schreven worden; weken, waarin het, door schade en schande, van kind tot een volwassen mensch van ondervinding wordt. Juist Archie's kinderlijke argeloosheid, die haar belet kwaad te zien in dingen, waarvoor ieder welopgevoed meisje zou terugdeinzen, brengt haar in ongelegenheid. Om er zich uit te redden heeft zij nog niet de zedelijke kracht, de waarheid te zeggen, en hierdoor wordt een derde bijna het slachtoffer van zijne grootmoedigheid tegenover haar. Hare betere natuur zegeviert echter; en de Schrijfster heeft zooveel tact in de beschrijving van hare edelmoedige handelwijze, dat de toeschouwer duidelijk ziet, dat het lieve meisje zelve niet begrijpt hoe edel hare daad is. Voorwaar eene groote verdienste, ook bij zulke tafereelen geen romanheldin te schilderen, maar een mensch van vleesch en bloed, worstelende met zichzelf en triompheerende over zijn egoïsme, zoodat hij geheel belangeloos de inspraak volgt van den adel zijner natuur!
Tegenover of naast dit liefelijk vrouwenbeeldje teekent de auteur een ander meisje, van het genre welopgevoede en goed onderwezen adellijke jonge dames; en geeft een nieuw bewijs van hare kunstvaardigheid, als zij laat zien, hoe onberispelijk Lucia is, hoe stipt zij zich houdt aan de wetten en vormen der samenleving in hoogere kringen, hoe correct zij piano speelt, hoe zuiver zij zingt, in één woord, welk eene volmaakte jonkvrouw zij is; maar van levenslust, van alles wat in een minder gereglementeerd meisjeshart omgaat, zelfs van een beetje opwekkende liefde niets, hoegenaamd niets. En toch is Lucia geen caricatuur of onmogelijk wezentje; och neen, ze is maar opgevoed volgens de voorschriften van het Engelsche familieleven op een adellijk kasteel: onberispelijk, ik herhaal het, in belijdenis en wandel, en eene zeer begeerlijke huwelijkspartij, want ze is mooi, ze is schatrijk, ze heeft een goed humeur en een zacht karakter........
Mijnheer! wat wilt gij nog meer?......
Eene andere verdienste van de Schrijfster is, dat zij de mannenkarakters beter schetst, dan wij van de meeste vrouwelijke Engelsche auteurs gewoon zijn. In het jonge mensch, dat Archie het hof maakt en door zijn zwak karakter haar in ongelegenheid brengt, treedt de aangeboren of overgeërfde ridderlijkheid - zooals de Schrijfster het laat voorkomen, nog altijd eigen aan de adellijke geslachten van Oud-Engeland - aan het licht en komt helder uit tegenover zijn neef, zoon van een burgerlijken vader, die, het tegenovergestelde van hem, een lage, fijn berekenende intrigant is, de marqué van het stuk; maar een echte man, geen aangekleede ondeugd of onmogelijke slechtaard. De intriges van dezen neef en zijne schandelijke behandeling van zijne vrouw - welke hij den ander laat toedichten - maken mede de hoofdbestanddeelen uit van dezen goed opgezetten, flink voortgezetten en tot een voldoend einde gebrachten roman, dien men zelf moet lezen, om het genot te smaken, dat hij mij verschaft heeft. Ik durf hem gerust aanbevelen, terwijl de namen van Mevr. Van Deventer-Busken Huet en van P.N. van Kampen & Zoon voldoende zijn, om deze aanbeveling, wat de Hollandsche vertaling en uitgaaf betreft, te staven.
Aan de verdienstelijke vertaalster neem ik de vrijheid in bedenking te geven, of woorden als ‘omdoomen’ en ‘uitdoomen’ wel in onze moedertaal mogen ingevoerd worden? Ik zocht ze tevergeefs in het Woordenboek, voor zoover het uitgegeven is. Ook vond ik ‘flimpertje’ nergens elders dan hier (Dl. II bl. 81). Ik schrijf dit niet om te vitten, maar omdat ik de vinding van zulke woorden niet gelukkig kan noemen, en, uit liefde voor onze moedertaal, hun gebruik onraadzaam acht.
Kampen, Maart 1878.
j. hoek.