een dronkaard. Eens in niet nuchteren toestand met zijn vrouw gaande, struikelde hij over een op straat liggend pakje, dat bij het ontpakken bleek een kind te zijn. Vondeling no. 2 in het verhaal. Aan een koordje om des jongskens hals hing een pijpekop. Pieter noemde het daarom Simon Pijpekop.
Pieter had een vriend, Hendrik Verro, een wellustig, laaghartig, geldzuchtig, karakter- en gewetenloos, door en door gemeen mensch, die door een satanische wraakzucht beheerscht werd.
Op zekeren avond komt Pieter de Gier van dronkenschap zwierend thuis met een pakje onder den arm, dat hij in Krisje's schoot lei. Het was weder een vondeling, naar de plaats, een hoekhuis, waar hij gevonden werd, Job Hoekhuis geheeten. Vondeling no. 3 dus, welk getal later nog, toen Krisje weduwe was geworden en in de Leidsche dwarsstraat, in een klein benedenhuisje, woonde, met een vondeling vermeerderd werd. Allen werden in het huisje geborgen, waarbij later nog een waanzinnige vrouw kwam, die bleek de moeder te zijn van een der jongens-vondelingen.
De wijze, waarop Krisje weduwe wordt, is verschrikkelijk. De dronken Pieter sterft met een dichterlijk uitgesproken levensbedreiging van zijne vrouw.
Behalve Hendrik Verro ontmoeten we nog twee booswichten, die elkander in duivelschen zin niets toegeven. Breur, een gewetenlooze vrek, die alle menschelijk gevoel heeft uitgeschud, en Van der Leiden, die eindelijk het beetje leven, dat hem nog restte, zoo gaarne besteed had als zijn geheel vorig aanzijn, namelijk in boosaardigheid.
Nog een ander boos wezen speelt in dezen roman een den mensch verlagende rol: een vrouw, Leentje Brons, die als een bedorven werktuig zestig jaar lang voor niets anders is gebruikt dan voor gemeenheid.
Onder de zwakke en flauwhartige sujetten treffen we o.a. Eliza Haspelaar aan.
Tegenover die donkere gestalten komt Krisje de Gier als een liefelijke lichtschijn uit. Zij is een waarachtige vrouw, wier geheele leven voor het hoogste beginsel, dat haar bezielde en bestuurde, de liefde, getuigt. De wijsheid, het geduld, de moederlijke en opofferende liefde, waarmede zij de vondelingen, welker verzorging zij even vrijwillig als onbaatzuchtig op zich nam, opvoedt, ruimt haar een eereplaats in onder de edelen van haar geslacht. Haar leven levert het verkwikkend verschijnsel in deze wereld, dat er nog liefde in haar woont, ‘en dat haar vruchten blijven ontluiken en in wasdom toenemen onder de menschen als om ze in bescherming te nemen tegen hun eigen kwalen’.
Onder de afgrijzen- en weerzin-wekkende tafereelen treffen we er ook schoone en hartroerende aan. Krisje de Gier is een model van zedelijkheid en een voorbeeldige opvoedster der vondelingen, door haar als het ware opgeraapt. Zij sluit een wereld van liefde in haar hart. Een liefde, die zij zich tot taak stelt te beoefenen ‘zonder woorden,