gehad kan hebben, dat de ongeschiktheid van den lezer nog niet altijd getuigen kan tegen hen die hem hooren, dan geven wij dit voor een enkel geval als uitzondering toe, maar anders meenen wij toch, dat zij die zich wagen aan een lezer, van wien men niet weet of hij zijn publiek acht, blijk geven van niet nauwgezet te zijn en niet veel goeds waard te zijn.
De Heer Van Boekeren, een gevierd Nutsredenaar, die door zijn lezingen reeds menig Departement aan zich verplicht heeft, mag aanspraak maken op den dank van den toekomstigen Gedenkschrift-schrijver, en van ons tegenwoordig Nutspubliek, door de uitgaaf van deze opstellen, die, gelijk hijzelf het uitdrukt, voor het grooter deel een reuk des Nuts hebben. Want al is het waar, dat men van den éénen lezer niet tot al de anderen, dat men van dezen uitstekenden redenaar niet tot het grooter aantal meer gewone kan besluiten, - uit dezen bundel kan toch als met de stukken aangetoond worden, dat er in onze dagen soms met veel talent gelezen werd en met billijke waardeering moet aangehoord zijn.
De geachte lezer van deze regelen beproeve zelf, of hetgeen ik daar verzeker niet de volle waarheid is. Hij leze ‘Los Kruit...’, liefst in den familiekring, voor en zie of het spelend leeren en lachend de waarheid zeggen den Heer Van Boekeren niet alleraardigst afgaat. Voor hemzelven is het leeren, opgevat als onderrichten, zeer zeker geen spelen, maar de lezer, gelijk vroeger de hoorder, zal zonder veel inspanning een en ander dat wetens- of overpeinzenswaardig is, zich kunnen eigen maken. En wat betreft het lachend de waarheid zeggen, vermoedelijk is de Heer Van Boekeren gewoon wat hij zegt te zeggen met het ernstigste gezicht ter wereld, maar anders, terwijl gij den mond opent tot een gullen lach, weet hij der waarheid een goeden ingang te bewerken in uw binnenste. Moge ze daar maar in het hart van menigen lezer een blijvende plaats erlangen - iets, waaraan de auteur niets doen kan.
Een schoon talent is het, dat den Heer Van Boekeren werd toevertrouwd. Een trouw en waardig beheer van zulk een goed is echter ook een gave. Niet ieder die het eerste bezit, bezit ook de laatste. Menigeen, begiftigd met speelschen, geestigen aard moet zich onder vertrouwde vrienden wel eens beklaagd hebben over den strijd, tot welken hij zich geroepen zag, zoodra een aardig idee hem voor den geest kwam, een geestige zet hem voor den mond kwam, terwijl intusschen waarheid of liefde waarschuwend den vinger tegen hem ophief. - Wellicht kent ook de Heer Van Boekeren dien strijd, maar doorgaans is hij dan toch overwinnaar in dien strijd. Doorgaans slechts? - Maar wie is te aller ure wijs! - Een paar malen, meenden wij, ging het langs 't kantje heen. In het eerste opstel: De Ruime Conscien-