| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Een Tweede Job. Roman van Leopold von Sacher Masoch. Vertaald door H.F. Chappuis met een inleiding van F. Smit Kleine. Nijmegen, Blomhert en Timmerman.
In den laatsten tijd hebben wij veel gehoord van twee nieuwe romanschrijvers, die veel opgang maakten, geen Engelschen of Duitschers of Franschen, maar Oostenrijkers, d.w.z. half Slavisch, half Duitsch. De een is Karl Emil Franzos, de andere Leopold Ridder von Sacher Masoch. Wij stellen den eerste ver boven den laatste, maar hebben voor 't oogenblik meer met dezen te doen, daar hij de schrijver is van het boek, waarvan wij den titel aan het hoofd plaatsten.
De lezer weet reeds iets meer van het talent van Sacher Masoch, wanneer wij uit de voorrede of inleiding van den Heer Smit Kleine vermelden, dat Robert Hamerling hoog met hem wegloopt, en Rudolf Gottschall hem den ‘Klein-Russischen Turgenjeff’ noemt.
Wij halen dit met opzet aan, omdat hierin op de gemakkelijkste wijze de waardeering en de critiek van Sacher Masoch wordt uitgedrukt.
Deze voor ons nieuwe romanschrijver schildert met levendige kleuren, is aangrijpend, soms boeiend, maar - de verven zijn ons hier en daar te hard, te schel.
Misschien doen wij verkeerd met dit zoo te zeggen en moesten wij juist om die reden te hooger prijzen, omdat het realistisch is. Maar - ons stuit deze werkelijkheid, vooreerst, omdat zij eenzijdig is door het stuitende der handeling te veel op den voorgrond te plaatsen en slechts een deel van den mensch weer te geven; in de tweede plaats, omdat naar ons inzien de kunst zich ten doel moet stellen het stuitende in de werkelijkheid weg te nemen, zonder daarom onwaar te worden; men kan teekenen met den verfkwast en men kan teekenen met penseel; op de kermis moet men een kwast hebben met hel rood, er moet bloed bij zijn, maar voor een kenmerk van beschaving geldt steeds fijnheid van teekening en opvatting.
Wanneer men nu ‘Een Tweede Job’ leest, dan gevoelt men nu en dan walging; de teekening is zoo ruw, zoo grof, dat zij ons weerzin inboezemt; en de schrijver stelt de wreedste gebeurtenissen zoo voor, dat men bemerkt, dat hij vermaak schept in die tooneelen, omdat hijzelf wat ruw is van aard; het is, alsof
| |
| |
wij hier dat minder beschaafde hebben, dat de Slaven over 't geheel kenmerkt, en hen doet afsteken bij die fijnere beschaving, die in het Westen geldt als hoogste wet; hoe wellevend de Rus b.v. ook moge zijn in zijn uiterlijken vorm, van binnen blijft steeds de ruwe kern, die nu en dan boven komt.
Onder de stuitende tooneelen noemen wij b.v. het hoofdstuk: Een geluk dat een ongeluk is en De Sultan en zijn slaven, behalve meer andere. Het houten Masker herinnert aan tooneelen, die in een vroegere romanperiode ook hier in den smaak geweest zijn.
De hoofdpersoon van het boek, de eenvoudige boer Theofil, die den bijnaam draagt van Tweeden Job, lijkt ons even min fijn geteekend; hij is meer een boekending dan een mensch van vleesch en bloed, en dat maakt, dat wij niet zooveel sympathie voor hem hebben, als de schrijver hem heeft toebedacht.
Of wij nu om deze en andere redenen de scheppingen van Sacher Masoch rekenen tot de prullen op het gebied der nieuwere letterkunde? Volstrekt niet; zijn romantische schilderingen hebben iets frisch, iets levendigs en daardoor veel aantrekkelijks. De hoofdpersoon van het verhaal heeft oogenblikken, dat hij voor ons staat als een ideaal, dat ons verheft; als men het boek eenmaal in handen heeft, laat men het niet liggen, vóór men het uitgelezen heeft; want, zooals wij daar reeds zeiden, het is boeiend, en dat is zeer zeker een groote verdienste.
Er is nog een andere reden, waarom wij dezen roman aanbevelen. De romans zoowel van Sacher Masoch als van Franzos brengen ons in kennis met het leven van de Slavische volksstammen, de zuid-Slaven vooral; de titel van historische romans zou minder juist zijn dan die van ethnologische; in ‘Een Tweede Job’ leert men het leven kennen van den Galicischen boer en den Galicischen edelman, een stuk van de Poolsche geschiedenis. Daar het Oosten van Europa, het leven en de toekomst der zuid-Slaven tegenwoordig om bekende redenen de aandacht trekt, raden wij de lezing van deze romans aan; de romanzoeker vindt er zijn gading, en ook hij, die bij zijn lectuur zich ook ten doel stelt te leeren, kennis te vergaderen; men leert uit deze romans meer historie dan uit het dorre samenrijgsel van feiten, dat men den naam geeft van geschiedenis; voor een goed deel heeft men hier uitstekende ethnologisch-historische schetsen.
En nu de vertaling; de Heer Smit Kleine noemt de vertaling van zijn vriend ‘talentvol’. Wij kunnen met dien lof volstrekt niet instemmen; het boek laat zich heel goed lezen, maar onberispelijk is de vertaling niet, en de stijl is hier en daar slordig.
Wij moeten eenige bewijzen geven, om dat oordeel te staven; wat dunkt u b.v. van dezen stijl: ‘Zooals dat bij de Klein-Russen in zwang is, hebben de menschen uit den omtrek hem een bijnaam gegeven; maar opvallend is 't, dat deze geen zweem van spot in zich bevat, dat het veeleer een zeer ernstige naam is....’? Zoo reeds bladz. 1.
Op bladz. 2 lezen wij van ‘iets van een figuur aan hem te vinden, en heel wat vreemds en belangwekkends.... aan hem te ontdekken.’
Ook trekt daar ‘een dame haar bovenlip op’ - waarom niet onze Hollandsche spreekwijs: ‘den neus optrekken’?
Onze groote grief tegen het heirleger van vertalers is, dat zij geen Hollandsch kennen, den rijkdom van Hollandsche spreekwijzen niet weten en ons gekke vreemde uitdrukkingen ervoor in de plaats geven.
‘Wat het geestige antwoord was, dat de mooie gravin gaf, is mij ontschoten, maar de volgende dagen....’ Waarom niet: ‘Het geestige antwoord van de schoone gravin is mij ontgaan; de volgende dagen...’, dan behoefde men geen zin te maken van zes regels, die met wat en dat en en aaneengeregen is.
Telkens blijkt, dat de Heer Chappuis zich noch om stijl, noch om zuiverheid van uitdrukking veel bekommerd heeft; zoo verwisselt hij klaar met helder
| |
| |
terwijl reeds het echt Hollandsche: een glaasje klare! hem de beteekenis van klaar had kunnen herinneren.
Wij hebben het oorspronkelijke niet bij de hand; daarom kunnen wij niet vergelijken, maar somtijds rees het vermoeden bij ons op, dat de Heer Chappuis de beteekenis ook van den Duitschen tekst niet altijd goed begrepen heeft. Wanneer wij b.v. op bladz. 16 lezen, dat Theofil zegt: ‘we zijn op de wereld om ons zelven te plagen’, dan moeten wij het voor waarschijnlijk houden, dat hier wel iets anders is bedoeld.
Het is een verdrietig werk, zulk soort van aanmerkingen bijeen te rapen; daarom scheiden wij eruit, al is de lijst nog lang niet uit. Wij vinden het heel goed, dat er veel vertaald wordt; daardoor wordt het goede in den vreemde ook ons eigendom, maar één verzoek: laat het vertalen wat beter gedaan worden en wat meer eerbied gekoesterd voor onze schoone taal.
Nog een enkel woord; de uitgever legde in ‘Een Tweede Job’ een keurigen papieren boekenlegger, waarmee tevens herinnerd wordt, dat van het voortreffelijke werk van Fedor von Köppen: Het Leven van Otto von Bismarck, een goedkoope druk (f 4. - in plaats van f 12.05) bij hem verkrijgbaar is. Wie een inderdaad prachtig boek wil hebben, dat uitstekend is bewerkt (door Dr. G.J. Dozy), raden wij aan, van deze gelegenheid gebruik te maken.
N.
| |
De hedendaagsche Russen door E.C. Grenville Murray. Uit het Engelsch door mevr. De Graaff - Holtrop. Haarlem, J.M. Schalekamp.
De pogingen van uitgevers, vertalers en vertaalsters, om het publiek op de hoogte te brengen van Rusland en de Russen, verdienen zeker waardeering; de bekende voorspelling, dat de toekomst van Europa behoort aan de Slaven, wanneer eerst de Duitschers zichzelf ten val gebracht hebben, begint meer en meer door te dringen en spoort aan, om iets meer van dat groote volk te weten. Nu gaat het echter hierbij, zooals het gewoonlijk gaat: in plaats van dit werk te verrichten met nauwgezetheid, wordt rijp en groen op de markt geworpen en worden het publiek de wrangste, zuurste vruchten in handen gestopt, waarvan het gevolg is, dat er geen kennis wordt verspreid van Rusland, maar vooroordeelen worden aangekweekt, die de weetgierige menigte van den wal in de sloot helpen.
Er is echter veel, dat tot verontschuldiging strekt van die handelwijze: Rusland is weinig bekend, en de kennis daarvan moeilijk te verkrijgen; het land is groot en de Russen werken niet mee. Daar komt bij, dat de schrijvers over Rusland en de Russen zich dikwijls niet laten leiden door begeerte naar kennis, maar met de nationale tegeningenomenheid behept, soms door vrees gedreven, zoeken naar datgene, wat de Russen in een minder gunstig daglicht plaatst.
Dit is inzonderheid het geval bij Engelschen en Duitschers; er bestaan ook wel enkele goede boeken over Rusland, maar het meerendeel is oppervlakkig; het zijn meer schotschriften tegen de Russen dan werken, die getuigen van historischen zin en billijke critiek.
Nog een ander punt maakt de beoordeeling moeilijk; de Russen behooren tot een anderen volksstam dan de Germanen, hebben een anderen volksaard, en dit moet uit den aard der zaak aanleiding geven tot een scheeve beoordeeling; ook zijn de Russen in vergelijking van West-Europa eeuwen in beschaving ten achter; Rusland staat, om zoo te zeggen, nog op het standpunt van hetgeen wij de Middeleeuwen noemen en vandaar, dat de punten van vergelijking doorgaans
| |
| |
onjuist worden genomen. Ook hebben de Russen het nadeel, dat zij ontijdig in aanraking zijn gekomen met de Westersche volken, die hun ver in beschaving vooruit waren; dit geldt vooral van een groot deel der Russische aristocratie, want het volk in den gewonen zin reist niet en neemt aan de beschaving van andere naties weinig deel.
De lezer begrijpt nu wel, dat wij met het opsommen van deze dingen zooveel willen zeggen ten opzichte van de boeken en boekjes over Rusland en de Russen als: hier liggen voetangels en klemmen; wees voorzichtig; men zal u beet nemen.
Dit is met nadruk het geval met het boekje, waarvan wij zoo even den titel afschreven; wat Grenville Murray van de ‘hedendaagsche Russen’ zegt, draagt den stempel van Engelsche tegeningenomenheid en wanneer men leest, wat hier over de Russen wordt gezegd, dan maakt men onwillekeurig de opmerking: wanneer dat land werkelijk zoo is als het hier beschreven wordt, dan moet het over een maand of vier, of een jaar of vier, ineen zakken, te gronde gaan, want zulk een land kan niet blijven bestaan. Maar aangezien het bestaat, en dat wel reeds sinds eenige eeuwen, komt men aan den anderen kant tot de slotsom, dat de Schrijver heel eenzijdig heeft waargenomen; wat hij ziet, ziet hij scheef en geeft daardoor een geheel onjuisten indruk weder.
Wil men een staaltje van de oppervlakkigheid van dezen Engelschen auteur, dan leze men b.v. Hoofdstuk XXII, De kanselier Gortchakoff; zooveel weet men waarschijnlijk wel van dezen merkwaardigen Russischen staatsman, die gedurende zulk een groot tijdsbestek de buitenlandsche Russische politiek met veel talent heeft geleid, dat men begrijpt, dat het een ander man moet zijn dan ons hier wordt voorgesteld. Er is in deze voorstelling wel iets waars, maar het geheel verraadt een zeldzaam luchthartige eenzijdigheid en men krijgt den indruk, dat het meer te doen is om een aardig krantenpraatje van een oppervlakkig journalistje dan van een man van kennis en ontwikkeling.
Wij houden de vertaling van zulke boeken dan ook niet voor een aanwinst; sterkgekleurde, eenzijdige voorstellingen vinden wij reeds genoeg op allerlei gebied dan dat wij wenschen zouden, dat zij opzettelijk verbreid worden van een merkwaardig, groot volk, dat op de lotgevallen van Europa in elk geval een zeer gewichtigen invloed zal uitoefenen.
Wat den vorm betreft, laat het boekje zich gemakkelijk lezen; de vertaling ook; toch ontbreekt ook aan deze die fijnheid, welke het talent verraadt; zij is even luchtig als het boek.
N.
| |
Ziende Blind door Salvatore Farina. Uit het Italiaansch vertaald door Mej. Caroline Van Deventer. Amsterdam P.N. Van Kampen en Zoon.
Een boek, dat uitmunt door eenvoud en karakterschildering en een aanschouwelijke voorstelling geeft van de wanverhouding tusschen echtelingen, die niet met, maar slechts naast elkander voortleven. Die er schitterende tooneelen in verwacht, zal zich bedrogen zien. De schrijver bedoelt geen effectbejag. Hij heeft 't niet noodig, om de aandacht te trekken; de stof, die hij behandelt, en de natuurlijke gang van zijn uit 't leven gegrepen verhaal vereischten al zijn zorg en zouden slechts aan waarde verloren hebben door een ingewikkelder of schitterender inkleeding. Van de drie hoofdpersonen, waarop hij uitsluitend de aandacht vestigt, is de karakterschets zóó volledig, dat wij hen onmiddellijk als goede bekenden begroeten. De intrige is alledaagsch, maar nieuw van innigheid en keurig van opvatting. Gewis, er behoort veel talent toe om, zonder langdradig te worden, een huwelijk te beschrijven als dat van Leonardo en Ernesta.
| |
| |
't Is den lezer geen dienst bewijzen, als men hem recenseerender wijze met den inhoud van een boek bekend maakt en ik wil dan ook hieromtrent de grootste bescheidenheid in acht nemen. Alleen zij het mij vergund, te wijzen op de leerrijkheid van dit vloeiend geschreven en goed overdacht boek en op den bevredigenden indruk van het slot. Blijkbaar was het Salvatore's streven, om in Leonardo niet den deugniet of den losbandige, maar eenvoudig den man te schetsen, zóó goed vereenzelvigd met de oude sleur van zijn jonggezellenleven, dat hij er ook na zijn huwelijk aan verslaafd blijft en eerst door de ramp, die hem treft, tot de overtuiging geraakt, dat hij zijn lieve, jonge vrouw verwaarloosde en met betrekking tot haar ziende blind was. Salvatore's verhaal bewijst zich hierin geheel locaal. Op den Italiaan oefent nl. het koffiehuis een bijzondere aantrekkingskracht uit. Die b.v. Milaan bezocht, kan zich eenig denkbeeld maken van de koffiehuiswoede der mannelijke bevolking.
Met Dokter Agenor gaat de schrijver even humaan te werk. 't Is geen man van strenge grondbeginselen, geen vijand van de verboden vrucht, maar ver van een wellusteling.
Ernesta's liefde zou hij zonder gewetenswroeging genoten hebben, maar als de smeulende liefdevonk bij de jonge echtelingen weder aanwakkert, kan hij toch van harte deelen in hun hereeniging. Ook Dokter Agenor is een volbloed Italiaan. Daarmee wordt volstrekt niet bedoeld, dat Salvatore's boek slechts locale waarde heeft. De feilen en hartstochten der menschen zijn overal dezelfden en de leering, die men uit Leonardo's en Ernesta's huwelijk put, is van ieders gading.
Der verdienstelijke vertaalster zij daarom lof gebracht voor haar schoonen arbeid.
C.
| |
Geïllustreerde kinderlectuur. Neef en Nicht, bewerkt door H.J. Bomhoff, naar Madme de Ségur's Après la pluie le beau temps. (Bibliothèque Rose illustrée.) Met 128 houtgravuren van E. Bayard. Maassluis, J. van der Endt & Zoon.
Mevrouw De Ségur verstaat de kunst van vertellen; en de ‘bewerker’ van dit haar verhaal heeft zijn best gedaan - met verandering van de Fransche in Hollandsche toestanden - er eene vloeiende vertaling van te geven. Ook de tusschen den tekst gedrukte ‘houtgravuren’ (‘128’ staat op den omslag, maar ik telde er nog geen honderd!) zijn over 't algemeen niet onaardig, soms geestig zelfs, en het geheele boekje ziet er vrij goed uit. Al zijn die veelsoortige letters op den titel niet naar mijn smaak, anderen vinden ze misschien mooi, en over den smaak valt niet te twisten. Het helpt ook niets, over wansmaak bij hedendaagsch, kakelbont drukwerk te klagen. Drukkers en uitgevers schepen u af met hun ‘het is de mode’, evenals de jonge dames, die gij opmerkzaam durft maken op hare mal-gracieuse toiletten. Maar al genoeg over den vorm.
Wat den inhoud betreft, hij is minder geschikt voor wat wij gewoon zijn kinderen te noemen, voor wie men kinderboekjes schrijft: prentjes zijn er wel in, maar een prentenboekje is het toch niet. Elf- of twaalfjarige jongetjes en meisjes kunnen het wel lezen, ze zullen er niet rechtstreeks kwaad uit leeren, zich zelfs vermaken met de kibbelarijen van Neef en Nicht, George een ‘naren jongen’ en Gera veel te inschikkelijk vinden misschien; maar wat hebben zij aan hetgeen van die jongelieden op later leeftijd verhaald wordt? Kunnen zij het begrijpen? Is het nuttig of noodig, hen te wijzen op de blinde vooringenomenheid van een vader voor zijn leugenachtigen zoon? Moeten zij op dien leeftijd reeds leeren, wat het onderscheid is tusschen wezenlijke verliefdheid en baatzuchtige hofmakerij, tusschen een huwelijk uit liefde of om het geld? Is het verstandig, hen in te wijden in de geheime overleggingen van een ontaarden, losbandigen student, die zijn vader besteelt en 's mans
| |
| |
vroegen dood veroorzaakt?... Jongelui, die nog te klein zijn voor een tafellaken en reeds te groot voor een servet, groote schooljongens (van de H.B. of Latijnsche School) en bakvischjes, wier verbeelding nog niet bezoedeld, wier smaak door romans voor groote menschen nog niet bedorven werd, zullen zich beter met deze kinderlectuur amuseeren, vooral als zij het fijne van de mis begrijpen en Mevrouw De Ségur's bedoeling kunnen vatten. Romantisch is haar verhaal genoeg, plat prozaïsch is het volstrekt niet Echt Fransch stapt het losjes heen over allerlei bezwaren, die in het werkelijke leven aan de geschetste gebeurtenissen verbonden zouden zijn, en alles marcheert als vanzelf, met genoeg afwisseling van tegenspoed en voorspoed, om er iets pikants aan te geven, volkomen zooals het in de denkbeeldige of conventioneele romanwereld behoort. Gera en Jan zijn echte romanhelden in miniatuur, George is een booswicht in den dop, Nicht Prim en Ramor zijn vermakelijke ideaaltjes, met genoeg vleesch en bloed, om geen onmogelijke figuren te worden. De vader.... ja, ik zou wenschen, dat er zulke vaders niet waren, maar er zijn er genoeg, wier apenliefde, evenals hier bij dien Mijnheer Dormer, de oorzaak wordt van het verdriet en de schande, die zij aan hun lieve zoontjes beleven. Zulke vaders moesten dit verhaal lezen; maar ze zullen het niet, èn omdat het als ‘kinderlectuur’ wordt aangekondigd, èn omdat zij veel te wijs zijn, om te gelooven, dat zij hunne kinderen als echte dwazen verwennen en bederven. Namen zij het ter hand, zij zouden de moeite der lectuur en den tijd, dien zij erover nadachten, beloond zien, al leerden zij er niets meer uit, dan zich niet boos te maken, als verstandige vrienden hun mededeelden, wat hunne vroeg rijpe zoontjes en dochtertjes achter hun rug uitvoerden. Had Mijnheer Dormer in tijds het oor geleend aan Nicht Prim, het zou met zijn jongen nooit zoover gekomen zijn; maar de man had niet veel
gezond verstand en dat is bij de opvoeding eene kapitale fout....
Ik eindig met Heeren Uitgevers te verzoeken, toch niet mee te doen met de naäpers der Duitsche mode en hunne boeken oningenaaid de wereld in te zenden. Deze kinderlectuur bijv. kan men geen grootere of kleinere kinderen in handen geven, voordat men het boekske laat inbinden of een gebonden exemplaar koopt, terwijl de prijs, f 1,60, oningenaaid, al hoog genoeg is voor dergelijk werk.
Kampen, Februari 1879.
j. hoek.
| |
Mark Twain. Door dik en dun. Een Amerikaansch Reisverhaal. Uit het Engelsch vertaald door G.W.D. 2 deelen. Arnhem, J. Rinkes Jr.
Wij hebben vroeger reeds kennis gemaakt met Mark Twain, als schrijver van Tom Sawyer; ons oordeel was toen zeer gunstig en door de lezing van: Door dik en dun zijn wij daarin nog meer bevestigd; verplaatste Tom Sawyer ons in de kinderjaren, hier hebben wij een reisverhaal en komen wij op een geestige, van humor tintelende wijze op de hoogte van de uiterst vreemde Amerikaansche toestanden: kennelijk is alles naar het leven geteekend, maar onze voorliefde voor de nieuwe wereld zal er niet grooter op worden; zoo te hooren vertellen van het wonderbare, ruwe land, waarin alles groot is, zelfs de misdaden, is echter een genot, dat men niet elken dag kan genieten.
G.W.D. zorgde voor een goede vertaling; van enkele vlekjes willen we ditmaal niet gewagen. Waren noten in zulk een prettig reisverhaal niet vervelend, wij zouden den raad gegeven hebben, hier en daar een woord van toelichting erbij te voegen, om den lezer de Amerikaansche toestanden iets duidelijker te maken.
N.
|
|