Ben ik het wel? Hoe is dat vreeselijke plan ontstaan? - en, zal 't gelukken? Zal ik nu voortaan gelukkig zijn? Maar 't is immers slechts een droom... Een droom! Neen, neen, hij komt, hij zal komen - en dan?... Zoo dacht ook zij, Julia, toen 't plan stond ten uitvoer te komen. “En dan?” waagde zij nauwlijks zich af te vragen.
Ja, en dan? Wel mocht zij 't zich afvragen, die vrouw, die moeder, die daar stond te luisteren in de nachtelijke ure, als een dief, een roover, die zijn slachtoffer wacht, doch die eerst nog, vol vrees voor de ontdekking, vol angst over de voorgenomen wandaad stilstaat, nadenkt over de mogelijke gevolgen van zijn daad en een terugblik werpt naar de reeks van misstappen, die hem zoover hebben gebracht...’
Terwijl Julia gereed staat haar verleider te volgen, trilt er nog flauw een snaar van het moederhart... ‘Wat was dàt? Hoorde zij haar niet schreien? Haar kind? haar kleine Julie, die engel, die ze heden avond slechts haastig, vervuld van booze gedachten, een vluchtigen kus had gegeven - den laatsten, bedacht ze nu... Zou ze nog even gaan, nog eenmaal haar kind aan 't hart drukken, eer zij 't voor altijd verliet?
‘Maar neen, neen, neen; er was geen tijd toe; daar sloeg de groote gangklok reeds één uur; de slag dreunde zwaar en lang door 't zwijgende huis. Ze moest gaan; Violet was immers bij 't kind. - Wèg, wèg moest zij; hij wachtte...’
We zouden nog meer kunnen uitschrijven om te laten zien met hoeveel tact de auteur angst en wroeging, wraak en andere lage hartstochten weet te schetsen; bij liefelijke tafereelen onze sympathie, bij gevoelvolle onze aandoeningen en bij het bloedige drama onze huivering weet op te wekken.
Maar we hebben een vraag. Als we ook gereedelijk toestemmen, dat het oordeel der wereld vaak onrechtvaardig is, en er van een vergelijking tusschen de misdadige Julia, in wie de moeder zelfs gestorven was, en de gestruikelde Céline geen sprake kan zijn, vragen we toch, of een zoogenaamd huwelijk voor den hemel, met verwaarloozing van de maatschappelijke wetten en verordeningen, waardoor het huwelijk alleen gewettigd wordt, wel zoo verschoonbaar is, als het hier wordt voorgesteld? 't Was wel gelukkig voor den kleinen Herbert, dat de edelaardige dokter hem als zijn kind bij zijn huwelijk met Céline wilde aannemen, maar waar de vrucht van zulk een liefde zoo'n beschermer niet vindt, blijft de smet van onecht kleven op het kind. Ons dunkt uit het oogpunt van zedelijkheid is in dit opzicht de grootste voorzichtigheid aan te bevelen.
H.