op de groote tafel en zegt, terwijl hij dit doet en zitten gaat.)
Die domme Nyman! Dien Mijnheer Van Dijk
maar op te pakken!... Wat zou 'k lachen om
zijn stommiteit, als die memorie van
mijn zwager maar niet in dien nachtzak zat!
Vervloekt! Als z' onder d' oogen van de rechtbank
eens komt!....
(Hij schrijft, vouwt het briefje toe en zet er het adres op.): ‘Mejuffrouw C.J. Bakker’....
(Op het hooren van iets achter zich ziet hij om, springt op, en gaat Van Wulvestein te gemoet.)
u daar? u komt of u geroepen is!
(buigt eerbiedig).
De meid zei: ik moest maar naarbinnen gaan.
Hoe vaart u? Doe ik ook een oogenblik
Ga zitten! 'k Moet zoo dadelijk
op reis! U neemt het mij niet kwalijk? Er
is haast bij! Maar vooraf een vraag aan u,
'k Had eigenlijk een vraag
aan u te doen, of liever, een verzoek....
Ja, ja! Daarover straks! Maar zeg mij eens!
Kan misdaad ook verjaren? Twintig jaar....
als al dien tijd geen klager is verschenen?
Zoolang diegene leeft, die eens een misdaad
gepleegd heeft, blijft hij strafbaar, mits, zooals
u zegt, een aanklacht tegen hem wordt in....
Maar stel: er daagt geen klager op? Alleen
| |
| |
een stuk papier, waarop de misdaad is
beschreven, komt.... toevallig, zonder doel
van hem, die door de misdaad leed, in handen
is steeds verplicht op elke schennis van
de wetten acht te geven, onverschillig,
de acte van beschuldiging of hoe
je 't noemen wilt, wordt opgeëischt door hem,
ik zal maar zeggen, die 't verloor, en die
er spijt van heeft, dat 't in verkeerde handen
Mijnheer! U spreekt zoo ernstig, dat
ik wel veronderstellen moet: u heeft
een werkelijk bestaande zaak in 't oog,
geen strikvraag of een poging om mijn kennis
als rechtsgeleerde op de proef te stellen....
Neen! Om den drommel niet! Ik wou... Ik vroeg
het u, omdat het mij zeer na aan 't hart gaat.
O dan, met uw verlof! Hoe onervaren
als advocaat ik ben, dit weet ik wel,
onmooglijk kan 'k voldoende antwoord geven,
zoolang ik niet de misdaad zelf en al
d' omstandigheden ken. Jurisprudentie...
ze is een wetenschap zoo ingewikkeld,
de rechtspractijk zoo onuitspreeklijk moeilijk,
dat ik mij niet zou durven wagen aan
't geringst advies ook, als ik niet geheel
O neen, Mijnheer! dat kan
ik juist niet doen... 'k Heb ook geen tijd! De trein
zoo ongelegen kom. Ik hoopte....
mijn waarde Jonkheer Bos van Wulvestein!
uw vraag of uw verzoek heeft weinig haast.
'k Veronderstel, dat ik begrijp....
u vragen kwam om d' eer, van mij de hand
te willen geven van uw dochter?
(springt op en loopt heen en weer).
ik 't niet? Ik heb het lang voorzien! Daar is
| |
| |
nu zoo'n Mijnheer, voor wien ik, sinds mijn kind
volwassen was, gevreesd heb! Als de vader
heb j' eerst gezorgd, getobd, gesloofd, gezwoegd,
om 't meisje zonder moeder groot te brengen.
Je hoopte, dat het u.... gedeeltelijk
althans.... 't gemis vergoeden zou dier moeder...
die je nog veel te jong verloren hebt!...
Het mocht wat! Daar komt zoo'n Mijnheer: Papa!
je dochter als je blieft! Wel zeker! Die
Mijnheer wil haar gelukkig maken, zegt
hij, veel gelukkiger dan Paatjelief
vermocht! Ik denk, Mijnheer verwacht, dat hij
door haar zichzelf gelukkig maken zal....
Wel alle twee! Als ik mij niet geheel
bedrieg, dan denkt uw dochter over mij,
als ik denk over haar....
u immers, 'k weet er alles van! Verduld!
Ik ben niet blind!... Maar u vergeet, dat ik
mijn Stansje aan u af moet staan en dan
niets overhoud!... 'k Beken, 't is egoïst,
zooals ik spreek. Maar, waardste Wulvestein!
Waarachtig! 'k heb geen tijd, mijn jongen! Maak
het met Constance maar in orde! Zij
gaat overmorgen mee naar buiten met
de Van den Bergen.... Hm!... Och, één verzoek!
Maak er vooreerst nog een geheim van, hoor!
Vooral voor de familie Van den Berg!
Ik zeg je later wel waarom.... als je
mijn schoonzoon bent! En nu, ga heen! Ik moet
op reis.
(Hij geeft hem de hand, drukt die en houdt ze vast.)
Ik ken je al lang! Je moeder en
mijn vrouw zijn altijd zeer bevriend geweest.
Als je mijn kind gelukkig maakt... dan vindt
j' in mij een vriend, een vader, als je wilt!
Ik dank u, Mijnheer Bakker! 'k Stel op prijs....
Ja, dat is best! Adieu! Tot wederziens!
op reis
(Hij leidt hem naar de deur.)
en als je 't kwalijk neemt, kom dan
(Wulvestein buigende af.)
| |
| |
(Zoodra hij vertrokken is, loopt Bakker naar de tafel terug, neemt al sprekende het briefje eraf en verwijdert zich haastig.)
mij weggepakt! Mevrouw Van Wulvestein!
Adieu! adieu!
(Hij ziet op de pendule.)
Pedoris, al zoo laat!
Onder het heengaan valt het gordijn.
(Wordt vervolgd.)
|
|