heeft het, mijns inziens, volkomen recht. Het realisme onzer dagen oefent ook op onze letterkunde zijn bedenkelijken invloed uit. Niet alleen wordt er hier en daar verdienstelijk naar gestreefd reëele toestanden, reëele gebeurtenissen en reëele menschen zoo plastisch mogelijk voor te stellen, maar ook legt men er zich blijkbaar op toe, de zonden in haar afzichtelijkste en afschuwelijkste gedaante te schetsen en ten spijt van het kiesch gevoel de ontucht, de liederlijkheid, zoo schouw mogelijk ten tooneele te voeren. Deze feil tegen de aesthetiek moge haar van top tot teen realistische verdedigers vinden, algemeene bijval werd haar gelukkig nergens geschonken.
‘Aan den Booze verkocht’ is weder een van die romans, waarin het realisme zoo buitensporig zegeviert over het schoonheidsgevoel, dat men bij menige bladzijde, overvloeiende van de gemeenheden eens verdierlijkten zondaars, geneigd is den schrijver een feil te maken van zijn ultraplastische voorstelling. In de Inleiding van zijn boek beweert de Heer Koopmans van Boekeren, dat hij met behulp van de mondelinge overlevering en de gedrukte bronnen een wezenlijk feit tot een romantisch verhaal bewerkte. Zeer zeker maakt dit zijn arbeid slechts te belangwekkender. Een ware geschiedenis heeft meer aantrekkelijkheid voor den lezer dan fictie. Maar niet altijd sticht de waarheid, en 't is de roeping van den romanschrijver om haar, in dit geval, zóó kiesch in te kleeden, dat ze zonder het gevoel te kwetsen of afkeer te verwekken den gewenschten, leerrijken indruk maakt. De Heer Koopmans van Boekeren heeft met zijn ‘Aan den Booze verkocht’ een goed doel beoogd. De zedekundige strekking van zijn boek ligt voor de hand en wordt bovendien nog herhaaldelijk in woorden gebracht: ‘Die de zonde dient, geraakt onder haar heerschappij, en wordt er onwillekeurig de slaaf van’. Jammer is het, dat de schrijver in de samenstelling zijner opgerakelde stof, waarbij zeer zeker veel waarheid te gronde ging, er zich voornamelijk op toelegde, om het min-stichtelijke van die waarheid tot in zijn diepste schuilhoeken en zondepoelen te volgen en aan te wijzen.
Daardoor verliest het wezenlijk feit oneindig veel van zijn prestige. Hoogst onwaarschijnlijk schijnt mij b.v. de brutale inmenging van den apotheker Stork in deze moordgeschiedenis. Zou een geslepen deugniet zich zoo onvoorzichtig kunnen bloot geven? Als deze heer werkelijk een rol speelde in de tragedie, dan durf ik beweren, dat hij het handiger en slimmer heeft aangelegd.
Onnatuurlijk en bijgevolg ongeloofelijk is ook de lijkroof der studenten. Ze moeten krankzinnig geweest zijn om, ondanks het strikte tegenbevel van hun professor, niet alleen dezen roof te durven plegen, maar er den professor nog mede te komen verrassen ook.
Slaan wij deze onwaarschijnlijkheden over en onderwerpen wij Kapitein Kuras aan een vluchtige beschouwing. Hij is de held van het verhaal en toont reeds bij zijn eerste début, wat we van hem te ver-