geheel gemist worden. Ik ontken volstrekt niet, dat er uit het oogpunt van het gemoedsleven gegronde grieven tegen het onderwijs van onzen tijd zijn in te brengen, maar ik ontzeg iedereen het recht, om op grond daarvan de noodzakelijke verbetering van het onderwijs der vrouwelijke jeugd op te houden of tegen te werken.
De vrouw heeft juist in haren bijzonderen aanleg een tegenwicht tegen een mogelijk schadelijk gevolg der verstandsontwikkeling. Uitzonderingen maken den regel niet; dit in 't oog houdende, durf ik veilig beweren, dat de meest ontwikkelde vrouw in verstandelijk opzicht gemeenlijk het best hare eigenaardige roeping vervult, ook wat betreft de zoogenaamd kleine plichten.
De beste echtgenooten en de beste moeders zijn toch in den regel wel niet onder haar te zoeken, die in verstandelijk opzicht het laagst staan. De bekende spreuk, die van getrouwheid in het kleine gewaagt, leert geenszins, dat behartiging van het hoogere noodzakelijk tot verwaarloozing van het lagere leidt. De gebrekkige opleiding der vrouw heeft vele leden van haar geslacht onbeduidend, traag, ijdel, spilziek, onvoldaan en ongeschikt voor de vervulling harer plichten gemaakt.
Indien de bestaande leegte door eene betere verstandsontwikkeling wordt aangevuld, dan zullen geschiktheid en geneigdheid tot het volbrengen der aangewezen taak daaruit geboren worden.
Het is met vele vrouwen als met de mannen, die weinig of niets te doen hebben: wie veel ledigen tijd heeft, eindigt soms met de geringe taak, die hem is opgedragen, onafgedaan te laten en tot volslagen lediggang te vervallen. Arbeid wekt den lust tot bezigheid op en hij, die het volhandig heeft, weet in den regel tijd voor alles te vinden. Bij den zoogenaamden handenarbeid behoort, zoo niet altoos, dan toch in de meeste gevallen, verstandig overleg. Hij of zij, die in verstandelijke ontwikkeling laag staat, zal dus in den regel ook den handenarbeid gebrekkig volbrengen. Waarlijk, ik kan niet inzien, dat het hier bedoelde gevaar wezenlijk bestaat.
De tijdgeest moge oorzaak zijn, dat het meer dan denkbeeldig moet worden genoemd, men wijte zulks echter niet aan het streven naar vooruitgang, dat ook op dit gebied wonderen zal werken.
Ik kom nu als vanzelf tot de schets van Maleia. Indien haar ‘Hanna’ alleen een betoog behelsde tegen die vermeende eenzijdigheid, zou ik in het bovenstaande tevens mijn oordeel daarover hebben uitgesproken. Er is echter meer daarin; het boekje bevat ook een pleidooi voor die opleiding der vrouwelijke jeugd, welke de schrijfster het meest gewenscht acht, en dit is wel het voornaamste deel. Mag ik eene gissing wagen, dan is de vrees voor eenzijdig verstandelijke ontwikkeling de aanleiding geweest tot het opstellen dezer schets, maar vindt de uitgave haren eigenlijken grond in het verlangen der schrijfster, om uit te spreken, wat naar haar inzien de beste methode is, om de vrouwelijke jeugd te vormen. Zij geeft uitnemende wenken over opvoeding en uit dit