De Tijdspiegel. Jaargang 35
(1878)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 282]
| |
Mengelwerk.Volksvermaken voor Nederland, door P. Hofstede de Groot.V.
| |
[pagina 283]
| |
ten viel, zoodat hij, bij gebrek hiervan, niet tot iets ijdels behoefde te vervallen. Schoon wordt deze weetgierigheid beschreven door CiceroGa naar voetnoot(*): ‘Zoo sterk eene zucht naar kennis en wetenschap is ons ingeschapen, dat men niet kan twijfelen, of de menschelijke natuur wordt ertoe gedreven, zonder eenig ander voordeel, dan het weten en kennen zelf, daarmede te beoogen. Zie eens, hoe de kinderen zelfs door geen slagen worden afgeschrikt, om de dingen te beschouwen en te doorzoeken; hoe zij, weggejaagd, weder gaan onderzoeken; hoe blijde ze zijn, als zij iets weten; hoe zij begeeren het anderen te vertellen; hoe zij door optochten, spelen en vertooningen worden geboeid, en er eten en drinken voor laten staan. En wat zien wij bij hen, die door verhevene wetenschappen en kunsten worden bekoord? Wagen zij niet gezondheid en bezittingen, om harentwille? Staan zij niet alles gewillig uit, door lust tot kennis en weten overmand? Dulden zij niet alle moeiten en zorgen, om maar het genot te hebben van in wetenschap te vorderen?’ In onze dagen kunnen wij meer dan ooit de bevrediging dezer weetgierigheid dienstbaar maken aan de veredeling der volksuitspanningen. Immers de wetenschappelijke kennis neemt aanmerkelijk toe. Door lagere en middelbare scholen, door dagbladen en tijdschriften, door de vermenging der standen, door de gemakkelijkheid van het reizen, door de volksschriften, zelfs door almanakken als die van het Nut, worden de uitkomsten van geleerde nasporingen onder het bereik des volks gebracht. En kennis is een sterkend water, 'twelk, hoe meer gedronken, des te meer verlangen naar nieuwe teugen verwekt. Men kan dus door haar verder te bevredigen bij hen, die hare verkwikking reeds hebben ervaren, den smaak van lage uitspanningen en uitspattingen aftrekken, om dien tot hoogere vermaken op te voeren.
Welke wetenschappelijke kennis vooral tot volksuitspanningen kan dienen, zal ik eerst in eenige bijzonderheden aanwijzen, om daarna de gelegenheden te bespreken, waarin die kennis kan worden medegedeeld of bevorderd.
I. Geene kennis is beter te verkrijgen dan die der natuur. Zij is een opengeslagen boek, waarin men den mensch maar moet leeren lezen. Neem eens de natuurkundige aardrijksbeschrijving. Aan de staatkundige heeft het volk niet veel, dan voor zooveel noodig is, om een nieuwspapier te verstaan. De wiskundige gaat, zoodra men de beginselen, als de verhouding der aarde tot zon en maan, om de verduisteringen van beide en de schijngestalten der maan te begrijpen, wil te boven gaan, veel te hoog, om verstaanbaar te zijn voor de groote menigte. Maar voor de natuurkundige aardrijksbeschrijving heeft zij zin en smaak. Hoeveel is te verhalen van onze duinen, over wier stof, ontstaan, ver- | |
[pagina 284]
| |
schil met die van andere landen, dieren, planten en schoonheid onlangs een leerzaam boekje werd gegevenGa naar voetnoot(*), en over wie Cats reeds zoo aardig zong: Stuivend duin, onvruchtbaar zand,
Waar geen els in is geplant,
Waar geen kerseboom in groeit,
Waar nooit perzik heeft gebloeid:
Schoon gij geene vruchten draagt,
Toch hebt ge iets, dat mij behaagt.
'k Houd u voor een wonderwerk;
Gij zijt zwak en echter sterk.
Schoon uw stof niet zamenkleeft,
Maar met alle winden zweeft,
Dwingt gij toch den oceaan
Voor uw zwakheid stil te staan.
Daarom, tot een kort besluit,
Rijst er deze leering uit:
Dat ge niet en zijt geplant
Door des menschen hoog verstand,
Niet door kracht, vernuft of kunst,
Maar door Godes eigen gunst.
Hem zij dan een lof en dank
Ons geheele zeestrand lang.
Maar vooral boeit de natuurkundige aardrijksbeschrijving, wanneer men, gelijk Cats reeds eenigszins doet, haar met onzen toestand en met den toestand en de geschiedenis der volken en met handel en godsdienst in verband brengt. Zoo is het zeer duidelijk te maken, wat de groote rivieren voor ons zijn: voor een goed deel de scheppers van ons land, die vriendelijk onze akkers vruchtbaar maken en ons wegen voor den wereldhandel opleveren, doch ook wel door overstrooming en ijsgang de welvaart vernietigen. Gemakkelijk is aan te toonen, welk voordeel wij Nederlanders hebben te danken voor onzen handel, onze nijverheid, onzen landbouw en onze vrijheid aan onze lage ligging bij de zee en de monden van drie groote rivieren, den Rijn, de Maas en de Schelde. In mijne Natuurbeschouwingen van een Evangeliedienaar, Arnhem, 1858, is eene rede Over eenige voordeelen, welke wij aan de natuurlijke gesteldheid van ons Vaderland te danken hebben. Ik wijs daarin op een groot getal van natuurlijke, staatkundige en zedelijke voordeelen. - Desgelijks springt het in 't oog, welke voordeelen Zwitserland voor zijne vrijheid heeft in de moeielijk toegankelijke Alpen, en voor zijne fabrieksnijverheid in vele diep neerstortende beken en sterk stroomende rivieren, zoodat eene niets kostende beweegkracht schier overal aanwezig is, en door haar Cavour de werktuigen tot doorboring van den Mont Cénis heeft aan den gang gebracht. De hoogte en de loop der bergketenen, de afhellingen van de merkwaardigste lan- | |
[pagina 285]
| |
den, thans ook door reliefkaarten aanschouwelijk gemaakt, en de richting der rivieren, uit beide ontstaande, is eene aangename stof van onderwijs. Vooral levert Zwitserland gelegenheid tot leerzaam onderhoud. Vandaar krijgt onze Noordzee den machtigen Rijn, krijgt de Zwarte Zee haren Donau, de Adriatische golf haren Po, de Middellandsche Zee haren Rhône. Van den Sint Gotthardt af bruisen zij neer in de dalen, en vlieden voort, en blijven zich eeuwig verlorenGa naar voetnoot(*). Dáár blijkt b.v. duidelijk, hoe het komt, dat de rivieren uit de Alpen komende, als de Rijn, altijd water hebben; het vloeit zomer en winter voort uit die hooge bergstreken, waar men in eeuwige ijs- en sneeuwvelden nooit opdrogende schatkameren heeft voor beken en stroomen; terwijl de rivieren, die in Italië uit de veel lagere Apennijnen voortkomen, en bij ons de Maas, die uit de niet zeer verhevene Ardennes haar water moet hebben, des zomers dikwijls vrij droog worden. Ook kan men duidelijk maken, dat eene der voornaamste schoonheden der aarde, die uit watervallen, meiren en stroomen, en uit het verschil van bergen en dalen ontstaat, haren grond heeft alleen in de ongelijke verheffing van de aardkorst, zoodat deze ééne oorzaak eene geheele aaneenschakeling van gevolgen heeft - eene rijke uitkomst door één enkel eenvoudig middel! - Ook van de stroomen in de wereldzee is veel duidelijk te verhalen, b.v. van den evennachtslijnstroom van Afrika naar de golf van Mexico, en van den Golfstroom, die vanhier en bij Noord-Amerika langs naar de Britsche eilanden en Noorwegen loopt. En hoe de winden ontstaan en zich wijzigen, toonde op duidelijke wijze de Heer Winkler Prins in een alom verspreiden almanak aanGa naar voetnoot(†). In het niet buitengewoon groot of aanzienlijk dorp Obergum had de ijverige onderwijzer, onder den naam Clio-Urania, een veertiendaagsch gezelschap, waarin hij over geschiedenis en natuurkunde sprak tot groot genoegen en nut voor een aanmerkelijk deel der bevolking. Na hem traden dan sommige leden van dien kring op en droegen gedichten van onze groote mannen voor, soms ook eigen werk. Dit volksvermaak had daar de plaats ingenomen van veel lager genot, waaraan men zich vroeger overgaf. Evenwel moet bij deze beschouwing de mensch niet worden voorgesteld als de slaaf der aarde, alsof hij, evenals het dier, van stoffelijke invloeden afhankelijk ware. Integendeel, Egypte, Phenicië, Griekenland, Italië zijn nog even gunstig gelegen voor handel en ontwikkeling als vóór vele eeuwen, en staan hierin thans diep beneden vroeger eeuwen; Nederland en Engeland zijn het nu niet meer, dan vóór twee duizend jaar, en hadden toen toch weinig voordeel daarvan. Niet de landen op zichzelve, de volken zijn veranderd en de landen ten deele door hen. De aan de Middellandsche Zee vroeger wonende natiën wisten de hulpmiddelen te gebruiken, die men dáár thans on- | |
[pagina 286]
| |
gebruikt laat. En de nu in Engeland en Nederland levende volken weten de minder gunstige toestanden, waarin de natuur hen plaatste, beter te bezigen, niet alleen dan hunne voorouders, maar ook dan hunne tijdgenooten aan de Middellandsche Zee de meer gunstige. Zóó leert ook de natuurkundige aardrijksbeschrijving, dat de mensch meer is dan de natuur of de stof. Voor deze aardrijksbeschrijving levert vele bijdragen A.W. Grübe, Landen, steden en volken. Veel is hierin voor mededeeling aan het volk geschikt. Behalve de natuurkundige aardrijksbeschrijving is ook eenige plantkunde hoogst aangenaam voor het volk. Aan de stelselmatige indeelingen der planten, welke de geleerden in dat vak moeten kennen, heeft de groote menigte niets; maar vooral ook nadat de Floralia de kweeking van bloemen tot eene volksliefhebberij veredelen, heeft het volk veel aan practische aanwijzingen, hoe men moet snoeien, enten en oculeeren, om een boom te veredelen en vruchtbaar te maken, en hoe men met rozestekjes en fuchsia's moet handelen, om ze te vermenigvuldigen, en met hortensia's, om ze door den winter te krijgen en veelkleurig te doen worden. Op het Congres van plantkunde en tuinbouw, in April 1865 te Amsterdam gehouden, hebben in de afdeeling tuinbouw bovenal de aandacht getrokken de mededeelingen omtrent de nieuwe wijze van kweeken en snoeien der vruchtboomen. Onder de sprekers, die toen met onverdeelden bijval zijn aangehoord, was vooral de Heer J.J. de Beucker, leeraar in de plantkunde en den tuin- en landbouw te Antwerpen. In België hield deze Heer jaarlijks twee- tot driehonderd zulke voordrachten, die niet weinig hebben bijgedragen tot de meer algemeene en snelle ontwikkeling der kweeking van vruchtboomen in dat land. Later meldden de nieuwsbladen, dat hij te Breda en Haarlem met groote belangstelling bij dergelijke voordrachten door tuinlieden en beminnaars van den tuinbouw werd gehoord en gezien bij zijne praktische aanwijzingen, welke hij vooral bij Haarlem op drie buitens heeft gegeven. Bekend is het, hoe hij bij toeneming wordt gezocht. Het prachtwerk, Nederlands plantentuin, bij Wolters te Groningen in 't licht gekomen, vertoonen en uitleggen zou aan een grooten kring een waar genot verschaffen. Met de dierkunde is het evenzoo gelegen. Aan stelselmatige indeeling heeft het volk niets; maar veel aan verhalen over de dieren. Van den olifant tot de mijt, van den adelaar tot het microscopische schepseltje wekt alles belangstelling, wanneer men over leefwijze, gewoonten, natuurdrift en de onderlinge overeenstemming van hunne lichaamsdeelen en van de geschiktheid van het land, waarin zij leven, met hun lichaamsgestel weet te vertellen en te vertoonen. Mededeelingen over bijen, mieren en wespen, over de gedaanteverwisselingen van rups in pop en van deze in vlinder wekken, hoeveel daarvan bekend zij, toch telkens weder belangstelling. Harting's stukje over den paal- | |
[pagina 287]
| |
worm, getiteld: Een kleine, doch magtige vijand van ons vaderland, met veel vergroote afbeeldingenGa naar voetnoot(*), Harting's kostelijk werkje, Bouwkunst der dieren, V. d. Kolk's Voorlezing Over de moederliefde der natuur en talrijke andere stukken in het Album der natuur, zijn ervoor ingericht, om aan een groot publiek belangstelling in de dierenwereld in te boezemen en het aangenaam bezig te houden. Zelfs ook de ontleedkunde van het menschelijk lichaam is eenigszins onder de bevatting van velen te brengen door middel der lichamen van papier mâché, en van kunstoogen en kunstooren, die men uit elkander kan nemen en weder inéén zetten, om aldus van de verwonderlijke samenstelling van ons geheele lichaam en van die twee voorname deelen eenig denkbeeld bij te brengen. Voor de vordering in wetenschappelijke kennis der natuur, en ook voor die der schoone kunst en der geschiedenis, kunnen vele tijdschriften met platen uitstekende diensten bewijzen, b.v. het Nederlandsch Museum, Stuivers Magazijn, De Hollandsche Illustratie, De aarde en hare volken. Die natuur- en scheikundige proeven weet te doen, en daardoor de verschijnselen van den dampkring, de werking en breking van het licht, den groei der planten en dieren, het maken van glas en porcelein te verklaren, vindt grooten bijval. - De firma Bleeker en Van Druten te Sneek levert vele werken, die de kennis der natuur onder het volk brengen.
II. De kunst is mede een voorwerp van wetenschappelijke kennis, waarin het volk eenigszins kan deelen. Met recht onderscheidt men de nuttige en de schoone kunsten. De nuttige kunsten zijn die der handwerken en fabrieken. Tentoonstellingen van werktuigen voor den landbouw en van meubelen, waarbij dan ook vaak voortbrengselen van schoone kunsten komen, wekken groote belangstelling. Zij zijn eene der beste zaken van onzen tijd. Zij trokken de aandacht, toen ze in 1825 te Haarlem, in 1830 te Brussel en later veel malen werden gehouden. Nog meer breidden zij zich uit, toen zij van nationale in internationale overgingen, waarvan naar Prins Albert's denkbeeld Londen in 1851 het eerste voorbeeld gaf. Zulke tentoonstellingen op eenige dagen voor weinig geld toegankelijk maken, daarheen flinke arbeiders op lands- of gemeentekosten heenzenden, dáár voor hen de instrumenten te doen werken - is aan mannen des volks een nuttig en aangenaam vermaak verschaffen. Ook in dit opzicht is het Paleis van Volksvlijt in de hoofdstad des lands eene groote schrede vooruit op de baan der ontwikkeling. Velen vragen alleen, wat nuttig is, en zouden het dus wel bij de handwerken en ambachten willen laten. En dat ware ook zeer goed, indien de schoenmaker geen ander levensdoel had, dan onzen voet met | |
[pagina 288]
| |
bekleedsel te voorzien. Dewijl hij nu echter niet alleen een schoenmaker is, maar ook een mensch, dient men er tevens op te letten, wat hij als mensch behoeft en gevoelt te behoeven. De schoone kunsten bestaan mede voor de laagste klassen. Zij zijn waarlijk geschikt, om het volk te boeien, wanneer men haar eenigszins naar de bevatting der menigte weet uit te leggen. Zóó is het met de bouwkunst, welker gewrochten elk ziet en bijna niemand verstaat, maar toch bij ons iemand eenigszins voor het volk heeft gepoogd te verklarenGa naar voetnoot(*). Vooral de schilder- en beeldhouwkunst en de poëzie (om ook deze hier tot de schoone kunsten te rekenen) leenen zich hiervoor. Dat men daartoe (gelijk ik in Hoofdstuk IV reeds opmerkte) echter in de musea niet alleen catalogussen hebbe, maar op de dagen, voor 't volk bestemd, ook kundige mannen, om het schoone aan te wijzen en te verklaren! Ook zonder musea kan men wel iets doen. Men neme maar voortbrengselen der schoone kunst, welke aan het volk belangstelling inboezemen en niet boven zijne bevatting zijn verheven. Of meent gij, dat eene volksvoorlezing over Ary Scheffer's Christus Consolator en Remunerator, waarbij men groote en duidelijke platen van deze schilderijen vertoonde en verklaarde, de aandacht niet zou boeien? Maar zijn deze dichterlijk-zinnebeeldige voorstellingen begrijpelijk te maken, met allegorische stukken gaat dit bezwaarlijk en in mythologische stelt de menigte geen belang. Zij houdt zich aan de hoofdzaken, aan onze kennis van God, van den mensch en van 's menschen betrekking tot God. Wat niet hiermede in verband staat, laat haar over 't geheel onbewogen. Veel kan men doen met groote plaatwerken over de bijbelsche geschiedenis en over die der kerk (b.v. in de Tafereelen door G. Portielje en Zoon uitgegeven), of ook over die van een enkel merkwaardig persoon, als de geschiedenis van Luther door Gelzer, met de zinvolle platen van Gustav König. Eene heerlijke hulp voor de schoone kunst en hare geschiedenis geeft ook Lübke, Grundriss der Kunstgeschichte, ook onder den naam van Denkmäler der Kunst uitgegeven. Ook het Scheffer-Album, thans zoo goedkoop verkrijgbaar, kan heerlijke hulp bewijzen. Zoo ook het Universum van Payne en dat van Meijer en veel ander plaatwerk; en een schat van schoone photographiën, naar meesterstukken genomen. Door toelichting uit de wetenschap kan mede de poëzie een veel grooter genot verschaffen aan het volk, dan zonder haar mogelijk is. Uit den ouden Blair, Lectures on Rhetoric, is hieromtrent nog veel te leeren. In het Nederlandsch Tijdschrift voor onderwijs en opvoeding, te Groningen bij Scholtens, en later als Schoolbode bij Wolters uitgegeven, is menige proeve van gelukkige opheldering van dichtstukken aan te treffen. | |
[pagina 289]
| |
III. De geschiedenis is bovenal eene rijke, steeds opborrelende bron, waaruit de wetenschappelijke man kan scheppen, om den dorst des volks naar kennis te bevredigen. De Bijbel, Herodotus, Livius, Hooft, Gibbon, Macaulay, Guizot en tallooze andere geschiedboeken vloeien over van bijzonderheden, welke nuttig en aangenaam voor het volk kunnen besproken worden. Uit de Tafereelen van de Kerkgeschiedenis bij Portielje uitgegeven, zelfs uit de kleine Kerkgeschiedenis van Leipoldt, laat zich veel mededeelen. Wie geen vreemdeling is in de ontdekkingen, op den bodem van het oude Egypte, Ninivé en Babel gedaan, kan velerlei, dat uit den Bijbel eenigszins bekend is, daaruit verder ophelderen. Zoo is reeds gedaan met de geschiedenissen van Jozef en Mozes, die uit Egypte's geschiedenis zijn opgehelderd; zóó met Babel en den Bijbel en met Ninivé en den Bijbel. Bijzonder wekken levensbeschrijvingen de belangstelling. De mensch heeft behoefte aan het aanschouwelijke, levendige, concrete. Algemeene beschouwingen en overzichten vermoeien; bijzonderheden en sprekende eigenaardigheden boeien. In de verzameling van Levensbeschrijvingen van eenige voorname, meest Nederlandsche mannen en vrouwen, tien deelen, waarin Simon Stijl veel leverde, is een nog zeer bruikbare, rijke schat. Zoo ook in Wilhelm Baur, Geschichts- und Lebensbilder aus den deutschen Befreiungskriegen 1813-1815, waarin veel ons niet kan dienen, maar menig schoon stuk ook voor ons volk is aan te treffen. Geschiedenis, met beeldende kunst vereenigd en door haar opgehelderd, is eigenaardig geschikt voor het volk. Zoo had men op een vlot in de Elbe, bij gelegenheid van het algemeene Duitsche zangersfeest te Dresden in Juli 1865, eene kunstvol nagemaakte voorstelling, waarin men kon rondgaan, van Egyptische tempels en paleizen, door een zekeren Stilak vervaardigd, en vandaar Stilaceum genoemd. Zóó ter zelfder plaats in Juli 1863 een panorama van den slag van Leipzig in October 1813, waarover ik reeds sprak. Nog veel schooner is het oudheidkundig Museum te Berlijn, waarin met name Egyptische gedenkteekenen, door Lepsius medegebracht, naar zijne aanwijzing zóó zijn gerangschikt, dat men zich als in Egypte waant te bevinden. Maar boven alles schoon is het Sydenham-paleis bij Londen, waar men zich door kunst- en smaakvolle nabootsing in schier elk merkwaardig land der wereld verplaatst ziet. Kon men zulk geschiedkundig onderwijs in elk land, in elke groote stad aanbrengen: - welk eene aanwinst! Ook met poëzie vereenigd kan men de geschiedenis aantrekkelijk maken. Ik sprak reeds van de geschiedkundige tragedies van Shakespeare, Vondel en Schiller; als ook van Tollens' romancen en zijn Nova-Zembla. Onze Nederlandsche geschiedenis is uitnemend geschikt, om met poëzie vereenigd te worden behandeld. Hoe is de heerlijke Duinzang van D.J. van Lennep te bezigen, om eene schilderij te geven van Holland's ontwikkeling in de middeleeuwen! Hoe geschikt is het dichtstuk van | |
[pagina 290]
| |
Onno Zwier van Haren, De Geuzen, om den worstelstrijd tegen Spanje te doen zien en gevoelen! Wat valt er te vertellen en uit te leggen bij menig vers van Vondel, b.v. bij deze vier prachtige regelen, aan Frederik Hendrik gericht over zijn strooptocht door Brabant in 1622: 't Heugt Brussel nog, hoe 't Hof door vreeze was ontzet,
Toen 't voor zijn poorten hoorde uw spelende trompet,
En hoe de Infante zelfGa naar voetnoot(*), ten trans uit van den toren
Het brieschen van uw hengst ving met bestorven ooren.
Een uitnemend hulpmiddel tot smaakvolle behandeling onzer geschiedenis, met poëzie vereenigd, is een handboekje van Mr. G. Groen van Prinsterer, Vaderlandsche Zangen, waarin de hoofdpunten onzer historie in schoone verzen onzer puikdichters worden aangegeven en beschreven. Van de eenzijdige richting des verzamelaars, in zijn Handboek voor de geschiedenis des vaderlands zoo sterk uitkomende, is hier geen spoor, dan in twee regels over de Remonstranten, die men kan overslaan. Ofschoon geen geestverwant van den Heer Groen heb ik nu en dan met mijn kinderen een cursus vaderlandsche geschiedenis gehouden, door deze Zangen met hen te lezen en voor hen uit te leggen. Ook voor 't volk zijn ze zeer geschikt. Is de historische roman ook aan te prijzen voor de kennis der historie? Ja en neen. Ja, indien men die van Loosjes, Walter Scott, Manzoni, Van Lennep en dergelijke mannen neemt, die historisch en trouw een tijdvak schilderen, zooals alleen in dien vorm mogelijk is. Neen, indien men Louise Mühlbach en consorten zou willen gebruiken, die historisch volkomen bekende personen niet met nauwgezette kunst volgens de geschiedenis schilderen, maar in stoutmoedige vlugheid en vluchtigheid volgens de invallen hunner verbeelding daarheen werpen. Zulke romans bederven smaak en kennis en beleedigen den waarheidszin.
IV. Nog vindt men een voorwerp van wetenschappelijke kennisneming in de samenleving. Men kan er de aandacht op vestigen, hoe goed en noodig het is, dat er verschillende standen zijn, met hunne eigenaardige bijdragen voor aller heil; dat er onderscheidene volken zijn, ieder met zijn aanleg voor deze of die voortreffelijke taak uitgerust, en dat er zeer veel van elkander verschillende landen zijn, elk met zijne voortbrengselen voor aller nut voorzien. - Men kan erop wijzen, hoe de voornaamste kracht van werkzaamheid, voorspoed en vergenoegdheid niet is gelegen in stand, volk of land, maar in elken mensch zelven, en hoe, in een redelijken zin opgevat, het waarheid is: ‘Der Mann trägt sein Schicksal in eigener Brust.’ Eene uitstekende verzameling van bewijzen hiervoor vindt men in Samuel Smiles, Help u zelven. Proeven van geestkracht en volharding uit het | |
[pagina 291]
| |
leven van beroemde mannen, in 1865 te Amsterdam uitgegeven. Om gelezen te worden door den grooten volkshoop is het te beknopt, en gaat het te spoedig van den eenen persoon op den anderen over; maar het is zeer geschikt, om er met ophelderingen uit voor te lezen, ten einde elk zie, wat iemand ook onder de ongunstigste omstandigheden door moed, deugd, geloof en hieruit voortvloeiende geestkracht kan doen. Zeer aantrekkelijk is ook de uitvoerige voorstelling van Salzmann, Hoe Ernst Haverveld van een boer een vrijheer werd. Tijdens de eerste Fransche omwenteling reisde een boer uit Duitschland naar Frankrijk, om dáár vrij te zijn. Een verstandig man kwam, nog voordat hij den vreemden bodem betrad, met hem in een gesprek en toonde hem door voorbeeld en woord, dat ware vrijheid is, zichzelven te beheerschen, dewijl men zijne driften en begeerten meester is. De uitslag was, dat Ernst Haverveld naar zijn dorp terugkeerde en hier een vrij man werd. Leerzaam is ook Zschokke, Het dorp der goudmakers, waarin wordt verhaald, hoe een dorp door overleg, zuinigheid, werkzaamheid en deugd van arm rijk wordt, een roman, waarvan Oberlin's († 1826) geschiedenis in de herschepping van het Steendal in de Vogezen de werkelijkheid is. Ook Channing's Redevoeringen tot den arbeidersstand gehouden, en vele Novellen van Van Koetsveld zijn allergeschiktst, om de samenleving te leeren kennen en aan te wijzen, hoe men door deugd en godsvrucht uit een lagen en gedrukten toestand tot een hooger en vrijer kan geraken. Om niet meer aan te halen, noem ik nog ten slotte Goeverneur's Huisvriend, waarin niet alleen de samenleving, maar ook de natuur en deze en die zaken uit de schoone kunst en de geschiedenis op echt populairen trant worden behandeld.
Van de staatkunde heb ik hier gezwegen. Ik geloof niet, dat ons volk nog in een of twee menschenleeftijden ervoor rijp zal zijn, om, evenals het Engelsche, staatkundige vraagstukken goed te behandelen. Aan de andere zijde der zee heeft men tegenover het ongestadige, woelige, licht verleidelijke volk eene blijvende, vaste, niet licht bewegelijke adels- en geld-aristocratie. Zijn dáár uitspattingen van volksleiders, er zijn ook het evenwicht herstellende en de uitspattingen terechtwijzende krachten. Deze ontbreken bij ons. Bemoeiing met staatkunde leidt bij ons tot dusverre het volk veelal daartoe, dat het, onkundig en bijziende, zich door groote woorden laat vangen en bedriegen, en groote ellende over ons land brengt.
Hoe nu die kennismaking met de natuur, de kunst, de geschiedenis en de samenleving, welke de wetenschap ook aan de lagere standen | |
[pagina 292]
| |
kan bieden, tot hen te brengen, is reeds ten deele aangeduid, doch eischt nog enkele aanwijzingen. Iets kan men doen door geschikte schoolfeesten. Wanneer, gelijk wij reeds vroeger opmerkten, op een vaderlandschen gedenkdag eene openbare les wordt gehouden, waarbij de ouders worden uitgenoodigd, en de onderwijzer dan de geschiedenis, welke gevierd wordt, verhaalt, de kinderen versjes, die erbij passen, laat zingen, voorts hun eenige ververschingen verschaft, is het een pret voor geheel het dorp. Een allernuttigst en aangenaam schoolfeest wordt in Kampen gevierd. Zóó geschiedde het in de lente van 1876 Vanwege de Vereeniging tot bevordering van geregeld schoolgaan had de jaarlijksche bekroning plaats van leerlingen, die gedurende een of meer jaren de school voor armen en minvermogenden (hoofdonderwijzer de Heer J. Allirol) getrouw hadden bezocht. Onder gepaste en hartelijke toespraken, afgewisseld door twee- en driestemmig gezang en feestelijk onthaal, had, in tegenwoordigheid van een groot aantal leden en belangstellenden, de uitreiking der prijzen plaats. Aan 3 leerlingen, die in 7 achtereenvolgende jaren geen enkelen schooltijd hadden verzuimd, werden, behalve een fraai boekwerk, spaarbankboekjes terhandgesteld met een inschrijving van f 30, die zij op hun 19de jaar kunnen ontvangen, terwijl 2 oud-leerlingen, die thans dien leeftijd bereikt hadden, het recht kregen, gemelde som met de daarop verloopen rente te innen. 266 leerlingen, die in het afgeloopen jaar en de vijf voorgaande jaren de school getrouw bezochten, ontvingen boekjes van 50 cent tot f 3,50. Aan alle leerlingen werd het uitzicht geopend op een pleiziertochtje per spoor naar den Trijzenberg, bij Hattem, in den aanstaanden zomer. Ten bewijze, dat deze Vereeniging, opgericht door Ds. G.A. van Anrooy, gedurende haar 10-jarig bestaan, waarvan zij mede gedachtenis vierde, veel nut heeft gesticht, strekt, dat vóór de oprichting niet één leerling vrij van schoolverzuim was, terwijl dat aantal nu tot 61 pCt. der schoolgaanden was gestegen. Veel kan gedaan worden door jongelingsvereenigingen, die eerst zichzelve vormen en dan eenige leiding en aanmoediging vinden bij hooger staanden. Een treffend voorbeeld, hoe onder de ongunstigste omstandigheden zulk eene vereeniging kan tot stand komen, vinden wij in de inleiding van het werk van Samuel Smiles, Help u zelven. Een paar knapen van zeer geringen stand in een stadje van noordelijk Engeland besloten 's winteravonds bij elkaar te komen, om samen wat te lezen en te leeren. De hut, door een van hen bewoond, was de eerste vergaderplaats. Maar 't gezelschap groeide aan en weldra was de ruimte te klein. Gelukkig liep het tegen den zomer, en men vergaderde nu in den tuin bij een houten koepeltje, waarin degenen, die de rol van onderwijzers vervulden, de sommen en lessen voor den avond opgaven. Bij mooi weer kon men de jongens tot laat in den avond als een zwerm bijen aan de deur van het koepeltje vinden; maar somtijds | |
[pagina 293]
| |
veegde eene flinke regenbui hunne leien schoon en noodzaakte hen onvoldaan huiswaarts te keeren. De winter naderde: waar zou nu het gezelschap, dat intusschen nog talrijker was geworden, een onderkomen vinden? Eene gewone kamer was te klein, en men besloot dus naar een ruimer lokaal uit te zien, al zou dit ook bij het geringe weekgeld, dat de meesten verdienden, niet zonder bezwaar zijn. Na eenig zoeken vonden zij een groot, vervallen vertrek, 'twelk tijdelijk voor choleralijders had gediend, en waarvoor men nu geen huurder vinden kon. De jongelingen lieten zich niet afschrikken, huurden het vertrek, en begonnen er, met eenige banken en een vuren tafel als meubilair, hunne winteroefeningen. Het onderwijs was stellig niet van de beste soort, maar de wil des te beter. Al wisten de meesters niet veel, de leerlingen wisten toch nog minder, en terwijl de een den ander onderwees, leerden allen. In elk geval gaven zij anderen een goed voorbeeld. Zoo leerden deze jongelieden - en onder hen ook eenige mannen - zichzelven en anderen lezen en schrijven, rekenen en aardrijkskunde, ja, zelfs meetkunde, algebra, de beginselen van scheikunde en van enkele nieuwe talen. Toen de vereeniging ongeveer honderd leden telde, meende men nog verder te kunnen gaan; zij wenschten lezingen van knappe menschen te hooren. Eenigen kwamen Smiles opzoeken en noodigden hem uit, eene lezing te houden, of, zooals zij zich uitdrukten, ‘wat tot hen te komen spreken’. Smiles voldeed er meermalen aan en vertelde vooral gaarne, wat andere mannen hadden gedaan, ten einde hun te toonen, wat ieder hunner in meerder of minder mate voor zichzelven kon doen, waarbij hij altijd trachtte te doen zien, dat hunne toekomst grootendeels van henzelven afhankelijk was, bijzonder van den ernstigen lust, om zichzelven te vormen en zich een weg door de wereld te banen, en bovenal van getrouwe plichtsvervulling, de kroon van een mannelijk karakter. De jongelieden vervolgden hun weg met onverflauwden ijver, totdat zij als mannen de wijde wereld ingingen, waarin nu niet weinigen hunner, 'tgeen ons niet kan verwonderen, gewichtige posten bekleeden. Of er ergens in ons land eene jongelingsvereeniging, met zooveel geestkracht bezield, bestaat of heeft bestaan, weet ik niet; wel, dat zij er bestaan kan. Wat aan gindsche zijde der Noordzee mogelijk is, is het ook aan deze. Intusschen, jongelingsvereenigingen en mannenvereenigingen zijn er ook in Nederland (zóó te Groningen de sociëteit van handwerkslieden), die niet alleen vermaak en genot in 't algemeen door elk middel beoogen, maar ook in 't bijzonder wetenschappelijke oefeningen wenschen. Eenige typographische vereenigingen of gezelschappen van werkers en beambten in boekdrukkerijen, gelijk te 's-Hage en Haarlem, schijnen vooral hier geroemd te mogen worden. Moet men alzoo het volk zelf laten zoeken en werken, ten deele zonder hulp van hooger staanden, gelijk de arbeidersverenigingen zijn, | |
[pagina 294]
| |
die te Rochdale het eerst in 1843 zijn ontstaanGa naar voetnoot(*): het is toch ook loffelijk, wanneer men de geringere standen, waar zij niet zooveel doorzicht en veerkracht hebben, daartoe op weg helpt. Dit deed een der laatste Lord Mayors van Londen, Hale, toen hij bij zijn optreden (Nov. 1864) aan eene afschaffingsvereeniging niet alleen de prachtige Guild-Hall (gouden zaal) ter vergadering toestond, maar ook zelf de leiding dier vergadering op zich nam; gelijk hij bij zijn aftreden (Nov. 1865) weder voorzitter was van eene dergelijke vergadering, waarvoor hij nu Mansion House, de plaats zijner terechtzittingen, had afgestaan. Bij beide gelegenheden sprak de waardige man, en menig ander zeer hoog geplaatste, woorden van gezond verstand en warm gevoel over de voornaamste bron der volksellende, den sterken drank. Doch elk kan medewerken, gelijk Mevrouw Wightman toont, die ons door den ijverigen menschenvriend, Adama van Scheltema, is bekend gemaakt. Wat deze vrouw heeft uitgewerkt en nog doet, grenst aan het ongeloofelijke. Het Willemshuis te Amsterdam is eene lofwaardige navolging ervan. Ook bestond in de hoofdstad aan het Koningsplein jaren lang de bekende inrichting voor armen en rijken, waarvan wijlen de Hoogleeraar De Bosch Kemper de ziel was. Nuttige lectuur van allerlei aard vond er de ambachtsman en vragen kon hij er doen voor hem van belang, waarop hij eene grondige beantwoording erlangde. Voortreffelijk is ook de leesinrichting, welke men te 's-Gravenhage in de Oude Molstraat heeft voor den handwerks- en ambachtsman. Elken dag zijn de lokalen geopend 's avonds van 7 tot 10½ uur. Zij bestaan uit eene conversatiekamer, waarin een aantal nieuwspapieren ter lezing ligt; uit eene leeskamer, waarin eene boekerij is van ruim 2000 deelen en een aantal tijdschriften; uit eene teekenkamer, waarin men eene verzameling vindt van modellen voor hand-, rechtlijnig-, ornament- en bouwkundig teekenen en een aantal plaatwerken. Voorts worden er van October tot Mei, in den regel om de veertien dagen, lezingen of voordrachten, b.v. door de nationale zangschool, gehouden, des avonds te 8½ uur. De leden kunnen ook gratis boeken aan huis lezen. Bij genoegzame deelneming is er verder gelegenheid, om lessen in de Fransche en Engelsche taal te ontvangen, alsmede in het teekenen, het boekhouden, de scheikunde, enz. De Contributie is f 0,30 in de maand, f 0,80 in de drie maanden, f 1,50 in het halve jaar. Elken avond kan men zich voor het lidmaatschap in het lokaal aanmelden. Aan ieder staat één bezoek zonder eenige betaling vrij, behalve op de avonden voor de voorlezingen bestemd. Het bestuur beveelt zich bij meer vermogende stadgenooten aan voor geschenken, vooral in goede boekwerken. In zeer vele plaatsen hebben de afdeelingen der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen bibliotheken voor de lagere klassen: mochten zij meer | |
[pagina 295]
| |
en meer ook zulke leeszalen erbij kunnen inrichten! Hoeveel zouden reeds deze kunnen doen, om waardige uitspanningen aan het volk te verschaffen, en op hoevele plaatsen zouden zij zich alras uitbreiden in den geest der Haagsche inrichting! Inderdaad, het lezen kan een volksvermaak worden! In leeszalen niet alleen, ook in huis, waar elk voor zich of een voor allen leest, is het lezen tot een edel vermaak te verheffen. Zelfs op schepen kan dit plaats hebben. ‘In de lente van dit jaar’, schrijft Emile de LaveleyeGa naar voetnoot(*), ‘bezocht ik het prachtig fregat der Vereenigde Staten, de Niagara, dat het anker had geworpen in de haven van Antwerpen. Al de matrozen, die niet in dienst waren, hadden een boek, een tijdschrift of een nieuwsblad in de hand. In Europa onderzoekt men bij het verlaten der school of bij het intreden in het leger, of iemand kan lezen, dat is eenige regels ontcijferen; maar deze oppervlakkige kennis is hem den meesten tijd genoegzaam onnut; hij maakt er geen gebruik van. In Amerika is het lezen eene dagelijksche bezigheid, de bron der algemeene welvaart en de wezenlijke voorwaarde van de handhaving der gemeenebestelijke instellingen. De lagere school is er, alle Amerikanen erkennen het, de grondslag van den staat, het cement der Unie.’ Nog iets. Vertellen is eigenlijk het beste voor het volk. Maar bij vertellen is gevaar, dat men plat wordt, en daarmede beleedigt men zijn gehoor; want het is kitteloorig. Altijd eigene opstellen maken is echter niet noodig en voor velen, die veel voor het volk willen doen, onuitvoerlijk. Voorlezen, vooral voorlezen wat anderen schreven, is vaak niet bezield genoeg. In den regel schijnt voor de meeste sprekers best te zijn, eene vrije voordracht van uitstekende voortbrengselen der letterkunde te houden, met die uitlatingen, bijvoegselen, ophelderingen en toepassingen, welke voor het gehoor noodig schijnenGa naar voetnoot(†). Eindelijk nog dit. Men behoeft niet te vreezen, het volk bij voorlezingen te ontvangen in schoone zalen, die eigenlijk voor de hoogere standen zijn ingericht. Toont men, dat men de geringere klassen genoeg vertrouwt, om haar daar te durven toelaten, waar alles net en sierlijk is, dan zullen zij dit vertrouwen op prijs stellen en niet licht iets bederven of besmetten. Zij zullen het voor eene eer aanzien, welke zij niet willen verbeuren. |
|