| |
| |
| |
Natuurkunde.
Vervalsching van levensmiddelen.
Van alle bedriegerijen, welke door gewetenlooze handelaars gepleegd worden, is er geene algemeener, maar daarom ook geene strafbaarder, dan de vervalsching van verschillende levens- en voedingsmiddelen. Deze schadelijke praktijken zijn in den laatsten tijd op schrikbarende wijze toegenomen. Niet alleen de allereerste levensbehoeften, maar letterlijk alles, wat de mensch eet of drinkt, de specerijen zelfs niet uitgesloten, worden op eene schromelijke wijze vervalscht. Verschillende stemmen, hier en daar, zijn er opgegaan om dit kwaad, waardoor de gezondheid en het leven zoozeer bedreigd worden, te beteugelen. De dagbladpers waarschuwt onophoudelijk tegen deze zedelooze, mensch-onteerende handelingen van karakterlooze schurken en dieven, en dringt met den meest mogelijken ernst op eene wettelijke regeling en staatstoezicht op den verkoop van levens- en voedingsmiddelen aan. In verschillende landen zijn of worden er reeds krachtdadige pogingen in 't werk gesteld, om al deze woekerende misbruiken met wortel en tak uit te roeien. Waarom zou men bij ons te lande achterblijven? Er is inderdaad periculum in mora. Een nieuwe Hercules moet er optreden, om den Augeias-stal te reinigen en het honderdhoofdige monster te vernietigen. Het zijn niet alleen de kleine winkeliers, maar in de eerste en voornaamste plaats de groothandelaars en fabrikanten, die zich aan het snoode misdrijf van vervalsching en vergiftiging der levens- en genotmiddelen schuldig maken, niettegenstaande deze laatsten, nl. de groothandelaars, door hunne zoogenaamde ‘soliditeit’ en maatschappelijke positie over 't algemeen het minst in verdenking komen.
Het langzamerhand in zwang gekomen vervalschingsstelsel heeft zulk een graad van volkomenheid bereikt, dat niet alleen de meest voorkomende en dagelijks gebruikt wordende levensmiddelen vervalscht zijn, maar dat de vervalschte artikelen dikwijls zoo bedriegelijk zijn nage- | |
| |
maakt, dat een ongeoefend oog ze nauwelijks van de onvervalschte d.i. echte kan onderscheiden; ja, er zijn zelfs gevallen, dat het publiek aan de vervalschte waar boven de onvervalschte de voorkeur geeft, omdat het door den bedriegelijken tact, dien de handelaars en fabrikanten bezitten om aan hunne waren een aangenaam uiterlijk of een streelenden smaak te geven, zoodanig is misleid en verwend, dat het de zuivere en onvervalschte artikelen voor namaaksels en de vervalschte waren voor echte verklaart. Eenige dezer onechte samenstellingen zijn, in vergelijking tot de echte, onschadelijk wanneer zij als voedsel gebruikt worden, en daar in deze gevallen alleen dingen van mindere waarde bij de meer dure en echte gevoegd worden, zoo is de vervalsching ten minste voor onze gezondheid niet nadeelig, al wordt onze beurs er dan ook gevoelig door getroffen. Hiertoe behooren vooral de vervalschingen van peper, mosterd, saffraan en andere specerijen. Andere daarentegen zijn hoogst schadelijk, en hiertoe behooren de vervalschingen van bier, wijn, likeuren, ingemaakte groenten en vruchten enz.
Is deze toestand op zichzelf reeds treurig, nog treuriger wordt hij wanneer men weet, dat er wetenschappelijke mannen gevonden worden, die ter wille van het ‘lieve geld’ de hand leenen in de knoeierijen en bedriegerijen, die door zekere ‘industrieelen’ op groote schaal in praktijk gebracht worden. Er zijn echter ook een groot aantal zeer achtbare handelaars, die aan hunne afnemers bepaald vergiftige artikelen of zelfstandigheden verkocht hebben, die zijzelf voor geheel onschadelijk hielden en die zij stellig niet van de hand zouden gezet hebben, indien zij met de schadelijke samenstelling en het doel, waarvoor ze bestemd waren, bekend waren geweest. De Engelsche ale-brouwer handelt b.v. ter goeder trouw, wanneer hij tot poeder gebracht corianderzaad gebruikt, 'twelk vooraf met poeder van kraans-oogen (nux vomica) vermengd is en waaraan men den naam van Faba amara gegeven heeft, ten einde aan het bier eene narcotische eigenschap te geven.
Het is eene pijnlijke opmerking, dat de verdeeling van den arbeid, welke b.v. in Engeland zooveel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling en den bloei der industrie, tevens moest dienen om al die knoeierijen en bedriegerijen gemakkelijker te maken en in de hand te werken, en dat door een gelijkvormige verdeeling van den handel het verkeer met vervalschte artikelen door zóóvele en talrijke kanalen zijn weg moest vinden, dat de ijverigste nasporingen om de bron en den oorsprong op te sporen verijdeld werden.
Niet minder beklagenswaardig is het, dat de wetenschap, die in hare toepassing op 't dagelijksch leven zooveel goeds en nuttigs gewrocht heeft, als een hulpmiddel tot dien schandelijken handel is misbruikt, maar gelukkigerwijze kan diezelfde wetenschap zonder moeite in een middel veranderd worden om het misbruik te ontdekken, al
| |
| |
meenen ook sommige bedriegers en vervalschers, dat zij volkomen veilig zijn voor de Argus-oogen der wetenschappelijke keurbende; ja, eenigen beweren zelfs met het onnoozelste gezicht, dat zij de door hen bereide levens- of voedingsmiddelen nimmer op eenigerlei wijze vervalschen of schadelijke bestanddeelen daaraan toevoegen. Een zekere bakker b.v. beweerde, dat hij geen aluin in zijn brood mengde, maar hij kon niet ontkennen, dat hij bij het meel eene zekere hoeveelheid ‘kunstmeel’ voegde, 'twelk in Engeland onder den naam van ‘sharp Whites’ (scherp wit) bekend is, zijnde een mengsel van eene inferieure soort meel met fijnverdeelde aluin, en hij was er zich bovendien van bewust, dat hij zonder dit middel geen goed brood van zijn slecht en half bedorven meel kon bakken. Ik wil aannemen, dat het gebruik van aluin, als middel tot broodvervalsching, in Engeland menigvuldiger voorkomt dan bij ons, doch om te beweren, dat onze bakkers eene uitzondering op den regel zijn, of als toonbeelden van eerlijkheid moeten gestipuleerd worden, dat zou stellig te veel gezegd zijn; althans uit de vóór ons liggende authentieke bescheiden blijkt, dat er ook hier te lande gewetenlooze bakkers gevonden worden, die hun brood met aluin vervalscht hebben. Doch er is meer. Naar aanleiding van eene voor een aantal jaren door de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht te Middelburg gedane opmerking, en ten gevolge van de bemoeiingen van den Officier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank aldaar, werd een onderzoek ingesteld bij een broodbakker binnen die gemeente, en vond men bij die gelegenheid in diens bakkerij twee kruiken met eene oplossing van zoogenaamd blauw vitriool (sulphas cupri). Van dit mengsel werd, ingevolge de later gevolgde bekentenis van den bakker en diens knecht,
geregeld bij ieder baksel zóódanige hoeveelheid onder het deeg gemengd, dat de hoogst nadeelige gevolgen daarvan voor de consumenten niet konden achterblijven. Zooals men weet is sulphas cupri een hevig werkend vergift en is het dus bewezen, dat het op die wijze vervalscht brood, hoe heerlijk het zich ook aan het oog vertoone, hoogst gevaarlijk voor de gezondheid moet geacht worden. De bedoelde bakker is dan ook wegens het bakken en verkoopen van brood, gemengd met eene oplossing van zwavelzuur-koper, bij verstek veroordeeld tot eene gevangenisstraf van 2 jaren, eene boete van f 200 en intrekking van zijn patent als bakker. Ook te Goes werd in 1846 een bakker bij verstek veroordeeld omdat men sulphas cupri in zijn brood gevonden had; doch niet alleen in het brood, ook in de Schiedamsche gist werd door bekwame scheikundigen het aanwezig zijn van dit vergiftig metaalzout geconstateerd. Daar het van algemeene bekendheid was, dat de gist, zooals deze te Schiedam wordt afgeleverd, zuiver is, en het gebleken was dat de gistverkoopers allen hunne Schiedamsche gist te Rotterdam uit de tweede hand opkochten, won het vermoeden veld dat de vervalsching niet te Schiedam, maar elders moest hebben plaats gehad.
| |
| |
Vraagt men nu hoe de bakkers aan de wetenschap kwamen, dat eene bijmenging van sulphas cupri aan het brood zulk een prachtig aanzien gaf en de slechte qualiteit van het meel oogenschijnlijk verbeterde, dan is het voldoende te zeggen dat zekere commis-voyageurs er een métier van maakten, om de bakkerswinkels met pakjes sulphas cupri af te reizen. Maar ook in Utrecht moet gist aangetroffen zijn, die wel is waar niet met sulphas cupri, maar met zwaarspaath (sulphas barytae) vervalscht en, ofschoon niet zoo vergiftig als de sulphas cupri, toch als schadelijk voor de gezondheid moet beschouwd worden. Vermoedelijk is de zwaarspaath alleen als vervalschings-middel gebezigd, om op bedriegelijke wijze het gewicht van de gist te verhoogen.
Meer algemeen is echter de vervalsching van het brood met aluin, en ik houd mij overtuigd, dat indien men hieromtrent - vooral in de groote steden - een onderzoek in 't werk stelde en de bakkerswinkels met een wetenschappelijk bezoek vereerde (!), men de treurige ervaring zou opdoen, dat een groot gedeelte van dat ‘schilderachtig’ brood op schandelijke wijze vervalscht en, vergiftigd was. In Engeland schijnt de aluin een integreerend deel van het brood uit te maken, want ‘laat men de aluin weg’, zegt Dr. Cerutti, ‘dan heeft het brood een geelachtig-grauwe kleur, zooals men dit wel eens in gezinnen ziet die hun eigen brood bakken.’ Het meel, waarvan zich de Londensche bakker bedient, bestaat meestal uit de slechtste, buitenlandsche en bedorven meelsoorten. In Londen zelf worden niet minder dan zes verschillende soorten van meel ter markt gebracht, ieder onder een bijzonderen naam, en het is geen zeldzaamheid, dat men daaronder soorten aantreft, die voor een groot deel met boonen- en erwtenmeel vervalscht zijn, en om nu zulk meel tot goed (!) brood te kunnen verbakken, wordt de toevlucht tot aluin genomen. Dat deze bedriegelijke handeling der bakkers daar te lande reeds voor een reeks van jaren op groote schaal gedreven werd, blijkt uit eene mededeeling van het Engelsche blad ‘The Times’ van October 1819, waarbij de bakker Wood zich voor den rechter T. Evance, Esq. Union Hall, moest verantwoorden, beschuldigd: dat hij eene groote hoeveelheid aluin om daarmee brood te vervalschen in voorraad had. Hij werd te dier zake veroordeeld tot eene boete van 5₤ en de kosten. (Nog al schikkelijk!) Voor eenige jaren werd er, vooral in eenige streken van Noord-Holland, aan de bakkers, voor een zeer geringen prijs, eene stof aangeboden, die bij microscopisch en chemisch onderzoek gebleken is bijna geheel uit gips te
bestaan. Men bestempelde dit product met den naam van ‘Spaansch meel’.
Volgens Snow komt de zoogenaamde ‘Engelsche ziekte’ in Engeland juist in die streken het meest voor, waar de kinderen veel bakkersbrood eten, terwijl in streken, waar men meestal ‘eigen-bakken’-brood eet, die treurige ziekte in veel mindere mate wordt waargenomen. Hij zoekt in de aluin, welke men in Engeland, maar bijzonder in
| |
| |
Londen, in groote hoeveelheden bij de broodbereiding gebruikt, de oorzaak van die meerdere morbiliteitsverhouding, want het in het brood aanwezige phosphorzuur verbindt zich met de aluinaarde van de aluin tot een zeer moeilijk oplosbaar zout, en hierdoor wordt nu de voor het organisme noodzakelijke hoeveelheid phosphorzure kalk onttrokken.
Men heeft wel eens van vergiftigd brood gesproken, en in zekeren zin is zulk door aluin, sulphas cupri of andere schadelijke en ziek makende stoffen vervalscht brood vergiftig, maar werkelijk heeft Liebig voor eenige jaren eene zekere hoeveelheid opzettelijk vergiftigd brood uit China ontvangen. Op den 15den Januari 1857 werden te Hongkong ongeveer 500 personen uit de hoogere standen ongesteld na het gebruik van dat brood, en men wil met zekerheid weten dat de Chineezen, door nationalen haat gedreven, door dit ellendig middel aan hunne vijanden een geweldige afbreuk wilden berokkenen. Het brood was op Engelsche manier in langwerpig-vierkante vormen gebakken, en volgens het onderzoek van Liebig kwamen er op ieder pond brood 38 à 42 grein arsenicum. Zóóver is het bij ons, Goddank, nog wel niet gekomen, maar toch is 't al vrij erg, wanneer er van tijd tot tijd gevallen worden meegedeeld, die het bewijs leveren, dat het lieve brood, die ‘gave Gods’, op menigerlei wijze aan de schandelijkste vervalsching is blootgesteld.
De opzettelijke vervalschingen der voedingsmiddelen, vooral wanneer zij nadeelige gevolgen voor de gezondheid hebben of het leven bedreigen, zijn de afschuwelijkste misdaden, waaraan de mensch zich schuldig maakt.
Onbewust van deze bedriegerijen leggen velen, die zich door de genotene voedingsmiddelen denken te versterken, den grond tot de langdurigste en pijnlijkste ziekten, ja, zelfs tot een vroegtijdigen dood. 't Is inderdaad verbazingwekkend, dat er met het oog hierop nog geene strafwet in 't leven geroepen is, die aan al deze snoodheden van bedriegers paal en perk kan stellen. Hij, die iemand op de eene of andere wijze openlijk aanrandt en berooft, wordt in de gevangenis geworpen en onschadelijk gemaakt, terwijl hij, die aan eene geheele gemeente een sleepend vergift toedient, ongestraft blijft. Het moet daarom een onderwerp van algemeen belang zijn - ook al is het, dat hierin op een niet al te ver verwijderd tijdstip op wettelijke wijze voorzien wordt - met de bedriegerijen van laaghartige schurken bekend te worden, en niet alleen de gevaren, welke het gebruik van vervalschte voedingsmiddelen teweegbrengen kan, maar ook de middelen te leeren kennen, waardoor men de vervalsching ontdekken kan. Wanneer we nagaan, hoe weinig er nog bij ons te lande voor de goede zaak gedaan en voorbereid is, dan steekt dit droevig af bij hetgeen daaromtrent reeds in andere landen beproefd of tot stand gebracht is. Reeds in het jaar 1804 heeft het Koninklijk Boheemsch genootschap der wetenschappen zich verdienstelijk gemaakt door aan de geleerden de
| |
| |
volgende vraag ter beantwoording over te leggen: ‘Door welke middelen en wegen kunnen de menigvuldige vervalschingen der meest mogelijke levensmiddelen, buiten het wettelijk onderzoek ontdekt, weggenomen of ten minste verminderd worden?’ Daar de verwachting van het genootschap door de ingekomen antwoorden niet bevredigd was, werd de vraag in het jaar 1806 herhaald en de op de beste beantwoording daarvan gestelde prijs van 500 op 700 gulden gebracht. Onder de ingekomen antwoorden werd dat van Dr. Knoblauch bekroond.
Eenige jaren daarna verscheen een, ofschoon minder omvangrijk, werkje van C.H.T. Schreger te Neurenberg, getiteld: ‘Handboek tot het zelf-onderzoeken van onze spijzen en dranken, met het oog op hunne deugdelijkheid en echtheid’, waarin de kenmerken van de goede hoedanigheid der voedingsmiddelen kort, zakelijk en duidelijk zijn aangegeven.
Langzamerhand werd nu de algemeene aandacht op het belang van 't onderwerp gevestigd, en verschenen er van tijd tot tijd meer of min bruikbare handleidingen en handboeken tot het onderkennen der vervalschingen en het bestrijden van het met den dag aangroeiend kwaad, doch hoe voortreffelijk ook, waren ze allen gebaseerd op eigen onderzoek en eigen toezicht. Op staats-hulp scheen men niet te willen of te kunnen rekenen. Algemeene wetten, waarop men vooral in den laatsten tijd sterk heeft aangedrongen, bestonden er eigenlijk niet. Het politie-toezicht werd hoofdzakelijk uitgeoefend naar aanleiding en op grond van plaatselijke verordeningen en reglementen, doch wat baat het, of men al in de eene gemeente de verordeningen zoo streng mogelijk handhaaft, terwijl er in eene naburige of aangrenzende gemeente geene reglementaire bepalingen op het vervalschen der levensmiddelen bestaan? Wat baat het, of men hier straf bedreigt en dáár den vervalscher en giftmenger ongemoeid laat?
Wel is waar heeft op het toezicht op de levensmiddelen hier te lande betrekking: het arrêté van 5 Brumaire An IX en de wet van 19 Mei 1829, strekkende om de vermenging van vergiftige of andere schadelijke zelfstandigheden in eet- en drinkwaren te beteugelen, in herinnering gebracht bij Circ. van 13 April 1852, bij het veelvuldig gebruik van vergiften als geneesmiddel bij het vee, en onderscheidene plaatselijke reglementen omtrent het keuren van vleesch, brood, groenten enz., en art. 318, 423, 476 no. 6 en 477 no. 2 van den Code Pénal.
Ook hebben de reglementen op de keuring van levensmiddelen in den laatsten tijd wel tot velerlei beschouwingen aanleiding gegeven, getuigen dit de onderscheidene artikelen in de aan de gemeentebelangen gewijde weekbladen en niet het minst het belangrijk opstel van Dr. D.J. Coster: ‘Bijdrage tot de geschiedenis van de keuring der voedingsmiddelen te Amsterdam’, terwijl ook Prof. J. de Wal in de
| |
| |
vergadering van de Academie van Wetenschappen over dit onderwerp gesproken heeft; doch al deze stemmen, hoe goed gemeend en overtuigend uitgesproken, zijn tot nog toe ‘stemmen des roependen’ geweest.
In geen enkel land werd de vervalsching van levens- en voedingsmiddelen echter op zoo groote schaal gedreven als in Engeland, hetgeen ons in zooverre niet moet verwonderen, omdat zich vooral in Londen eene opeengehoopte menschenmassa van allerlei caliber bevindt, waardoor bedrog en vervalsching als vanzelf in de hand wordt gewelkt. Raadpleegt men slechts de ‘Minutes of the Committee of the House of Commons, appointed for examining the price and quality of beer’, dan staat men verbaasd, niet alleen over het aantal veroordeelingen, maar ook over de verschillende, hoogst schadelijke bijmengsels en ingrediënten, die de Londensche bierbrouwers bezigen om aan hunne brouwsels eigenschappen mee te deelen, die wel is waar nadeelig voor de gezondheid, maar voordeelig voor hunne beurzen zijn. Kokkelkorrels, paradijskorrels, Spaansche peper, quassiehout, drop enz. zijn de schering en inslag bij de samenstelling dier zoo geliefde en geroemde Engelsche bieren. Kokkelkorrels (Anamirta cocculus) - ook wel vergiftig gulpzaad of vischdoodend maanzaad genoemd, omdat het wel eens gebezigd wordt tot het vangen van visch, wat echter afkeuring verdient wegens de vergiftige eigenschappen, die het aan het vischvleesch meedeelt - worden dikwijls gebezigd, om aan het bier de gewenschte bedwelmende kracht te geven. Het zoogenaamde ‘Multum’, 'twelk sommige bierbrouwers gebruiken onder den naam van ‘zwart extract’ of ‘hard multum’, is echter niets anders dan het eigenlijk extract der zoo vergiftige kokkelkorrels, en ofschoon de paradijskorrels (Amomum grana Paradisi) niet zoo vergiftig schijnen te zijn als men wel veronderstelt, is het den Engelschen brouwers toch streng verboden ze te gebruiken, omdat men daarmee
toch in ieder geval eene kunstmatige scherpte aan 't bier geeft. Ook opium en de hoogst vergiftige kraansoogen (Nux vomica) worden veelvuldig door de Engelsche bierbrouwers gebruikt. Deze en dergelijke bedriegerijen geven als vanzelf tot treurige opmerkingen aanleiding, wanneer men ziet hoe groot het aantal brouwers is, 'twelk om deze strafbare handelingen veroordeeld is, maar niet minder treurig is het ook, dat er zich onder die aangeklaagde en veroordeelde personen namen bevinden van groothandelaars en wetenschappelijke firma's, die zulke schadelijke en vergiftige ingrediënten aan de brouwers hebben willen en kunnen afleveren. Het zou mijn bestek overschrijden, indien ik alle mogelijke vervalschingen, die er in de bierbrouwerijen plaats grijpen, wilde opsommen. Reeds meermalen heb ik er elders op gewezen, dat men toch wat voorzichtiger moest zijn bij het drinken van buitenlandsche bieren, die wel ‘koppig’ en ‘piquant’, maar toch niet altijd ‘gezond’ kunnen genoemd worden,
| |
| |
doch men schijnt naar goeden raad niet te willen luisteren; welnu, men plukke dan de wrange vruchten! Menig veelbelovend leven - dit wil ik er nog bijvoegen - is als slachtoffer van de ‘bierpest’ gevallen en het zal het laatste niet zijn, zoolang er van Staatswege geen afdoende maatregelen genomen worden, om de misdadige handelingen van gewetenlooze brouwers te verijdelen. Men bewere toch niet dat ik overdrijf; immers, wanneer een zekere Child in zijne verhandeling ‘On brewing’ ons leert om jong bier ouder te maken door middel van vitrioololie (zwavelzuur), dan ziet men daaruit, dat er nog steeds nieuwe bronnen opdoemen, waaruit men dood en verderf putten en in zijn lichaam overdragen kan.
Van alle levensmiddelen, die hetzij door opzettelijke vervalsching, hetzij door den bedorven toestand, waarin zij kunnen verkeeren, schadelijk voor de gezondheid zijn en daarom aan het strengste toezicht moeten onderworpen worden, moeten in de eerste plaats het vleesch en de vleeschspijzen, alsmede de visch, in aanmerking komen. In de meeste groote gemeenten wordt er, hetzij door een of meer marktmeesters, hetzij door een Rijksveearts, contrôle uitgeoefend op het in consumtie brengen van min of meer ondeugdelijk bevonden vleesch of visch; doch men kan gemakkelijk begrijpen, dat waar geen bepaald korps van wetenschappelijke keurders door de gemeenten is aangesteld, zulk een onvoldoend toezicht altijd veel te wenschen moet overlaten, gezwegen nog dat het aanstellen van een zeker aantal wetenschappelijke mannen, uit een finantieel oogpunt, voor de stedelijke kassen te bezwarend zou zijn; en dat toch een nauwlettend toezicht en strenge strafbepalingen dringend noodzakelijk zijn, blijkt daaruit, dat het destijds in Amsterdam door het gemeentebestuur aangestelde college van wetenschappelijke keurders, in het jaar 1865, van vee en vleesch afkeurden en ter daarvoor bestemde plaatse lieten begraven: 16 koeien, 65 nuchtere kalveren, 396 kilo rundvleesch, 23 kilo schapevleesch, 478 kilo gerookt vleesch, 135 kilo ham, 191 kilo spek, 43 kilo worst; terwijl van visch eveneens afgekeurd en begraven werden: 117 kabeljauwen, 1223 schelvisschen, 1392 tongen, 2811 schollen, 777 botten, 25 kilo gerookte botten, 3812 voorns, 3773 baarzen, 6705 bleien, 240 kilo aal, 86 kilo paling, 1580 spieringen, 4093 bokkingen, 13 manden garnalen, terwijl 8 mosselschippers met eene lading van ongeveer 22 ton van de aanlegplaats zijn teruggezonden. Uit deze officieele opgaven is nu m.i. duidelijk af te
leiden, hoeveel bedorven vleesch en visch door de keurmeesters aan de menschelijke voeding onttrokken is. De cijfers spreken, helaas! te duidelijk. Voor eenigen tijd berichtten de dagbladen, dat er te Schiedam ziek vee op groote schaal werd geslacht, om te Rotterdam in consumtie te worden gebracht. De autoriteiten te Schiedam schenen dit - naar gemeld werd - te gedoogen, terwijl sommige niet onaanzienlijke vleeschhouwers niet terug schenen te deinzen voor dien handel, die reeds herhaaldelijk menschenlevens in
| |
| |
gevaar heeft gebracht. In den laatsten tijd is het meermalen voorgekomen - en de dagbladen hebben er melding van gemaakt - dat worst, om haar het voorkomen van verschheid te geven of te doen behouden, met aniline (fuchsine) wordt gekleurd, en aangezien in deze verfstof meestal arsenicum wordt aangetroffen, is het te begrijpen, dat deze bijmenging dubbel verwerpelijk is. Over 't algemeen wantrouwe men de hier en daar ten verkoop aangeboden vleeschspijzen, die er voor het oog zoo bekoorlijk uitzien. Een gemakkelijk aan te wenden middel, om zich van de al of niet aanwezigheid dezer vergiftige kleurstof te overtuigen, bestaat daarin: dat men een stukje van de worst met alcohol - liefst amyl-alcohol - verwarmt. Wordt nu de vloeistof rood en door bijvoeging van bijtende soda of ammoniak weer kleurloos, dan is de worst met aniline gekleurd. Zuiver vleesch kleurt alcohol niet, en de roode kleur van de bloedkleurstof wordt door genoemde bijvoeging niet opgeheven. De meeste menschen zijn groote liefhebbers van worst, dat blijkt uit de kolossale hoeveelheden, die ervan geconsumeerd worden, en toch zijn er weinig artikelen, waarmee zooveel bedrog gepleegd wordt als met de worsten. De ondervinding leert het ons bijna dagelijks en de voorbeelden zijn niet zeldzaam, dat er vergiftigingen hebben plaats gehad door het eten van lever- en andere worsten. Wanneer men nagaat, dat er van het jaar 1793 tot 1827 wel 234 gevallen van vergiftiging door bedorven worst zijn geconstateerd, terwijl Schlosberger beweert: dat het aantal van zulke vergiftigingsgevallen, welke in de eerste helft van onze eeuw bekend werden, ongeveer 400 bedroeg, dan zal men toch wel tot de overtuiging komen, dat men steeds op zijne hoede moet zijn, want het worstgift is een der vreeselijkste vergiften, welke behalve in worsten ook in pasteien en in andere zeer gecompliceerde
vleeschspijzen voorkomen, tengevolge van een zich daarin ontwikkelend ontmengingsproces. Dergelijke worsten waren uit bloed, lever, spek, hersenen, koemelk, meel en brood bereid, met zout en specerijen vermengd, in blazen of darmen gestopt, gekookt en gerookt; maar ook in de braadworsten (metworst) kan de vergiftige stof ontstaan. Men heeft de oorzaak van de vergiftigheid van zulke worsten aan het blauwzuur, later aan het vetzuur toegeschreven, zonder het echter te hebben kunnen aantoonen. Het vetzuur is intusschen evenmin vergiftig als het benzoë-zuur, waarmee het veel overeenkomst heeft. Kokend water en alcohol ontnemen aan de vergiftige worsten hare giftstof, doch zonder dat men deze laatste in de vloeistoffen heeft kunnen opsporen.
En wanneer men nu weet, dat vele slagers bedorven vleesch en dierlijken afval, ja, alles wat zij niet meer voor goed vleesch of ingewanden verkoopen kunnen, tot worst hakken, dan zal men er toch zeker wel van overtuigd zijn, dat een streng wetenschappelijk toezicht ook op deze categorie van levensmiddelen gebiedend noodzakelijk is.
Onder de vele klachten, die er dagelijks vernomen worden, is er
| |
| |
stellig geene meer algemeen en gewettigd, dan de vervalsching van melk; ofschoon de vervalsching bij ons te lande bijna uitsluitend met water (soms zelfs met vuil grachtwater) geschiedt, kunnen toch verschillende omstandigheden ertoe bijdragen, dat dit algemeene voedingsmiddel eene schadelijke werking op den gezondheidstoestand der consumenten uitoefent.
Van het gehalte aan boter, kaas en zouten hangt wel een deel van de voedende eigenschappen der melk af, maar geenszins berusten daarin de levenwekkende, de krachtige, de gezondmakende werkingen. En dit is het nu juist, waarop men te weinig acht slaat en wat toch zoo belangrijk moest worden geacht. Waar blijft in de landen der beschaving, waar de menschen zoo dicht op elkander gedrongen zijn, nog de ruimte om koeien of geiten te plaatsen en te verzorgen, gelijk betaamt, om ze eene aan gezonde levenskracht rijke melk te doen geven? En hoe is het mogelijk, dat onze landlieden onder zulke omstandigheden nog aan de gezondheid kunnen denken van degenen, aan wie zij hunne producten leveren? Maar 't is waar ook: zóóver denken de meesten hunner niet. Zij denken misschien nog minder dan het vee, 'twelk men ‘redeloos’ noemt. Maar zóóveel weten zij toch wel, en zóóver denken zij óók wel, dat het er slechts om te doen is, de grootst mogelijke hoeveelheid eener aan vaste bestanddeelen rijke melk te leveren, onverschillig of de middelen, die daartoe aangewend worden, met opoffering van de gezondheid hunner dieren en van die hunner consumenten gepaard gaan.
Evenals nu eene gezonde moeder uit de bron harer borst slechts gezond voedsel aan haar kind zal geven, en op die wijze eene gezondmakende kracht in haar lieveling zal overstorten, evenzoo kan slechts eene gezonde koe melk leveren, die in staat is de gezondheid terug te geven aan de zieken, tot herstel der ondermijnde levenskracht. Het laat zich echter begrijpen, dat de omstandigheden niet toelaten, dat men zóó streng toezie op gezonde melk, voor gezonde menschen; maar daar, waar men gezonde melk tot genezing van lijders behoeft, is het eene dringende noodzakelijkheid, dat men zich overtuige van de gezondheid der koeien en van 't gezondmakende der melk. Het gezonde vee heeft ook gezond voedsel noodig en eene op de gezondheid berustende verpleging, wanneer het gezond zal blijven en gezonde melk leveren. De middelen, waarvan men zich bedient, om het vee een rijkelijke opbrengst van melk te doen geven, zijn juist het nadeeligst bij die koeien en melkdieren, welke gebruikt worden voor zieke en lijdende personen. Alzoo geen koeien, die met spoeling, slobber of andere dergelijke stoffen gevoederd worden, die wel is waar de vertering vergemakkelijken en vermeerderen, maar waardoor ook de verterings-organen der dieren verzwakt worden. Alle krachten moeten geoefend zijn, wanneer zij niet zullen verslappen, maar daarentegen mogen zij ook niet overprikkeld worden, en wij weten, dat de verterings-organen zwak en ziekelijk wor- | |
| |
den, wanneer men hun zoowel te veel als te weinig werk geeft. Het spreekt dus vanzelf, dat het geheele dier ziek moet worden, wanneer de voedingsmiddelen niet alleen moeten dienen tot eene spoedige vertering, maar tevens tot eene buitengewone melk-afscheiding. Dat dit tot een onnatuurlijk gehalte der melk aan vaste stoffen moet leiden, laat zich eveneens gemakkelijk begrijpen. Ook hier is een blik op de zoogende moeder
van het hoogste belang. De krachtigste, gezondste kinderen vindt men niet dáár, waar de moeders door overmaat van voedzame, gemakkelijk verteerbare spijzen en dranken de afscheiding van rijkelijkvette melk bevorderen, maar dáár waar zij hare gewone dagelijksche bezigheden verrichten en eene matige levenswijze voeren. Moeders, die weinig of niets doen, die een vadsig leven leiden en zich daarenboven slechts voeden zonder noemenswaardige beweging, bevinden zich in denzelfden ziekelijken toestand als de koeien, die door eene tegennatuurlijke behandeling ongezonde melk geven. Immers dat deze dieren, die door middel van afval uit de fabrieken veel melk geven en daarbij nog vet worden, ziek zijn, zal ik u niet behoeven te verzekeren. In mijn oog handelt de veehouder dan ook misdadig, die de melk van zulke koeien aan ziekelijke personen verkoopt, en men zal mij moeten toestemmen, dat eene vervalsching van melk met water niet zoo schandelijk is, als het verkoopen van schijnbaar onberispelijke en onvervalschte melk, afkomstig van ongezonde dieren. Met nadruk vestig ik hierop de algemeene aandacht en het zou mijn wensch zijn dat, indien er ooit eene wet op de vervalsching van levensmiddelen werd uitgevaardigd, het toezicht ook op de levenswijze en den gezondheidstoestand der dieren werd uitgestrekt, wier melk in 't openbaar verkocht wordt. Wel wordt er van tijd tot tijd door Gezondheids-commissiën enz. gewaarschuwd tegen het gebruik van melk, afkomstig van dieren, die aan tongblaar, miltvuur enz. lijden, doch waarschuwen helpt niet altijd; er moeten krachtiger maatregelen genomen worden, wanneer de Staat zich geroepen acht voor het welzijn zijner onderdanen te moeten zorgen en waken. Gelukkig voor den consument, dat zieke dieren over 't algemeen weinig melk geven. Dat ook de melk van dieren, die onder geneeskundige behandeling zijn,
moet geweerd worden, spreekt als een boek. Talrijke gevallen zijn er bekend, dat de melk vergiftige eigenschappen gekregen had door sommige sterk-werkende geneesmiddelen, die men het lijdende dier had ingegeven. Waar het publiek zorgeloos of onkundig is, moet de Staat op vaderlijke wijze tusschenbeide komen. Waar de veterinaire politie door krachtige maatregelen den voortgang der longziekte onder 't vee meent te moeten bestrijden, is het ook niet meer dan billijk, dat er een streng toezicht besta, niet alleen op het gehalte der melk, maar vooral op afkomst en oorsprong.
De physiologen leeren ons: dat wij tot opbouwing van ons lichaam eene zekere hoeveelheid vet of vetsoorten noodig hebben tot ontwikkeling van de lichaamswarmte, waardoor de stofwisseling onderhouden
| |
| |
wordt. De verbruikte vetstoffen worden langzamerhand in koolzuur en in water omgezet, en zoo voornamelijk door de ademhaling weder uit het lichaam verwijderd.
Het is dus minder weelde dan behoefte, wanneer wij aan onze spijzen vet of boter toevoegen. Daarom te meer is het zoo schandelijk, dat een artikel als de boter aan zoovele knoeierijen en vervalschingen is blootgesteld. Het hoofddoel der vervalsching is hoofdzakelijk, om slechte boter het aanzien van goede waar te geven of om het gewicht ervan door nietswaardige of althans geringe waarde bezittende stoffen te verhoogen. Hiertoe behoort de vermenging met water, die er op eene kunstmatige wijze doorheen gewerkt wordt. De witte kleur, die de boter daardoor verkregen heeft, wordt op kunstmatige wijze gemakkelijk in eene gele (grasboter!) gemetamorphoseerd door middel van orleans, eene verfstof, die meest altijd in rottenden toestand en met stinkende urine bevochtigd in den handel voorkomt. Dit bedrog is echter volstrekt geen uitvinding van den laatsten tijd, gelijk blijkt uit eene keur van 23 October 1641 en eene van 14 December 1682, waarbij verboden werd om gekleurde boter alhier (Amstelredam) ter markt te brengen of te verkoopen. ‘Vele huysluyden ontzien zich niet,’ zoo luidt de laatste keur, ‘om bleeke, slechte, ja, geheel witte boter met orlianus, oranjewater en andere couleurende materie op te pronken, te vervalschen en rood te maken, dat ze van de beste roode boter schijnt te wezen, en zij die daarvoor op het duurst onder de goede ingezetenen dezer stede verkoopen.’
Dikwijls is de boter ook met soda of potasch vermengd, om er niet alleen een beter uiterlijk aan te geven, maar om ook het spoedige rans worden in het warme jaargetij te voorkomen, waartoe de boter zeer geneigd is, wanneer er veel karnemelk in gebleven is om het gewicht te vermeerderen. Soms treft men in de boter ook krijt, gips, borax en aluin, zelfs waterglas aan, ja, men zou het bijna niet kunnen gelooven, en tòch is het zoo, dat er voor eenige jaren boter te Dresden ter markt gebracht is, die geen spoor boter bevatte, maar uitsluitend uit... kiezelaarde bestond en onder den naam van waterboter aan den man gebracht werd. De ontdekking van dit bedrog is een der merkwaardigste op het gebied der vervalschingen. De bereiding van deze half-vloeibare of geleiachtige massa is als volgt: kiezelsteenen worden gestampt, fijn gepulveriseerd en dan chemisch in een gemakkelijk oplosbaar silicaat veranderd; dit geeft in water opgelost eene geleiachtige, op gewone witte gelei gelijkende zelfstandigheid, die met de noodige kleurstof voorzien en dermate toebereid is, dat zij als goedkoope boter kan verkocht worden. Dat zulke boter - als men 't dien naam nog geven mag - dadelijk door de gezondheidspolitie geconfisceerd werd, spreekt vanzelf. We lezen te dien opzichte in de Saksische Constitution-Zeitung van 14 Mei 1856 het volgende uit Dresden geschreven: ‘We hebben reeds voor eenigen tijd op de
| |
| |
bedriegerij opmerkzaam gemaakt, welke met de onder den naam van “waterboter” bekende boter gepleegd wordt. Dezer dagen heeft de gezondheids-politie alhier 215 liter van zulke waterboter (van G. in Dorf - Chemnitz) en 50 stukken bij eene verkoopster te dezer plaatse in beslag genomen.’
Het meest algemeene vervalschingsmiddel is echter aardappelmeel of fijngewreven aardappelen, ja, ik herinner mij zelfs, dat er voor eenige jaren te Gouda boter op de markt is aangevoerd, die voor een groot deel uit... rijstebrij bestond.
De in den laatsten tijd hier en elders aangebodene kunst boter kan eigenlijk niet onder de rubriek: botervervalsching gerangschikt worden, daar zij eene, gelijk de naam aanduidt, door kunst bereide vetsoort is, die als een surrogaat voor boter kan gebruikt worden. Zoolang zulk een kunstproduct onder zijn waren naam en zonder bedriegelijke of schadelijke inmengsels aangeboden en verkocht wordt, kan hiertegen nimmer straf bedreigd worden en is het publiek volkomen vrij, zich van overigens onvervalschte surrogaten te bedienen. Dit is o.a. ook het geval met de koffie, want behalve dat men de gemalen koffie vervalscht met de reeds eenmaal afgetrokken en opnieuw gedroogde stof (koffiedik) komen het meest in aanmerking de gebrande stroop en de cichorei. Waren deze beide hoofdbestanddeelen der vervalsching op zichzelven nog maar zuiver, dan zou het kwaad - ofschoon het een opzettelijk bedrog blijft - zoo groot nog niet zijn; maar de industrieele winkelier kan zich immers met meer dan de helft niet tevreden stellen; hij moet meer hebben, om overeenkomstig zijn hoogen (!) stand te kunnen leven, en zijne lieve vrouw en kinderen van de rijkste toiletten te kunnen voorzien; daarom mengt hij een gedeelte fijn steenkolengruis bij de gebrande stroop, waardoor het artikel het gewenscht glinsterend aanzien verkrijgt en scherp op het gevoel is. Om dit te ontdekken is niets doeltreffender, dan dat gij eene zekere hoeveelheid der verdachte stof met eene ruime hoeveelheid water overgiet, waardoor het steenkolengruis op den bodem valt en gemakkelijk afgezonderd kan worden. Ofschoon deze vervalsching nu wel juist geen vergift is, kan zij toch nimmer gezondheidbevorderend zijn, ook al blijft het grootste gedeelte daarvan in het ‘dik’ of op het filtrum der filtreerkan
achter. Vermoedt gij echter eene opzettelijke vervalsching uwer koffie met cichorei, welke laatste wij aannemen dat zuiver is, giet dan slechts een weinig koud water op uwe gemalen koffie, en de bruine kleur zal u al dadelijk het bewijs der overtreding leveren, want bij zuivere koffie is zulks nooit het geval. Maar evenals de reeds genoemde koffiestroop wordt de cichorei bovendien ook nog vervalscht, en wel met gebrand tarwemeel, eikelkoffie, gebrande wortels, ijzeroxyde, bruin houtzaagsel en allerlei andere vreemde stoffen meer, zelfs turfmolm niet uitgesloten. Om eenig denkbeeld te verkrijgen van de massa cichorei, die bij de koffie gebruikt wordt, is het voldoende te zeggen,
| |
| |
dat Frankrijk alleen 12 millioen ponden gebruikt en België met zijne kleine bevolking van 4½, millioen zielen ruim 20 millioen ponden, terwijl ook in sommige deelen van Duitschland de vrouwen echte ‘Cichorien-Kaffee-Schwelgerinnen’ genoemd worden, en wat de ‘Familien-Kaffee’ betreft, weet ieder, dat deze niet uitmunt wegens hare goede hoedanigheden. Op enkele gunstige uitzonderingen na is de zuivere cichorei in den handel meestal even moeielijk te verkrijgen als de onvervalschte koffie. Afgaande op de openbaar gemaakte onderzoekingen, is het treurig om te zien hoe de vervalsching zich van beroep tot beroep uitstrekt. De winkelier vervalscht zijne koffie met cichorei om daardoor op een beteren voet te kunnen leven; de cichorei-fabrikant mengt, om aan den winkelier te voldoen, die van het leveren van zuivere cichorei onder de koffie niet bestaan kan, Venetiaansch rood onder zijn fabrikaat, terwijl de vervaardiger van Venetiaansch rood op zijne beurt zijne kleur maakt met fijn gemalen baksteen, om door meerdere goedkoopte en verschillende nuances het door hem gewaardeerde vertrouwen en de begunstiging der respectieve cichorei-handelaars waardig te blijven en te genieten (!). In den handel worden nog de goede koffieboonen met zulke vermengd, die door zeewater bedorven zijn; men herkent ze aan den onaangenamen schimmelreuk, den zouten smaak en eene grootere elasticiteit. Dat zulke koffie schadelijk en nadeelig voor de gezondheid is, laat zich denken, en toch worden er menschen gevonden, die ze koopen, omdat ze soms zeer goedkoop wordt aangeboden. Doch dit is nog niet alles. In Londen bestaan er koffie-fabrieken, waar de koffieboonen worden gemaakt. Men gebruikt daartoe n.l. machines, waarin stukjes cichorei-wortels, na geroost te zijn, in den stalen vorm eener koffieboon geperst
worden, die na geheel afgewerkt te zijn zoodanig op echte koffieboonen gelijken, dat zij den besten kenner ermee bedriegen. Het groot aantal vervalschingen, die in Engeland met de koffie reeds in 't begin dezer eeuw plaats grepen, gaf aanleiding tot het uitvaardigen der volgende Parlements-acte: ‘Wie na den 1sten September 1803 gebrande, gedroogde of gerooste erwten, boonen of andere zaden of plantaardige of andere zelfstandigheden onder de koffie gemengd of in plaats van koffie verkocht zal hebben... enz. enz. zal gestraft worden met eene boete van 100£.’ In de Times van 10 Juli 1818 vindt men eene breede lijst van personen, die te dier zake tot 50, 60, 90 en 100£ veroordeeld zijn.
Wat de vervalsching der thee betreft, deze is zoo kolossaal dat men daarvan een boekdeel zou kunnen schrijven. Wanneer men slechts in aanmerking neemt, dat de Londensche geneesheeren voor eenigen tijd de overheid opmerkzaam hebben gemaakt op de grove vervalsching met reeds afgekookte bladen, die in China in den half verrotten staat verzameld, in de zon gedroogd en onder de benaming: ‘Fine Honing Congen’ naar Europa worden gevoerd, of wanneer men bedenkt dat volgens een Engelsch blad de zoogenaamde thee, die onder de namen
| |
| |
‘Scented Caper’, ‘Gumpowder’ en ‘Stiftings’ in den handel gebracht wordt, een mengsel is van excrementen van zijdewormen, vuil van den grond, oplossing van gom en een betrekkelijk zeer geringe hoeveelheid werkelijke theebladen, dan zal men zich nog slechts een flauw denkbeeld kunnen vormen van de bedriegerijen en schurkerijen, die met een artikel als de thee is gepleegd geworden. 't Gaat met de thee evenals met den Portwijn. Geheel echt en zuiver bestaan ze niet. Het bekende versje van een Duitsch dichter:
‘Was sprecht ihr mir von Porto's Reben
Und Thee, den China beut,
Der Schlehstrauch kann uns beides geben
Der hier bei uns gedeiht.’
En inderdaad is de vervalsching der thee met sleedoornbladen zoo groot, dat men in Engeland reeds onder de regeering van Koning George II eene Parlements-acte uitvaardigde, waarbij het verboden was bladeren van den sleedoorn of reeds gebruikte theebladen of bladeren van andere boomen, struiken of planten onder de thee te mengen, op een boete van 10£ voor ieder pond vervalschte thee.
In een bericht van de Committee of the House of Commons, gedateerd van 24 December 1783, leest men: ‘De hoeveelheid vervalschte thee, die jaarlijks in verschillende streken van Engeland van sleedoorn- en esschenbladeren bereid wordt, om de echte thee daarmee te vermengen, kan op meer dan 4 millioen pond berekend worden, en dat terwijl de geheele hoeveelheid echte thee, die de Oost-Indische Compagnie verkocht, niet meer dan 6 millioen pond beliep. In Schotland en Ierland is de vervalsching der thee niet minder kolossaal geweest. In het laatste land hebben de boeten op het vervalschen van dat artikel, binnen weinige maanden, meer dan 15000£ beloopen. De Times en de Courier geven ons van de maand Maart tot Juli 1818 eveneens een breede lijst van handelaars, die wegens theevervalsching tot boeten van 70, 210, 240, 500, 840 en 1000£ veroordeeld zijn.
Met al die strenge bepalingen en veroordeelingen is het er echter nog niet veel beter op geworden. De vervalschingen zijn in de laatste jaren vreeselijk toegenomen, en vooral sedert het gebleken is, dat het publiek juist geene andere dan vervalschte thee verkiest. Immers Mevrouw heeft last gegeven aan hare dienstbode om bij den kruidenier X. die heerlijke waterhoudende thee te koopen, die in de dagbladen aangekondigd is, en waardoor zij in staat gesteld zal worden, om met weinig theebladen een zeer zwart aftreksel te schenken. Zij begrijpt echter niet, dat zij bedrogen wordt, en dat men eene mindere soort van thee met een weinig ijzervitriool (sulphas ferri) bedeeld heeft, waardoor het aftreksel wel eene zwarte kleur, maar geen geur krijgt. Om aan mindere theesoorten den eigenaardigen, eenigszins wrangen of samentrekkenden smaak te geven, voegen de brave industrieele winkeliers
| |
| |
of handelaars er een weinig cachou bij, om de vrome lui te doen gelooven, dat zulke thee, wegens den (soms wel wat al te wrangen) smaak tot de goede soorten behoort. Ook de stof-thee, die men hier en daar tegen spotprijs verkoopt, is, behalve dat het een mengsel is van allerlei aanveegsel en eene groote hoeveelheid stof en zand, dikwijls eene nietswaardige knoeierij.
Afgetrokken theebladen weet de gemoedelijke industrieele koopman door bijvoeging van een weinigje soda of potasch, het liefst dubbel koolzure soda (of zuiveringszout), die de eigenschap bezitten om de zoogenaamde extractief-stoffen uit te trekken, in sterk aftrekkende thee te herscheppen, die echter geheel zonder smaak of geur is.
Doch deze vervalschingen van de thee beteekenen eigenlijk nog niets bij die welke men eerder: vergiftigingen zou kunnen noemen, omdat de meeste stoffen, die zoowel de Chineezen als andere handelaars en fabrikanten bezigen tot het kleuren van de thee, ware giftstoffen zijn. Immers de groene thee wordt dikwijls gekleurd door middel van een koperzout, Berlijnsch blauw (eene verbinding van het vergiftige cyan met ijzer), chromaatgeel (chroomzuur-lood) enz. Men zij dus op zijne hoede bij het koopen van groene thee. De meening, dat de groene kleur der thee afkomstig zou zijn van het drogen op koperen platen, is eene dwaling, die reeds lang wederlegd is.
De beroemde Linnaeus moet wel een groot vereerder van de chocolade geweest zijn, dat hij haar den naam van Theobroma of ‘godenspijs’ gegeven heeft; trouwens, iedereen zal met ons toestemmen dat een kop heerlijke chocolade, keurig toebereid, een aangename en voedzame drank is; jammer maar, dat ook de chocolade aan zoovele vervalschingen is blootgesteld. Waarlijk, onze industrieele lui hebben er alle eer(!)van, om de gemalen cacao-schillen, aardappelmeel koffiestroop, gemalen wortelen, roodeoker, ja, men spreekt zelfs van menie (eene loodbereiding), tot delicieuse chocolade te verwerken; doch vooral zijn het de zetmeelsoorten, als aardappelmeel, stijfsel enz. die hiertoe het meest gebezigd worden, omdat het publiek gaarne ziet, dat de chocolade dik of ‘lijvig’ is, en de handelaars zijn voorkomend genoeg om het publiek hierin ter wille te zijn.
Het is zeer zeker eene moeilijke zaak om, zonder geoefende smaakreuk- of gezichtsorganen te bezitten, goeden, echten en prijzenswaardigen wijn van slechte, vervalschte of kunstwijnen te onderscheiden. De wijnhandelaars en fabrikanten weten dit zeer goed, en trekken er dan ook in hun belang voortdurend partij van. 't Is thans met den wijn en den kunstwijn zóó gesteld, dat men aan den fabrikant slechts behoeft op te geven, welke wijnsoort hij voor u bereiden moet.
De druif kan desnoods geheel gemist worden, en over de voortwoekering van het oïdium behoeft men zich niet meer ongerust te maken. Het problema om water in wijn te veranderen is door de wetenschap, het kind van den modernen tijd, voor goed opgelost; het
| |
| |
wonderwerk, waarover de Theologen zich zoo dikwijls warm gemaakt hebben, is geen wonderwerk meer; de fabrikanten hebben het veel verder gebracht, want zij weten uit aardappelen, die de benoodigde alcohol en aardappelstroop leveren, de heerlijkste Port- en andere gerenommeerde wijnen te bereiden en samen te stellen, en wat de ‘bouquet’ betreft, ook deze wordt door aetherstoffen, welke de scheikunde langs kunstmatigen weg heeft weten te bereiden, zoo bedriegelijk aangebracht, dat men al een zeer goed kenner moet zijn, om zich niet te laten verschalken. Zekere fabrikanten verstaan echter nu reeds de kunst om wijn te maken in zulk eene volmaaktheid, dat hunne consumenten gaarne de verklaring afleggen, dat het kunstproduct overheerlijk is, terwijl de echte, natuurlijke wijn niet deugt of een slechten bijsmaak heeft. Zóóver is het reeds gekomen, dat het valsche niet alleen voor echt verklaard, maar zelfs nog voor beter en aangenamer gehouden wordt!
Het lust mij niet, het groot aantal vervalschingen, waaraan bijna alle wijnsoorten onderworpen worden, op te noemen; de bestaande handboeken en handleidingen verspreiden daarover genoegzaam licht; doch men behoeft geen professor te zijn om te begrijpen, dat scheepsladingen aluin, provinciehout, vlierbessen, malvabloemen, aardappelstroop, houtzaagsel en zoovele andere vreemdsoortige bestanddeelen geene stoffen zijn, die door eene kunstmatige samenstelling of verbinding met de noodige hoeveelheid alcohol en water datgene opleveren, wat men onder den naam van wijn verstaat en verstaan moet.
Hoe toch kan een zieke, dien men tot herstel zijner verzwakte lichaamskrachten een glas wijn heeft aanbevolen, gezondheid putten uit een ziekmakend mengsel of een knoeisel, dat allerlei schadelijke bestanddeelen bevat? Doch daar vraagt het publiek niet naar; wanneer slechts de goedkoope prijs - en dit is eene eerste voorwaarde - gepaard gaat met een behagelijk uiterlijk, is het tevreden, en ook aan deze laatste voorwaarde wordt veel gewicht gehecht. Daarom hebben de wijnhandelaars de kunst van het crusteeren der wijnflesschen uitgevonden, om daardoor aan het jeugdig fabrikaat een meer eerbiedwaardigen ouderdom te geven. Om diezelfde reden worden ook de ondereinden der kurken kunstmatig rood geverfd, omdat men weet, dat de kurken op belegen wijnflesschen steeds met de roode kleurstof van den wijn bedekt of doortrokken zijn. Doch waartoe nog meer? Het zou mij zeker niet moeilijk vallen, nog een enorm aantal vervalschingen van levensmiddelen, of wat men daaronder begrijpt, de revue te laten passeeren, zooals de vervalschingen, die er plaats hebben met suiker, suikergoed, vruchtengeleien; azijn, ingelegde groenten, limoensap enz. specerijen: als zout, peper, mosterd, kaneel, anijszaad, oliën enz., doch het was niet zoozeer mijn doel, al deze ingrediënten stuk voor stuk te behandelen, de vervalschingen of bijmengselen aan te toonen en de wiize aan de hand te doen, om door middel van wetenschappe- | |
| |
lijke herkenningsmiddelen de bedriegers te ontmaskeren, als wel om met alle kracht, die in ons is, te ijveren en te pleiten voor het tot stand komen en invoeren eener algemeene wet tot beteugeling van eindelooze
bedriegerijen en schelmerijen, waaraan onze levens-, voedings- en genotsmiddelen onderworpen zijn.
Waar andere landen reeds zoo krachtdadig zijn voorgegaan of pogingen in het werk stellen, om de wetgevende macht te overtuigen van de noodzakelijkheid van een doeltreffend Staats-toezicht, daar mag Nederland niet achterwege blijven om ook van zijne zijde te toonen, dat hem niet alleen de gezondheid en welvaart zijner Staatsburgers ter harte gaat, maar dat het ook zijn plicht is, te waken dat er geen vijandige sluipmoordenaars het leven zijner geliefde zonen bedreigen. Men werpe mij toch niet tegen, dat de Staat zijne bevoegdheid overschrijden zou door eene wet in 't leven te roepen en te handhaven: ‘tegen kleine bedriegerijen of niets beduidende vervalschingen van sommige levensen voedingsmiddelen, vervalschingen, die slechts in de verbeelding der heeren hygiënisten bestaan en die in ieder geval te sterk gekleurd of te overdreven voorgesteld worden’. Maar waarom zou de Staat nu in dit opzicht zijne bevoegdheid overschrijden? Is de wensch zijner kinderen om vaderlijke tusschenkomst niet algemeen? 't Is het vurig verlangen van het grootste gedeelte der Natie, dat er eens een einde kome aan al dat bedrog, aan al die knoeierijen met artikelen, die tot de eerste levensbehoeften behooren en die, blijkens de ondervinding, dikwijls de schandelijkste inmengsels en bestanddeelen bevatten. Waarom dan niet aan dien algemeenen wensch, dat algemeen verlangen voldaan? Wanneer het waar is, dat de Staat zijne bevoegdheid overschrijdt, wanneer hij zich met het toezicht op de levensmiddelen belast, waarom is het dan ook geene machtsoverschrijding, wanneer een gedeelte der Natie verplicht, neen gedwongen wordt zijne kinderen te laten vaccineeren, alvorens het recht te hebben ze de scholen te laten bezoeken? Aangenomen eens - wat nog lang niet overtuigend bewezen is - dat de
vaccine voorbehoedend werkt tegen de algemeen, en te recht, gevreesde kinderziekte; aangenomen, dat het de plicht van den Staat is, onwilligen te dwingen zich te onderwerpen aan een maatregel tot bestrijding eener ziekte, die zoovele Staatsburgers ten grave sleepen kan, waarom zou dan ook de Staat niet tusschenbeide mogen komen om te beletten, dat onze levens- en voedingsmiddelen dagelijks met schadelijke bestanddeelen vervalscht en vergiftigd worden? Wanneer de Staat aan den eenen kant meent te moeten werken en zorgen voor den openbaren gezondheidstoestand, ook al strijdt dit met het bijzonder gevoelen van sommige individuen, dan moet hij ook aan den anderen kant diezelfde beginselen handhaven en aan den bijna algemeenen wensch voldoen, om aan den strafrechter de bevoegdheid te geven hen, die het op onze gezondheid en ons leven aanleggen, ter verantwoording te roepen. Wel is waar zullen sommige groote gemeenten door eigene
| |
| |
politie-verordeningen en een eigen zelfstandig korps van wetenschappelijke keurders in de bestaande leemte trachten te voorzien, indien de wetgevende Macht ongezind mocht zijn om den ellendigen toestand te helpen verbeteren, maar hoe goed georganiseerd ook, blijven al deze maatregelen toch nog gebrekkig en eenzijdig, gezwegen nog dat zij kostbaar en drukkend zijn en niet binnen het bereik liggen van iedere gemeente. Neen! halve maatregelen beteekenen niets, en het zedelijk kwaad is van een te grooten omvang, dan dat het anders dan door algemeene wetsbepalingen kan bestreden worden. Het blijft daarom onze ernstige wensch, ons vurig verlangen, dat het der Hooge Regeering eenmaal zal behagen, op het voetspoor van het bij den Duitschen Rijksdag aanhangige wets-ontwerp, de handen aan het werk te slaan en te trachten de kwade praktijken te bestrijden, die met elken dag brutaler en onbeschaamder worden.
Dr. S.
|
|