De Tijdspiegel. Jaargang 36
(1879)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 433]
| |
Mengelwerk.Dingi.
| |
[pagina 434]
| |
keerde, dat Panda de Tugela reeds was overgetrokken, bij de Umvotee eenige landen in bezit genomen en haar zoon Nonklaas tot zijn legercommandant benoemd had. Veldkamp vond dit een reden te meer om spoed te maken en tevergeefs klonk dan ook Van der Heyde's raad, dat zij zich geheel aan Mindah's leiding moesten toevertrouwen. Veldkamp bleef aandringen op den kortsten weg naar de Umvotee. Wat nood, of er hier en daar eenige vijanden opdaagden? Moest daarom de arme Ellis nog langer op redding wachten? Waren zij niet talrijk genoeg om zich te verdedigen, ook bij een overval? Dus redeneerde hij en werd van harte toegejuicht door zijn jonge kameraden, die het vooruitzicht van nieuwe gevaren slechts te moediger maakte. Van der Heyde eindigde met toe te geven en Mindah te bevelen, iederen omweg voortaan te vermijden; tegen den avond was zij echter verdwenen en keerde niet terug. Het benauwend vooruitzicht van mogelijk weder in Dingaan's macht te geraken moest haar tot het besluit hebben gebracht, om degenen, die zij haar erkentelijkheid had gewijd, aan hun lot over te laten. Op goed geluk af en naar de aanwijzing van de weinige goedgezinde Kaffers, die men op weg ontmoette, werd nu de reis verder voortgezet. Na eenige regendagen was een warme zonneschijn dubbel welkom. De wegen waren zeer modderig en het heuvelachtige landschap droeg meer en meer den stempel van verlatenheid. Menigvuldige boschrijke kloven vertoonden zich aan alle zijden en maakten een alles behalve geruststellenden indruk op Van der Heyde. Ook laat hij plotseling halt houden. - Veldkamp! - zegt hij zacht tegen den afgetrokken jongen vriend - ik vertrouw dien laatsten Kaffer niet. Mogelijk lokte hij ons in den val. Die woeste eenzaamheid en verraderlijke kloven bevallen mij hier niet. - Wij zijn er toch genoeg voorbijgekomen, zonder er ons over te verontrusten! - antwoordt Veldkamp glimlachend. - Toen konden we ons op Mindah's voorzichtig geleide verlaten. Nu is 't mij te moede, alsof wij naar Dingaan afdwalen. Kunt ge iets ontdekken, dat op een bewoonde Kraal gelijkt? Veldkamp staart scherp in de verte en schudt ontkennend het hoofd. - Dan moeten wij terugkeeren! - herneemt Van der Heyde beslist. - Ik houd het ervoor, dat die laatste Kaffer ons met opzet belogen en bedrogen heeft. Nauwelijks heeft hij deze woorden geuit, of Veldkamp's wild paard maakt een geweldigen zijsprong en werpt zijn ruiter af. Met moeite houden twee mannen het verschrikte dier staande. Een bloedige plek op den vochtigen bodem verklaart dit ongeval. De verraderlijke pijl ligt ernaast. - Mannen, op uw hoede, legt uw geweren aan! - roept Van der Heyde, terwijl hijzelf het voorbeeld geeft. - Vanwaar kwam die pijl? - vraagt Veldkamp, die onmiddellijk | |
[pagina 435]
| |
weder op de been is en fluks het sidderende paard bestijgt. Uitvorschend staart hij in 't rond. Een tweede pijl, die hem rakelings voorbijvliegt, wijst de schuilplaats aan van den afzender. Oogenblikkelijk schieten de emigranten in die richting hun geweren af. Op 'tzelfde oogenblik dagen van alle zijden Kaffers op en worden ze met een zwerm van pijlen begroet. Kalm en kort klinken Van der Heyde's bevelen. Ruggelings in een kring geschaard lost het veertigtal overvallenen nogmaals hun schoten op den juichenden vijand, dan springt een twintigtal hunner af, vormt een tweeden kring achter hun kameraden en laadt gezwind de afgeschoten geweren. Zoo kan er onophoudelijk gevuurd worden. Ook brengt het aantal getroffenen, die nederzinken, een paniek onder de Kaffers teweeg en trekken zij zich ijlings terug naar hun schuilplaats. Maar daar klinkt luid de gebiedende stem van hun aanvoerder en brengt hen tot staan. Een groote, krachtige figuur springt uit het houtgewas te voorschijn. Veldkamp siddert van 't hoofd tot de voeten. Hij herkent zijn doodsvijand Tambusa. - In den val, alleen Dingaan ontbreekt nog! - mompelt Van der Heyde, opnieuw aanleggend. Reeds rent de woeste koning met zijn doordringenden oorlogskreet van de tegenovergestelde zijde aan en bedreigt de emigranten met insluiting. - Allen opstijgen! - gebiedt Van der Heyde. In een oogwenk wordt hij gehoorzaamd. - Vuur! De veertig schoten knallen, een aantal Kaffers baden in hun bloed, verschrikt deinzen de anderen terug. - Hen voorbij in galop! - roept Van der Heyde. De schichtige paarden rennen voort, maar stuiten op de assagaaien van Tambusa en zijn knechten. - Met de geweerkolven erop in en voorwaarts! - klinkt Van der Heyde's commando. Als leeuwen verdedigen zich de moedige Hollanders; vijf hunner storten getroffen van hun paarden. Herhaaldelijk richt Tambusa zijn assagaai op Veldkamp. Hij ziet geen anderen vijand dan dezen en wil hem doorsteken, zij 't ook ten koste van zijn eigen leven, maar altijd weert Van der Heyde met een forschen kolfstoot den dreigenden Kafferarm af. Nu trekt hij zijn mes, dwingt zijn gehoorzaam paard tot een geweldigen sprong, waardoor hij den verwoeden Kaffer voorbijkomt en in den rug kan aanvallen, maar mist door diens vlugge, ontwijkende beweging zijn messtoot en ziet Veldkamp wankelen in 't zadel. Eindelijk heeft Tambusa hem getroffen en uit een wilden vreugdekreet. Maar als hij onmiddellijk zijn aanval wil herhalen, wordt hij door Veldkamp's toomeloos paard omvergeworpen en is reeds weder Van der Heyde den vriend op zijde. | |
[pagina 436]
| |
Steigerend en springend banen zich de paarden een weg door de zwarte drommen en verweren zich de ruiters bloedig met hun messen, dan gaat het in vliegenden galop voorwaarts, totdat de geweren weder geladen zijn en ze even halt houden om ze af te vuren op hun zwarte, schreeuwende achtervolgers, die ten slotte achterblijven, ontzet over het aantal hunner dooden en gekwetsten. Voor Veldkamp werd dit hoog tijd. Door bloedverlies verzwakt kon hij zich nauwelijks meer in 't zadel houden en Van der Heyde bemerkt tot zijn groote bezorgdheid, hoe reeds de lijkkleur zijn pijnlijk gelaat ontstelt. Daar hij maar weinig acht sloeg op den terugweg, weet hij volstrekt niet of hij zich in de buurt van vijandige of vriendschappelijke Kaffers bevindt, ook ontdekt hij er nergens eenig spoor van. Na eenig overleg komt hij tot het besluit, om in 't belang van den gewonde den nacht in een der dicht begroeide kloven door te brengen en eenige mannen op verkenning uit te zenden van den omtrek. Voor dat het morgen is keeren de uitgezondenen met geruststellende berichten terug. De omtrek is veilig. Een paar Kafferspionnen, die hen vriendschappelijk waren genaderd, behoorden tot een der stammen van Dingaan's tegenpartij. Het geweervuur had hun aandacht getrokken; uit hun hinderlagen sloegen zij den kamp tusschen de witte menschen en Dingaan's strijders gade en waren nu op weg naar hun Hoofd, om er hem den uitslag van mede te deelen. Daar Dingaan, na eenige vruchtelooze pogingen om de witte vluchtelingen te achtervolgen, den terugtocht had aangenomen en hij zeer goed bekend was met de vijandige gezindheid der naburige Kaffers, dachten zij niet dat hij terug zou keeren, tenzij hij grootere strijdkracht verzamelen kon, en eindigden met den raad om meer noordelijk op te trekken, waar de bevolking geheel op Panda's hand was en zij den noodigen steun en bijstand zouden vinden, om dit Hoofd te kunnen bereiken. Van der Heyde wenschte niets liever dan dezen raad op te volgen; ongelukkig was Veldkamp's toestand van dien aard, dat er aan verder reizen vooreerst niet te denken viel en men reeds blij zou zijn, als men hem in de naastbijgelegen Kraal behoorlijk kon laten verplegen. Met de meeste omzichtigheid had een paar dagen later zijn, overbrenging daarheen plaats, en na nog eenige dagen van groote spanning kon Van der Heyde zich geluk wenschen, dat er althans voor het behoud van zijn leven geen gevaar meer bestond. Nog moest er geruime tijd verloopen, voordat de zwaar gewonde weder tot kracht kwam en voor hemzelf scheen dit de grootste beproeving. Opwekkend en bemoedigend waren echter de herhaalde berichten van verschillende Kaffers, dat stam op stam zich aan Dingaan's heerschappij onttrok en hij nog slechts zijn lijfgarde had overgehouden van het groote, machtige leger, waarover hij zóólang den wreeden dwingeland speelde. Alle onderzoek naar Ellis leidde echter tot geen ander gevolg, dan dat men niets met zekerheid van haar wist te zeggen. Eenigen meenden, | |
[pagina 437]
| |
dat ze bij het vrouwengevolg van Panda was gezien, anderen beweerden daarentegen, dat Panda vooralsnog zijn vrouwen in de bevriende Kralen had achtergelaten. Om Veldkamp's rust niet te verstoren, verzweeg Van der Heyde deze onzekere mededeelingen en bleef dan ook deze in de hoop voortleven, dat zijn geliefde op veiligen bodem haar bevrijding afwachtte of mogelijk reeds door Panda's bemiddeling naar haar volk was teruggebracht. Daar het in dit geval onnoodig zou zijn nog verdere stappen voor haar te doen, drong hij erop aan, dat eenigen zijner makkers huiswaarts zouden keeren, om deze zaak te onderzoeken en hem met den uitslag van dit onderzoek bekend te maken. Dit geschiedde, maar met geen ander gevolg dan een teleurstellend antwoord. Ook dáár had men tot nog toe niets van Ellis vernomen en hielden andere gewichtige zaken de aandacht der emigranten gespannen. | |
XI.Panda is den wrekenden arm van zijn broeder ontkomen en herademt, na een aanéénschakeling van gevaren het hoofd te hebben geboden, op het veilige grondgebied bij de Umvotee. Honderden van Zulu's zijn hem gevolgd en beschouwen hem als hun wettigen koning. Is niet Dingaan zijn jongere broeder, maakte deze zich niet, tijdens Panda's afwezigheid, door geweld en kuiperijen meester van het koningschap? Dingaan is een oorlogszuchtig dwingeland, Panda heeft den vrede lief en zal zijn volk met zachtheid regeeren; daarom stroomt het van alle zijden naar hem toe en vermindert Dingaan's strijdkracht met den dag. 't Is een bemoedigende aanblik voor den nieuwen koning, al deze fiere, krachtige gestalten om hem heen, die met het kiezen van zijn partij ook zijn wettige heerschappij willen bevestigen. Toch is Panda's voorhoofd bewolkt en staat zijn oog droevig. Hij mist Dingi. Waarom bleef zij achter bij de witte lelie, die sterft, en deelt niet in Panda's zegepraal? Heeft deze haar niet gered, niet bewaard voor een lot, erger dan de dood? Beloofde zij niet hem te volgen en, drukte de witte lelie haar geknakt hoofd aan de borst haars bruidegoms - Panda's vrouw te worden? Waarom toeft ze dan en maakt hem onrustig over haar wegblijven? Op haar aandringen had hij haar aan de hoede van het volk van Joab toevertrouwd, en zich aan het hoofd gesteld van al de ontevredene Kaffers, die Dingaan's ondergang verwachtten. Te meer voelde hij zich hiertoe geneigd, wijl Dingaan geen poging onbeproefd liet, om hem door verraderlijke vriendschapsbetuigingen in zijn macht te krijgen en dit wel het grootste bewijs was van zijn moorddadige bedoelingen. Maar Panda had gehoopt op Dingi's komst, neen, hij had die stellig verwacht, zoodra hij in zekerheid was en haar een nog veiliger schuilplaats kon verleenen dan haar tegenwoordige, en hierin zag hij zich teleurgesteld. | |
[pagina 438]
| |
Zou Dingi even bedriegelijk handelen als haar vader? Hij kon het niet gelooven, maar verlangde zekerheid. Indien zij berouw had over haar overijlden stap en op gevaar af van doodgemarteld te worden naar Dingaan wilde terugkeeren, dan moest Panda dit beletten, ten eerste, wijl hij Dingi tot vrouw begeerde, vervolgens, omdat hij door de bevrijding der witte lelie zijn vriendschappelijke en vredelievende gevoelens voor het witte volk hoopte kenbaar te maken. Terwijl hij bij zichzelf overlegt, of hij niet maar onmiddellijk op zal trekken om de beide achtergeblevene vrouwen weder meester te worden, komt een der Kaffers naar hem toe en wijst met gepaste bedaardheid, maar met oogen, schitterend van blijdschap, op een oude Kaffervrouw, die door twee Kaffers wordt begeleid. - Mindah! - mompelt Panda verrast, terwijl hij zijn vertrouwden raadsman Nonklaas vragend aanstaart. - Sterft zij niet in de eenzaamheid naar Dingaan's woord? - De koning gebiedt en Nonklaas' oude moeder verheft haar stem voor hem! - antwoordt Nonklaas, terwijl hij Mindah naderbij wenkt. - Panda groet Mindah, zijn hart verheugt zich over haar leven! - zegt Panda vriendelijk. Met de handen kruiselings over de borst en het oude hoofd deemoedig gebogen, blijft Mindah op twee passen afstands van hem staan. - Heeft de toovenaar Mindah's schreden geleid, dat zij vindt den weg naar Panda? - Niet de toovenaar is het, die het oude schaap medevoert uit de eenzaamheid - luidt het antwoord der Kaffervrouw. - Witte strijders komen naar Umghunglove en hun hart wordt week over Mindah's verlatenheid. Niet als Dingaan slachten zij vrouwen en kinderen, hun oog staart vriendelijk op hen als op hun eigen vleesch en bloed. Daarom wijst Mindah hun den weg, dat zij niet vallen in de handen van hun vijand. - Hierheen voert Mindah de witte strijders? - vraagt Panda levendig - dat zij komen en Panda reikt hun de vriendschapshand! - Ach, zij volgen niet Mindah's voetspoor! - klaagt de oude handenwringend. - De weg is lang, daarom ziet het oog van den jongen strijder boos op Mindah, dat zij niet kiest het kortste pad naar Panda. Zal zij hem gehoorzamen en Dingaan haar maken tot een lijk? Zij vlucht. - Hoe is het, dat Nonklaas' moeder verraad pleegt tegen haar witte vrienden? - roept Panda teleurgesteld. Bedroefd buigt Mindah nog dieper 't oude hoofd. - In zijn kloof loert Dingaan op de witte strijders, zij sluiten hun oor voor Mindah's waarschuwende stem, zij volgt alléén haar pad. - En zij sterven? - vraagt Panda met gerimpeld voorhoofd. - Zal Nonklaas de spionnen roepen, dat zij Panda meedeelen, wat hun oog gezien en hun oor opgevangen heeft? - vraagt deze haastig. | |
[pagina 439]
| |
Panda knikt bevestigend. De beide Kaffers, die Mindah vergezelden, treden naderbij. 't Zijn de mannen, door de afgezanten van Van der Heyde op hun verkenningstocht na het gevecht met Dingaan ontmoet en verhoord. Zij doen een getrouw verhaal van het gebeurde en voegen erbij, dat het verder trekken der witte strijders werd verhinderd door de gevaarlijke wonden van een hunner hoofden, waarom zij zich naar hun aanwijzing en raad in een half ontvolkte, afgelegene Kraal hebben gelegerd. Terwijl nog Panda met gespannen aandacht deze mededeelingen aanhoort, wordt een nieuwe boodschapper bij hem toegelaten en tot spreken aangemoedigd. - De nieuwe koning zij gegroet! - zegt hij en buigt diep het zwarte hoofd. - Ghonga brengt goed nieuws. - Dat Ghonga spreke, Panda luistert - klinkt het bevelend van Panda's lippen. - In Panda's hart zij vreugde en zijn oog strale als de zon. Sapusa versloeg Dingaan! - Geef hier van het beste bier en van het beste vleesch! - roept Panda luid - dat men onthale den man, die deze boodschap brengt! Onder luid gejubel wordt Ghonga rondgeleid en feestelijk onthaald. Dan houdt Panda raad met Nonklaas. Zal hij van Dingaan's nieuwe nederlaag gebruik maken, om den beslissenden kamp met hem te wagen, of vooraf vrede trachten te sluiten met de emigranten en hun bijstand inroepen? In dit geval acht hij het noodig, zich van de ‘witte lelie’ te verzekeren en haar als pand af te staan van zijn vredelievende bedoelingen. - Dat de koning hoore de stem van zijn knecht! - spreekt Nonklaas dringend. - Zal hij de ‘witte lelie’ medevoeren, dat zij sterft onderweg? Dingi's raad is wijs. Panda zendt zijn knecht Nonklaas naar het lager van den witten kapitein. Redt hij niet ‘de witte lelie’ uit Dingaan's macht en zal niet de witte kapitein de hand aannemen van haar bevrijder, wiens vijand ook zijn vijand is? Het Kafferhoofd zwijgt. De raad van Nonklaas, hoe verstandig ook, strookt niet met zijn brandend verlangen naar Dingi's tegenwoordigheid. Als raadde Nonklaas zijn gedachten, zoo vervolgt hij haastig: - Zegt niet Mindah: ‘De witte strijder komt met zijn schaar en zoekt de witte lelie bij Panda, dat hij zijn hand op haar hoofd legt als zijn eigendom! Maar zijn wonde bloedt lang en ginds wacht hij tot ze dicht is’? Wil Panda hem niet tot vriend, dat hij aarzelt en zendt niet Mindah naar hem toe, dat zij hem de plek aanwijst, waar Dingi bewaart zijn schat? - Nonklaas raadt goed! - zegt Panda levendig. - Mindah zal optrekken met een geleide, dat zij niet geslacht | |
[pagina 440]
| |
worde door Dingaan's knechten. Zij laat den witten strijder zijn schat veroveren en voert Dingi hierheen, zoo gebiedt Panda! - En zal de nieuwe koning wachten tot dit alles geschied is, dat Dingaan nieuwe krijgers om zich heen verzamelt en tegen zijn vijand optrekt? Zal in dien tijd het witte volk niet Panda wantrouwen en hem verjagen van dezen bodem? - Heil den wijzen Nonklaas! - roept Panda goedkeurend. - Hij make zich op met twee onzer Hoofden naar den witten kapitein, dat hij vriendschap sluit met Panda en hem hulp verleent tegen Dingaan. Dan keert Nonklaas terug, om Dingaan te verslaan. De oogen des dienaars fonkelen van voldoening. Op een wenk van zijn meester verwijdert hij zich haastig en is weldra op weg naar den witten kapitein, terwijl zijn arme moeder, ondanks den drukkenden last harer jaren, met een behoorlijk geleide den tocht naar de afgelegene Kraal moet ondernemen. Intusschen was er botsing ontstaan tusschen de emigranten en de Engelsche regeering door de verschijning van Majoor Charters te Natal. Zijn bevel aan de Boeren, om al hun kruit en lood af te geven, ten einde hun het verdere oorlogen met de Kaffers te beletten, strookte te weinig met hun vrijheidsliefde en eigenbelang, dan dat zij er zich geduldig aan zouden hebben onderworpen. Hun hardnekkig verzet had dit gunstig gevolg, dat Majoor Charters teruggeroepen en door Kapitein Jarvis vervangen werd. Daar deze laatste het verbod van zijn voorganger zocht te wijzigen, maar weinig strijdkracht medebracht en klaarblijkelijk op een vriendschappelijken voet met de emigranten wilde verkeeren, getroostte men zich zijn aanwezigheid en leerde men er zich in schikken. Vermoeid van 't oorlogvoeren, met Dingaan tot hun schrikkelijken vijand (men begrootte diens macht op een vierde van de gansche Kafferbevolking in geheel Zuid-Afrika), gebrek lijdend, kampend met ziekte en hongersnood, hadden zij de grootste behoefte aan vrede en verzoenden zich met het Engelsche bestuur, totdat Kapitein Jarvis aan de baai van Natal een kleine vesting plaatste, dáár de Engelsche vlag heesch en het gerucht verbreidde, dat een groot deel van den grond der koloniën door het Engelsche gouvernement zou verkocht worden aan Engelschen, die gereed waren zich naar Natal in te schepen. Dit was te veel gevergd van de verdraagzaamheid der Boeren, die bij tractaat dit land in eigendom hadden verkregen. Onmiddellijk stelden zij een wacht van 40 man in de nabijheid der Engelsche vesting en joegen door hun schriftelijk protest de Engelsche regeering genoeg schrik aan. Kapitein Jarvis werd teruggeroepen en verliet den 24sten Dec. 1838 Natal. Met groot gejubel waren de teruggekeerde overwinnaars van Dingaan ontvangen; de bezorgde bloedverwanten van het troepje strijders, dat zich van den Hoofdcommandant had afgescheiden om Ellis op te sporen, werden spoedig gerust gesteld, eerst door een eigenhandig | |
[pagina 441]
| |
schrijven van Van der Heyde, daarna door de boodschappers van Veldkamp. En daar nu ook Dingaan vredesgezanten begon af te zenden en zelfs 315 paarden terug liet brengen, die hij bij verschillende gelegenheden had ontroofd, kon men hieruit besluiten, dat althans van die zijde den afwezigen geen gevaar meer dreigde. Voor de emigranten scheen het na een stikdonkeren nacht te willen dagen. Aan hun regeeringloosheid was een einde gemaakt door nuttige wetten en reglementen. Voor hun nieuw aangelegde steden, Pieter-MaritzburgGa naar voetnoot(*) en Town of d'Urban, waren Landdrosten aangesteld, die er een regelmatig systeem van bestuur vestigden; hun gevaarlijkste vijand stelde pogingen in 't werk om zich met hen te verzoenen, terwijl Panda, door verscheidene Kafferhoofden ondersteund, hun bondgenootschap zocht. Dit alles ontvonkte nieuwe hoop in de bekommerde harten der treurenden en spiegelde hun nogmaals helderder dan immer de schoone toekomst voor, die zij zich in dit moeielijk verkregen land hadden gedroomd. In het ‘lager’ van den Hoofdcommandant Pretorius houden zich de vrouwen op der nog in het land der Zulu's toevende uitgetrokkenen. Tot de reeds vergrijsden behooren Anna Van der Heyde en Mary Rousseau. De rampen van den laatsten tijd hebben haar noodlottigen indruk op beider gelaat achtergelaten; zij zijn veel verouderd en haar weemoedig glimlachje, als zij haar kinderen met elkander zien schertsen en stoeien, wekt meer medelijden dan vroolijkheid. Mary kon haar William niet vergeten en Anna vreest het ergste voor haar echtgenoot. Daareven vernam zij, dat een van Dingaan's voorgewende vredesboden tot de bekentenis werd gebracht van zijn eigenlijke taak om te bespieden, of de Boeren weder naar hun Hoeven waren teruggekeerd, dan wel zich ophielden in de nabijheid van hun ‘lager’. Is dit niet een bewijs van Dingaan's valschheid en van zijn plan, om hen andermaal onverwacht te overvallen? Moet Anna dan geen tweede aanranding vreezen voor den echtgenoot, die zich onvoorzichtig in 't vijandelijk land blijft wagen en zal dit niet weder den slaap uit haar oogen verdrijven? - Mijns inziens - zegt Mary, terwijl zij de hand harer vriendin vat - moest gij meer aandringen op Willem's terugkeer. Ik geloof niet meer aan het bestaan van Ellis. Die Kaffervrouw uit Umghunglove heeft Veldkamp maar wat wijs gemaakt. Het arme kind is al lang vermoord. Waarom zou Tambusa het gespaard hebben? - Om met hulp van Tschingo Veldkamp in zijn macht te krijgen - antwoordt Anna beslist - de haat van een Kaffer is grenzenloos en maakt van ieder middel gebruik, om zijn doel te bereiken. - Juist daarom geloof ik bepaald, dat Tambusa, na Tschingo's dood, zijn woede koelde op de arme Ellis. | |
[pagina 442]
| |
- Als zij in zijn bereik ware geweest, maar Willem schrijft immers, dat ze met Panda en Dingi Umghunglove ontvluchtte? - Vertrouwt ge Panda? - Ik stel vertrouwen in Dingi. Bij de Kaffers is de liefde even krachtig als de haat. Met opoffering van haar eigen leven zal Dingi onze Ellis bewaken en beschermen ter liefde van Veldkamp. - Wat kan een Kafferdochter? Ze oefent immers niet den minsten invloed uit op den wil des mans? - Als ze den lafhartigen, verwijfden Panda tot een held kon maken, is het tegendeel bewezen, Mary. - Waaruit besluit ge dat? - Uit het feit, dat hij den geduchten Tambusa twee vrouwen ontroofde, van wie de eene zijn hartstocht en de andere zijn haat moest bevredigen. Tambusa oefent een onbeperkte macht uit op Dingaan, zegt men. Panda zette dus zijn leven op het spel met deze ontvoering. Dat doet geen lafaard en wijl hij als zoodanig bekend stond vermoed ik, dat Dingi het heldenvuur in zijn borst ontstak. - Zeer logisch geredeneerd! - zegt Mary met iets van de oude scherts in den toon harer stem. - Toch zou ik het wenschelijker achten, als gij door dezelfde logische redeneerkracht, al is het niet Veldkamp, dan toch uw echtgenoot hierheen kondt lokken. Reeds meer dan de helft van zijn volgelingen, het wachten moede, hebben hun vrouwen en kinderen verblijd door hun onverwachten terugkeer. Willem moest niet vergeten, dat hij ook vrouw en kind achterliet! - Willem zal nooit vergeten, wat hij aan de vriendschap verschuldigd is! - zegt Anna half verontwaardigd - ik heb niet verwacht, dat hij onverrichter zake zou terugkeeren, ten eerste wijl hij zekerheid verlangt over het lot van Ellis, vervolgens omdat hij Veldkamp niet alléén wil laten. - Als ik slechts één grein van hoop had, dat Ellis nog leefde, zou ik dit kunnen begrijpen - antwoordt Mary kleurend - maar... nu ze dood is moest hij het eerst aan u denken, een echtgenoot behoort zichzelf niet meer alleen, tenzij.... - Mama, mama!.... Rousseau's eersteling rent met hoogroode wangen pijlsnel op de beide vrouwen af. - O ik ben zoo blij.... zoo blij!.... - schreeuwt hij reeds van verre. - Waarover, mijn jongen? - vraagt Mary en strekt haar armen uit, om zijn onstuimige omhelzing te ontvangen. - Mama... Ellis is niet dood! - Wie vertelt u dat sprookje, kind? - Allen... de Hoofdcommandant, de Commandanten... Panda weet, waar Ellis is! - Panda!? - roept Anna opspringend - dan is het waar, want | |
[pagina 443]
| |
hij kàn het weten! Op, Mary! Nu is het onze beurt, om Ellis te gaan halen. Ik ga den Hoofdcommandant om een geleide verzoeken! - Niet dood!... - lispt Mary getroffen. - O, als men mij dit van William had bericht!... | |
XII.De drie volkshoofden, door Panda afgezonden om een bondgenootschap te sluiten met de blanken, hadden hun taak verricht. Maar de Volksraad der Boeren-Republiek verlangde meer zekerheid omtrent de goede gezindheid van Panda, voordat hij als vriend kon beschouwd worden. Ook scheen het niets goeds te beteekenen, dat hij de verblijfplaats van Ellis niet wilde bekend maken. Men achtte het dus mogelijk, dat zijn poging om zich met de Boeren te verzoenen een list was van Dingaan, die hen op deze wijze in den val wilde lokken. Daarom werd Panda gewaarschuwd, dat hij de Umvotee-rivier niet mocht overschrijden en hem beloofd, dat men later met hem zou onderhandelen. Panda's bezorgdheid voor Dingaan's overval groeide evenwel met den dag aan, want reeds vernam hij verontrustende berichten over zijn nabijheid. In zijn hachelijken toestand achtte hij het van belang, zich in persoon tot den Volksraad der blanken te wenden. Niemand, die dit meer verblijdde dan Anna en Mary, want zij hoopten nu van hemzelf de noodige inlichtingen over Ellis te ontvangen. Op den 13den October (1839) verscheen Panda in het Boerenlager. Ofschoon hij den indruk maakte van een terughoudend man, waren zijn antwoorden toch alleszins bevredigend. Als oudere broeder van Dingaan - dus luidde zijn verklaring - was hij de eigenlijke opvolger van Chaka; de Zulu-natie begeerde hem tot koning; om een wissen dood te ontgaan, was hij Dingaan's leger ontvlucht; gaarne wenschte hij een verbond te sluiten met zijn blanke naburen; dat was ook de wensch van de Kafferhoofden, die zich reeds bij hem aansloten. Tambusa beschouwde hij als den gevaarlijksten en wreedsten raadsman van Dingaan. Aan dezen weet hij den moord van Retief en zijn soldaten en alle schanddaden, die de regeering zijns broeders kenmerkten. Hij eindigde met het verzoek om een stuk gronds tusschen de Umslati en Umvotee. Op de vraag van Pretorius, of hij de schuilplaats van de door Tambusa ontroofde vrouw kende, antwoordde hij bevestigend en bood zich onmiddellijk tot wegwijzer daarheen aan. Daar hij evenwel hardnekkig weigerde, om de ligging van deze plaats te noemen, wekte dit opnieuw wantrouwen en hij zou dan ook onverrichter zake teruggekeerd zijn, evenals zijn hoofden, ware het niet Anna Bezuidenhout gelukt de reden uit te vorschen, waarom hij hierover liever het stilzwijgen bewaarde. Het teleurgestelde Kafferhoofd staat reeds tot vertrekken gereed, als Anna haastig naar hem toekomt. Haar fiere houding en kloeke, | |
[pagina 444]
| |
onverschrokken blik maken indruk op hem; onwillekeurig buigt hij het hoofd. - Wil Panda geen koning zijn van de Zulu's, dat hij heengaat en ziet, hoe het oog der blanken hem wantrouwend nastaart? - vraagt zij in zijn eigen taal. - Panda's mond spreekt waarheid, hij is geen leugenaar! - antwoordt het Kafferhoofd met waardigheid. - Waarom zwijgt hij over de schuilplaats der witte vrouw, die door zijn vijand Tambusa geroofd werd? - Zelf wil Panda de witte lelie afgeven aan de witte menschen, hij kan haar niet aanwijzen. - Moet dan niet de witte kapitein gelooven, Panda's hart is valsch, zijn oog liegt en zijn tong verstomt als hij spreken moet. Hij maakt de witte lelie, die dood is, levend en wil ons volk lokken in Dingaan's hinderlaag, dat hij het verslaat?! - En als Panda aanwijst de plaats waar zij leeft, kan hij dan ook geen verrader zijn? - vraagt het Kafferhoofd met een spotachtige flikkering in zijn donkere oogen. - Zeker - antwoordt Anna en ziet hem uitvorschend aan. - Maar de Umvotee is niet ver van hier en de kogels van ons volk treffen Panda, voordat hij 't gist. Weet hij wanneer de witte strijders komen, die zoeken de witte vrouw? Neen, hij kan het Dingaan niet berichten; daarom... dat hij oprecht zij en men zal hem vertrouwen. De Kaffer denkt een oogenblik na. Zijn wensch, om in vrede van de blanken te scheiden, behaalt de zegepraal op zijn geheimhouding. Hij buigt zich meer naar Anna toe en fluistert: - Het oog van de witte vrouw staart verstandig en haar mond vindt den weg tot Panda's hart. Hij zegt haar, wat zijn tong bindt. De witte menschen komen zonder Panda en nemen de witte lelie van Dingi weg. Panda wacht op Dingi, die niet komt om hem te huwen, zooals zij 't beloofde. Haar hart klopt onrustig. Zal ze nog langer samenspannen tegen haar vader Dingaan, dat zij schuld heeft aan zijn pijn? Neen, de witte strijder heeft zijn bruid. Dingi weent om hem en zoekt den dood. Zij maakt zich op naar Dingaan, dat hij haar slacht. Panda belet het, hij komt met de witte menschen, dat Dingi hem volgt. Is hij een verrader? - En waarom zou Panda's mond verzwijgen wat hem rechtvaardigt? - vraagt Anna machtig verlicht. - De witte hoofden zeggen: wij voeren geen oorlog tegen vrouwen en kinderen. Laat Dingi haar schreden richten waarheen zij wil. Panda mag geen geweld plegen tegen Dingi, wij bevelen het! - Maar.... - herneemt Anna verwonderd - waarom zou Dingi haar belofte niet houden tegen Panda, dat hij geweld tegen haar moet plegen? Haat zij niet Tambusa en wordt zij niet zijn vrouw, als zij wederkomt tot Dingaan? | |
[pagina 445]
| |
Een blijde lach verheldert Panda's gezicht. - Hoe is het, dat de witte vrouw dit weet en Panda het vergeet! - roept hij levendig. - De witte vrouw hoort het van Dingi's witten strijder en denkt: zal Dingi haar belofte aan Panda verbreken om de vrouw te worden van den booswicht, dien zij haat? Panda kan rustig toevertrouwen haar schuilplaats aan den witten kapitein en dan naar de Umvotee terugkeeren, dat hij zich met zijn volk wapent tegen den aanval van den verwoeden Zulukoning. Het woord van den witten kapitein is als een rots, voor de witte lelie ontvangt Panda Dingi en.... zijn koninkrijk! - Zoo wijd als zijn arm reikt opent Panda zijn hart voor het witte volk! - roept Panda met geestdrift, terwijl hij zijn arm in de hoogte steekt. - Breng hem naar de witte hoofden, hij wil spreken! Innig verheugd voldoet Anna aan dit verlangen. Het gevolg hiervan is, dat het Kafferhoofd eenige uren later als bondgenoot van de emigranten scheidt, met de toezegging om veilig aan de andere zijde van de Tugela te kunnen wonen, en dat de Boeren hem zullen beschermen tegen Dingaan, zoolang hij zich een getrouw bondgenoot betoont en hem weldra in zijn eigen stad tot koning der Zulu's zullen inzegenen en uitroepen. Anna's en Mary's geduld wordt echter op een zware proef gesteld. Nòg twijfelen eenige Hoofden aan de eerlijkheid van Panda's bedoelingen en verklaren zich hardnekkig tegen den bevrijdingstocht, waarop de beide belanghebbende vrouwen nu zoo zeker gerekend hebben. De laatste bode van Van der Heyde had hieraan wellicht eenige schuld. Veldkamp's wonde was zoo goed als genezen en de reis zou nu verder voortgezet kunnen worden. Van dien kant daagde dus reeds redding voor Ellis op. Slechts een paar bevriende Kaffers had men noodig, om de afwezigen in te lichten omtrent haar verblijfplaats. Waartoe zou dan een tweede expeditie dienen? Was Panda geen verrader, dan zouden die uitgetrokkenen gemakkelijk hun doel bereiken en was het onnoodig daartoe nog anderen uit te zenden. Spande Panda met Dingaan samen, dan bestond er dubbel reden om geen menschenlevens onnoodig op het spel te zetten. De regeering weigerde dus het veiligheidsgeleide, door de beide vrouwen zoo dringend afgesmeekt, wijl ze er, in geval van nood, het verminderd aantal van Van der Heyde's strijdkracht mede hoopte te versterken. Toen men nu evenwel eenige dagen na Panda's vertrek het bericht ontving, dat Dingaan de Tugela was overgestoken, een van Panda's legerplaatsen aangevallen en uitgemoord en een aantal vrouwen en kinderen medegevoerd had, hield alle twijfel aan Panda's eerlijkheid op en stond men uit plichtbesef op raad van een der Hoofden het aangevraagde geleide aan de beide vrouwen toe, wijl Ellis nu opnieuw gevaar bedreigde door de onverwachte nabijheid van haar woesten ontvoerder en haar andere bevrijders, die Dingaan tusschen zich hadden, haar zoo spoedig niet konden bereiken. | |
[pagina 446]
| |
Tegelijk met dit goed gewapende en talrijke geleide trok ook een gezantschapGa naar voetnoot(*) uit naar Panda's Kraal om dit Kafferhoofd, volgens belofte, tot koning uit te roepen. In 't laatst van October (26 Oct. 1839) kwam het daar aan en bereidde Panda zich op de plechtigheid voor, die zij op den volgenden dag bepaalden. Het Zuluvolk, meer dan 3000 strijders en evenveel vrouwen en kinderen, geeft hierover zijn tevredenheid te kennen door luid gejubel en Nonklaas brengt het ten toppunt van opgewondenheid door de blijde boodschap, dat Panda op den feestdag van morgen den krijgsdans wil laten uitvoeren. Een bedrijvig heen en weder loopen, vroolijke kreten en zangen verraden daarna de algemeene feeststemming. Panda voelt zich zeer gestreeld door de onderscheiding, die hem te beurt valt; toch is er iets onrustigs in zijn blik en vraagt hij bij herhaling aan Nonklaas, of nog geen der uitgezonden spionnen eenig bericht van Mindah bracht, 'tgeen altijd ontkennend door dezen wordt beantwoord. - Dingaan's commando is tusschen Mindah en Panda - zegt deze - wat kunnen dan de spionnen doen? Zich ophouden in de bosschen, dat zij niet vallen in Dingaan's macht! - Wat nut trekt dan Panda van de drie Hoofden, die hem hun steun beloofden en ook aan Dingaan's andere zijde zijn? - vraagt het Kafferhoofd verdrietig. - Weet niet Panda, dat hun spionnen verkeer houden met de zijnen en een sluipweg zoeken voor zijn vrienden, waarbij ook de witte strijders zijn? Hoe is het, dat Panda's oog donker ziet, als alles licht is om hem heen en zijn oor opvangt het gejuich van zijn volk, dat hem tot koning wil? Zullen niet de witte Hoofden tegen elkander fluisteren: Is Panda wel onze bondgenoot, dat hij zoo droevig nederzit in dit zonnige uur? Smeedt hij geen verraad tegen ons? Laat ons heengaan en hem niet uitroepen tot koning! - De witte Hoofden zullen blijven! - roept het Kafferhoofd verschrikt. - Panda vergeet zijn kommer op den dag, die hem maakt tot koning van zijn volk. Dan trekt hij uit en verslaat zijn broeder, dat hij niet wederkeert om den nieuwen Zulukoning te verjagen! Den volgenden morgen begeeft zich Panda, feestelijk uitgedost, op verzoek van de blanke Hoofden naar hun tenten, waarvan de nationale vlag wappert. Daar ze hem met geschenken overladen verhoogt dit zijn tevredenheid. De vriendschapsverzekeringen tusschen hem en de blanken worden herhaald, hun bondgenootschap wordt bevestigd en Nonklaas verkondigt dit aan de saamgeschoolde menigte, die daarop haar vreugdegeschreeuw laat hooren. Panda belooft onderwerping aan de reglementen zijner bondgenooten. | |
[pagina 447]
| |
Hij zal niet oorlogen tegen eenig naburig Opperhoofd zonder voorkennis en bewilliging van den Volksraad, zich verzetten tegen het vermoorden van weerlooze mannen, vrouwen en kinderen, geen tooverij of bijgeloof met den dood straffen. Zijn titel zal zijn Regeerend prins van de geëmigreerde Zulu's, totdat hij in de opvolging van Dingaan is bevestigd; tot zóólang mag hij zijn verblijf houden aan deze zijde van de Tugela, zonder evenwel eenig recht op dit land te hebben of later te laten gelden. Komt hij deze voorwaarden trouw na, dan zal hij altijd kunnen rekenen op den bijstand der Boeren-emigranten. Een oorverdoovend rumoer maakt plotseling een einde aan dit vredelievend en vriendschappelijk onderhoud. Onwillekeurig grijpen de blanken naar hun messen en houden Panda vast in 't oog, maar op zijn vroolijk schitterend gezicht vertoont zich geen zweem van verraad. Kalm en onverschillig en gevolgd door zijn nieuwe bondgenooten gaat hij naar buiten en ondervraagt Nonklaas met zijn blik. Deze wijst het lijk aan van een zijner Hoofden. - Afschuwelijk! - roept een der blanken verontwaardigd. - Zal Panda den onmenschelijken moordenaar, die zijn wapen tegen zijn eigen volk opheft, ongestraft laten? Panda geeft blijkbaar geheel tegen zijn zin aan deze aanmaning gehoor. - Hoe is het, dat mijn strijders op dit uur elkander aanvallen en vermoorden en maken hun koning tot een leugenaar! - zegt hij op ontevreden toon. - Waarom een daad als deze gepleegd in het bijzijn van de witte menschen? Wat moeten zij van Panda denken? Heeft hij niet beloofd zulke wreedheden te straffen, dat hij ze toelaat? En wil zijn volk hem berooven van hun vriendschap, dat het moordt in hun bijzijn? Zijn woorden maken echter weinig indruk. Vele stemmen verheffen er zich tegen en verdedigen den moordenaar. Deze is de beleedigde en heeft recht. Partijen vormen zich en krijgen een dreigend aanzien, daarom achten de blanken het raadzaam, de zaak niet verder te onderzoeken en liever de gedachten der opgewonden gemoederen een andere richting te geven, door een begin te maken met het feest en de vlag met een generale charge te salueeren. Dit heeft het gewenschte gevolg. Onder het bulderen van 't geschut en het volksgejuich wordt nu Panda tot koning uitgeroepen. Hierop volgt de museleeredans, gepaard met een gezang, waarin de deugden, rijkdom, zachtmoedigheid, grootmoedigheid, luisterrijke geboorte en lichamelijke schoonheid van den nieuwen koning tot vervelens toe worden opgesomd, totdat de zon met haar laatste stralen het feest van den dag beschijnt en het bloedig overschot van het in koelen bloede vermoorde Kafferhoofd. Daarna keeren de aanzienlijke toeschouwers naar hun tenten terug. Den volgenden namiddag bij het afscheidnemen bezweert Panda | |
[pagina 448]
| |
nogmaals zijn trouw aan de emigranten, zoolang zon en maan zullen schijnen en geeft hun een geschenk mede van 100 ossen, die als gedeeltelijke vergoeding van het door Dingaan ontroofde eigendom door hen worden aangenomen. |
|