beêvaart naar Athenaia's tempel te begeven. Terwijl het viertal, in het Britsch museum aangekomen, na den eersten, overweldigenden indruk van de heerlijke overblijfselen van het werk van Feidias weldra heftig streed over de beteekenis van onderscheidene, tot onkenbaarwordens toe verminkte fragmenten, verscheen op eens in hun midden Athena, de gelijkenis dragende van eene der maagden van 't land. Zij vermaant de vrienden, het onvruchtbaar twisten te staken en het kunstwerk te beschouwen in den geest, die het voortbracht. Zóó door Athene onderricht, aanschouwden zij nog lang het beeldwerk, bij het heengaan telkens omziende. Ook naar de jonkvrouw, die reeds in de voorhal zich bevindt. Zij zweeft van de trappen, bestijgt den wagen en grijpt de teugels. Bij het heengaan gaf zij een muntstuk aan den knaap, die de teugels vasthield. Nauwlijks zag deze, wat het was, of hij roept uit: het is geen gangbare munt. De vrienden verruilden gretig een bruikbaarder fooi voor het kleinood, dat een tetradrachme bleek te zijn met het hoofd der gehelmde Athena.
Zij verbonden zich plechtig, het muntstuk tehuis als eerstelingsgaaf aan het museum te vereeren, dat eens - werd hun wensch vervuld - in Nederland zoude verrijzen en gewijd zoude zijn aan de overblijfselen van Hellas' godlijke beeldhouwkunst. Bij de op den volgenden morgen aanvaarde terugreis worden de vrienden vervolgd door de wraak van Poseidon, die op hen vertoornd is wegens den eeredienst, waarmede zij te Londen Athena vereerd hebben.
Doch de heerlijke dochter Kronion's, tot wie zij zich wenden om redding, verschijnt op hunne bede. Zij stilt den toorn van Poseidon, en deze doet weldra de stormen krimpen en het reddende licht uit de donkere wolkgroepen dagen. Reeds groenen en rijzen Neêrland's kusten, die als wier laag op het water drijven, uit het zeevlak, en het schip glijdt rustig de rivier op en de veilige haven binnen.
In het bovenstaande gaven wij een résumé van den inhoud der zangen van ‘Londinias’. Dat dit eenvoudige reisverhaal in het poëtisch kleed zulk een alleraangenaamsten indruk maakt, pleit voorzeker in hooge mate voor de kunstvaardigheid van den auteur. Daarvoor pleiten ook de prentversieringen, die zoo geheel in harmonie zijn met inhoud en vorm van het gedicht en eruit zien, alsof zij ontleend zijn aan beschilderde vazen. Wij behoeven niet te zeggen, dat wij het net uitgevoerde werkje met warmte aanbevelen in de aandacht van allen, die belangstellen in de ontwikkeling der Nederlandsche poëzie, welke thans, helaas, zoo weinig teekenen van leven geeft.