vertellingen’, als Paschen nabij, misschien reeds voorbij is, wanneer deze regelen in druk verschijnen, zal menigeen belachelijk, immers hors de saison voorkomen, en al meesmuilende zal men zich ergeren over onze late, te late aankondiging. Men stelle zich echter gerust. Deze Kerstvertellingen zijn lectuur voor alle tijden van het jaar, en kunnen voor Paasch- en Pinkstergave even goed dienen als voor Kerstgeschenk. Tot het Kerstfeest staan deze vertellingen slechts in verwijderde betrekking. Bij gelegenheid van dit zoo bij uitnemendheid gezellig en vriendelijk feest is een gezelschap van acht personen te zamen. Eenigszins somber gestemd door de somberheid van het weder, besluit men, om die onaangename stemming te verdrijven door ieder op zijne beurt een geschiedenis te vertellen. Ze moeten echter nooit gebeurd zijn, zelfs niet hebben kunnen gebeuren; het kunnen spookgeschiedenissen zijn of beschrijvingen van jachtavonturen, of geschiedkundige vertellingen, mits ‘in Godsnaam niet zulke die gebeurd zijn; anders is het een hoofdstuk uit een schoolboek’, zooals een der vrienden snedig aanmerkt. Deze voorwaarden worden aangenomen, en ieder op zijne beurt komt nu met een vertelling voor den dag, die door het bovengezegde reeds gekarakteriseerd is. Allen hebben, zooals we reeds hebben opgemerkt, eenige betrekking op het Kerstfeest, of liever op den tijd, waarin dit feest gevierd wordt, maar zoo verwijderd, dat ze niets schaadt aan den indruk dezer verhalen, in welken tijd van het jaar ook gelezen.
Ieder van het gezelschap, zeiden wij, deed een vertelling. Dit is echter niet volkomen juist, daar het bundeltje slechts zes verhalen bevat, en het ons bij het einde spijt, dat er twee zijn, die hun woord niet gehouden hebben. Die spijt, die wij gevoelden, is wel het sterkste bewijs, dat wij met de geleverde vertellingen hoog ingenomen zijn. En inderdaad, ze zijn in zoo'n levendigen, prettigen stijl geschreven, zoo onderhoudend en zoo leerzaam tevens, zoo smaakvol en zoo afwisselend, dat men het lieve boekske in éénen adem doorleest en het bejammert, wanneer men aan de laatste bladzijde is gekomen. Het geheel maakt zulk een weldadigen indruk, dat ook de somberste er zich opgewekter en de ergste pessimist er zich met de menschheid en de menschelijke toestanden meer bevredigd door moet gevoelen.
Men heeft het den Heer De Veer wel eens als een misdrijf toegerekend, dat hij te zeer moralist was, en aan het einde zijner verhalen steeds een zedelesje toe gaf, wat men echter nimmer in Aesopus of Lafontaine heeft afgekeurd. Van deze fout, indien het een fout is, heeft hij zich echter in dit bundeltje weten te vrijwaren; maar wie goed leest vindt de moraal en den godsdienst tusschen de regels, evenals bij den grooten Dickens, en voelt zich na de lectuur beter gestemd en meer verzoend met de menschheid en meer geneigd, om in alles de liefde na te jagen als het hoogste goed.