| |
| |
| |
Vergift en giftmengerij.
Gedachtig aan het: ‘Quod cibus est aliis, aliis est acre venenum’ of: ‘Wat voor den een spijs is, is voor den ander een hevig vergift’, zal men mij toestemmen, dat het hoogst moeilijk is, eene voldoende definitie van het woord ‘vergift’ te geven. Aan pogingen om die vraag op te lossen heeft het niet ontbroken, doch de antwoorden, die erop gegeven zijn door toxicologen, physiologen en geneesheeren, waren alles behalve bevredigend. De een noemt vergift iedere stof, welke reeds in geringe hoeveelheid schadelijk op organische lichamen werkt, terwijl anderen alles voor vergift verklaren, waardoor zonder uitwendig zichtbare wonden het leven in gevaar gebracht wordt. Maar dan moeten zelfs de onschuldigste dingen onder de rubriek ‘vergift’ gerangschikt worden, en dan staan aardappelen en roggebrood, als men dit aan de zuigelingen gaf, in plaats van de onontbeerlijke moedermelk, op ééne lijn met het beruchte rattenkruit. En zoo zijn er ook nog andere op zichzelf onschadelijke zelfstandigheden, die dikwijls in het dagelijksch leven gebruikt worden, maar toch onder zekere omstandigheden schadelijk werken en zelfs den dood ten gevolge kunnen hebben. Daartoe behooren o.a. salpeter, glauberzout, cremor tartari (wijnsteen) en zelfs het onontbeerlijke keukenzout, stoffen die reeds dikwijls, volgens geloofwaardige getuigenissen, tot soms bedenkelijke vergiftigingsgevallen aanleiding gegeven hebben. In het jaar 1842 werden o.a. twee personen te Hurtington voor de Jury aangeklaagd een man vergiftigd te hebben door glauberzout 'twelk zij in zijn bier gemengd hadden, en het visum repertum liet geen twijfel over, of de dood, die binnen 78 uren plaats had, moest aan de werking van dat zout worden toegeschreven. Bij een
10jarig knaapje, 'twelk men tegen wormen eveneens glauberzout ingegeven had, openbaarden zich verschijnselen, die het inroepen van geneeskundige hulp noodzakelijk maakten, doch een half uur later was het kind dood. Zoo ook kunnen sommige geneesmiddelen die, onder gewone omstandigheden toegediend, geen nadeelige gevolgen hebben, bepaald schadelijk werken, wanneer er een of ander verborgen lijden bij in 't spel is. Eene bejaarde dame had o.a. 3 grein van een haar door haren geneesheer voorgeschreven wit poeder ingenomen en.... binnen een uur was zij dood. Wat zij ingenomen had was volstrekt geen hevig werkend vergift, maar doodeenvoudig kinine en we weten toch dat de kinine, vooral in zulk eene geringe dosis, niet met den naam van ‘vergift’ mag bestempeld worden. De oorzaak van den dood werd dan ook bij de gerechtelijke schouwing van 't lijk aan ‘beroerte’ toegeschreven, en zeer waarschijnlijk heeft de kinine hiertoe aanleiding
| |
| |
gegeven, aangezien dit alcaloïd, zooals bekend is, eene sterke werking op de hersenen uitoefent. Vermoedelijk heeft dus de dame een verborgen hersenlijden gehad, 'twelk door de toediening der kinine tot eene hersenberoerte aanleiding gegeven heeft.
Dr. Hahnemann, de bekende stichter der homoeopathie, die zich op het gebied der toxicologie niet onverdienstelijk gemaakt heeft, wilde alleen aan de besmettelijke ziektestoffen, die onder alle omstandigheden nadeelig op het organisme werken, den naam van ‘vergift’ toekennen en zoo wilde hij alles, wat als geneesmiddel wordt aangewend of waaraan eenige geneeskracht kon worden toegeschreven, streng van de vergiften scheiden. Hiermee was echter de strijd wel gemakkelijk beslecht en de Gordiaansche knoop als met één slag doorgehakt, doch overigens was daarmee de quaestie niet opgelost en was men er ook niet verder mee gekomen, of liever: men was nog meer van den goeden weg afgedwaald, want op dit stelsel voortbouwende zou het arsenik, 'twelk zoo dikwijls tot geneeskundige doeleinden wordt voorgeschreven, geen vergift, maar slechts een ‘heilzaam medicament’ mogen genoemd worden, en de verdediger van een giftmenger zou volkomen gerechtigd zijn, om voor zijn cliënt geen straf, maar slechts lof en dank voor diens goede bedoelingen te eischen.
Ofschoon de rechtsgeleerden wel iets nader bij de waarheid waren, zijn ze toch ook in het geven van eene definitie van het woord ‘vergift’ niet gelukkig geweest, en zelfs de beroemde Duitsche criminalist Feuerbach bracht het met al zijne scherpzinnigheid niet verder, dan dat hij het misdadige eener vergiftiging in het geheime en verborgene toedienen van de eene of andere zelfstandigheid zocht. Doch ook dit houdt geen steek, daar niet iedere vergiftiging heimelijk plaats greep. Socrates b.v. dronk den giftbeker openlijk, en dit is ook het geval met de inboorlingen op de westkust van Afrika, die wegens zware misdaden tot de Godsoordeelsboon (Ordeal bean), ook Calabarboon genaamd, veroordeeld worden. 't Ligt dus in den aard der zaak, dat men het heimelijke en verborgene niet op de werkingswijze van eenig vergift kan toepassen. Doch waartoe ons langer met den twist over wat men onder vergift verstaat, ingelaten; we worden er toch niet wijzer door, en evenmin als er een absoluut geneesmiddel bestaat, evenmin kan er ook van een absoluut vergift sprake zijn. Dit is zeker, dat de kennis der vergiften zoo oud is als de misdaad zelf, maar wie het eerst de verderfelijke werkingen van het vergift heeft uitgevonden, daarover hebben we geene berichten ontvangen, en toch zou het niet onbelangrijk geweest zijn te mogen weten, hoe de mensch ertoe gekomen is, een giftmenger te worden en een uitvinding te doen, die den menschelijken geest alles behalve tot eer verstrekt. 't Is waar, de natuur heeft hem wapenen ontzegd, en toch had hij ze noodig om zich tegen de verscheurende dieren des wouds te verdedigen, doch wat de natuur hem ontzegd had, dat schiep zijn denkende geest. Den
| |
| |
kneppel, die hem bij zijne tochten door de wildernis misschien eens toevallig het leven gered had, veranderde hij in een knods of lans, en het hout vervolgens in een zwaard. Waren het aanvankelijk eerst de wilde dieren, die hij met de door hem uitgedachte wapenen afweerde of versloeg, zoo leerde hij ook spoedig de wapenen tegen zijne eigene broeders keeren. De in toorn begane doodslag werd de vader van den voorbedachten moord, en daar de eene misdaad steeds nieuwe baart, zoo ging het met snelle schreden van kwaad tot erger. Dat echter de mensch om zijns gelijken te verdelgen naar het vergift grijpt, is helaas, bedroevend en zeer treurig. Evenals nog heden zelfs de ruwste wilde de werking van het vergift kent en er zich van bedient, ja, er zijn half dierlijken geest op spitst, om het vergift zoo krachtig en werkzaam mogelijk te maken, zoo was het ook reeds in de oudste tijden, waaruit historische documenten tot ons gekomen zijn.
Ofschoon de schrijvers der oudheid ons weinig belangrijks over de bereiding der vergiften hebben nagelaten, hetzij ze hiertoe gedreven zijn uit achting voor de zedeleer, of voor de bestaande wetten, die eene openlijke bespreking schenen te verbieden, en wellicht ook door den eed, die vroeger in alle medische scholen van Europa door hare leerlingen afgenomen werd, zoo weten we toch genoeg van de samenstelling der in die dagen bekende vergiften. Men houde hierbij dan ook in het oog, dat de wetenschappen niet zooals thans voor ieder toegankelijk waren, en dat ze inzonderheid voor het eigenlijke volk verborgen bleven, hetgeen ook blijkt uit de werken van Galenus, waar hij zegt, dat het onverstandig is, den ‘gemeenen man’ met de vergiften en hunne bereiding bekend te maken, omdat men daarmee de misdaad begunstigt.
Hij somt ons vervolgens een aantal vergiften op, die in dien tijd reeds een grooten naam gemaakt hadden. Ook Nicander, Dioscorides, Plinius en anderen, die hem hoofdzakelijk nageschreven of uit dezelfde bronnen geput hebben, gewagen van de Spaansche vliegen, bloedzuigers, zeehazen, padden, salamanders, slangen, ossenbloed en (vergiftigen) honing van Heracleion, als vergiften uit het dierenrijk. De vergiften uit het plantenrijk waren: opium, bilzenkruid, scheerling, zwarte en witte nieswortel, herfsttijdeloos, bast van het peperboompje (Daphne Mezereum), verschillende ranunculaceeën, en een aantal planten uit de familie der solaneeën, euphorbiaceeën en apocyneeën. Het mineraalrijk vertegenwoordigde echter veel minder vergiften. De voornaamste waren arsenik, kwikzilver, goudglit, loodwit en levendige kalk. Onder arsenik verstond men destijds zoowel zwavel-arsenik als arsenigzuur (ons gewoon rattenkruit). Ook telde men den cinnaber (zwavel-kwikzilver) tot de hevige vergiften, doch het hevig werkende kwikzilver-sublimaat kende men toen nog niet. Tot toelichting van sommige bovengenoemde
| |
| |
vergiften dient, dat de bloedzuigers hierdoor den dood moesten veroorzaken dat ze, in de menschelijke maag gebracht, zich aan deze vastzogen. Over den zeehaas verhalen de oude schrijvers zooveel wonderbaarlijks, dat men niet weet of ze daaronder een visch, een kreeft of een zeespin verstonden. Men zegt, dat Domitianus Titus met dit vergift van kant gemaakt heeft. Wat de vergiftige eigenschappen van het ossenbloed betreft, is het vrij zeker, dat hiermee het in ontbinding overgegane bloed bedoeld wordt, een vergift 'twelk vooral bij de Atheners in gebruik was. De nieswortel, met melk en meel gekookt, diende bij de Grieken en Romeinen tot het verdelgen van muizen en vliegen, terwijl de Galliërs met het sap dezer wortels hunne pijlen vergiftigden. Met de herfst-tijdeloos brouwde Medea van Colchis (vandaar de naam: Colchicum autumnale) de heillooze dranken, waardoor zij zich zoo berucht gemaakt heeft. Door middel van Daphne Mezereum maakte Cativulcus, de koning der Eburanen (België), een einde aan zijn leven. De familie der solaneeën eindelijk (waartoe een aantal vergiftige planten behooren) leverde aan de oude Magi de middelen voor hunne goochelarijen. Door giftdranken verwekten zij vizioenen en voorbijgaanden waanzin. Doch al deze middelen uit het vreeselijk arsenaal waren niets, vergeleken bij het, wel is waar eerst in 1783 door Scheele ontdekte, doch den ouden, d.i. ingewijden, niet onbekend blauwzuur (Pruisisch zuur of cyanwaterstofzuur). Dit zeer vergiftig zuur, waarvan een paar druppels reeds een klein dier dooden, wordt verkregen uit het cyanpotassium door behandeling met zwavelzuur; het ontwikkelende gas, in water geleid, waardoor het gretig opgenomen wordt, is alsdan het vloeibare
blauwzuur. Zijn naam heeft het gekregen uit de omstandigheid, dat eene verbinding van het cyan met het ijzer (het ijzercyanureetcyanide) eene prachtige blauwe kleurstof vormt. Het van 't Grieksch afgeleide woord cyan (Κὔανος, ϰυάνεος) beteekent dan ook blauw. Men vindt dit zuur ook in de zaden van pruimen, kersen, perziken, alsmede in de bittere amandelen; het wordt gevormd, wanneer deze pitten met water tot een brij gestooten en op eene warme plaats gezet worden; daarom is het gebruik van deze zaden of de daarmee bereide spijzen en dranken (bitterkoekjes, laurierkers-melk, persico, enz.) gevaarlijk en soms doodelijk.
Het eerste begin der heilige kunst of der verborgene wetenschappen moeten wij in de tempels van Thebe en Memphis zoeken. Hier stond de wieg der hedendaagsche laboratoria, en de priesters waren hare zwijgende wachten. Om hunne geheimen des te beter verborgen te houden, bedienden zij zich van beeldspraak, die slechts voor ingewijden verstaanbaar was, op de wijze als ons dit b.v. door de alchimisten geschetst wordt, en waarvan ik een proef ontleen aan de Turba philosophorum van Arisleus, een alchimist der 12de eeuw: ‘Zoon der wetenschap, ik beveel U het levende kwik te doen bevriezen. Van
| |
| |
verscheidene gedane zaken 2, 3 en 3, 1, 1 met 3 is 4, 3, 2 en 1. Van 4 tot 3 is er 1; van 3 tot 4 is 1; dus 1 en 1, 3, 4; van 3 tot 1 is 2, van 2 tot 3 is 1, van 3 tot 2 is 1, 1, 1, 2 en 3. En 1, 1, van 2 en 1, 1 van 1 tot 2, 1 is dus 1. Ik heb U alles gezegd.’
Niet minder geheimzinnig is de wijze, die Arnoldus de Villanova beschrijft om den steen der wijzen te maken, en waarvan de zin alleen voor de adepten begrijpelijk was. Maar zelfs daardoor achtten zij zich nog niet veilig, want bij de intrede moest iedere nieuweling een vreeselijken eed zweren, dat hij de geheimen niet aan het profane volk verraden zou. Bij de vier elementen, bij den hemel en de hel, bij de Parcen en de Furiën, bij Mercurius en Anubis, bij Cerberus en den grooten draak, moest hij een eeuwig zwijgen zweren. Standbeelden op de straten en pleinen opgericht, riepen den ingewijden dien plicht telkens in 't geheugen. De god van het zwijgen heet in de Egyptische taal Moth (dood) en wie zijn eed brak, werd tot de straf der perzik veroordeeld. Wellicht glimlacht menigeen uwer bij het denken aan eene zoo heerlijke vrucht, dat deze een geduchte straf voor meineedigen kan zijn, en ook de oningewijden konden zich niet begrijpen hoe de perzikboom, die zulke smakelijke vruchten opleverde, voor schadelijk en vergiftig kon gehouden worden, doch wij weten, dat de reuk van het blauwzuur met dien van de perzikbloesems en de bittere pit der vrucht overeenkomt, en dat men, wanneer men de laatste met water kneust en vervolgens destilleert, blauwzuur verkrijgt. Dit was reeds aan de oudste scheikundigen bekend, want reeds in de 3de en 4de eeuw vinden we deze scheikundige handeling op duidelijke wijze beschreven, met de bijvoeging zelfs, dat deze uit de pitten en bloesems van den perzikboom getrokken stof sedert langen tijd bekend was. Zoo was dan de dood door blauwzuur, welks vreeselijke werking zoo plotseling en met bliksemsnelheid plaats greep, de straf voor het verraad. De bittere smaak, dien het blauwzuur met vele plantaardige vergiften gemeen heeft, verklaart ons ook het bittere water, 'twelk bij de Egyptenaren en Joden de priesters als straf voor echtbreeksters toedienden.
Met uitzondering van den fabelachtigen zeehaas is er dus onder alle vergiften, waarvan de oudste schrijvers gewag maken, geen enkel dat ons niet bekend was. Over 't algemeen scheen men eene zekere voorliefde te koesteren voor dierlijke vergiften, althans Diodorus verhaalt ons, dat de Indianen de punten hunner pijlen en lansen in een doodelijk vergift doopten, hetwelk zij uit in ontbinding verkeerende slangen bereidden.
Het tijdstip, waarop het rattenkruit het lievelingsmiddel der giftmengers geworden is, is met geene bepaalde zekerheid aan te geven, ofschoon we weten dat Plinius en Dioscorides (1ste eeuw na Chr.) de vergiftige eigenschappen van het arsenik kenden.
Zooveel is zeker, dat het zulks reeds in de middeleeuwen was en zelfs nog tot op den huidigen dag gebleven is, ofschoon het in dien
| |
| |
tijd veel gemakkelijker was, zich het rattenkruit bij de apothekers te verschaffen dan thans, en daaraan is het dan ook wel toe te schrijven, dat men er zich vroeger zoo dikwijls van bediende tot misdadige doeleinden. Opmerkelijk is het echter dat dáár, waar de industrie zich van groote hoeveelheden rattenkruit meester maakt en dit vergift alzoo onder het bereik van velen gebracht wordt, er inderdaad zoo weinig misbruik van gemaakt wordt. En wanneer men de kolossale hoeveelheden rattenkruit, die er jaarlijks door landbouwers en veehouders tot het wasschen en reinigen van lammeren worden aangewend, nagaat, dan moet men er zich over verwonderen, dat vergiftigingsgevallen, anders dan door een noodlottig toeval, voortspruitende uit onvoorzichtigheid of zorgeloosheid, tot de groote zeldzaamheden behooren. Met het oog op het gevaar, dat erin gelegen is om kleedingstukken, tapijten, behangsels en andere stoffen, die met arsenikverven bedeeld zijn, te weren of den verkoop daarvan te verbieden, moge men vrede hebben, doch verbodsmaatregelen te nemen enkel en alleen om eventueele misdaden te voorkomen, zou al te onzinnig zijn om daarvan iets goeds te verwachten. Met hetzelfde recht zou men dan ook de welbekende lucifers, glacé-visitekaartjes en andere vergiftige zelfstandigheden bevattende voorwerpen moeten verbieden.
De misdadiger, die zich van vergift wil bedienen, zal altijd gelegenheid genoeg vinden om zich dit op de eene of andere wijze te verschaffen, en juist in de hoogste kringen der maatschappij werden steeds de grootste beoefenaars van de helsche kunsten der giftmengerij aangetroffen. Keizers en koningen lieten er zich dikwijls bijzonder aan gelegen liggen, om daarmee hunne misdadige plannen ten uitvoer te brengen. Zoo zegt men b.v. van Karel den Slechte, Koning van Navarre, dat hij zeer bedreven was in de ‘hermetische kunst’, en in de kennis der vergiften, en wij vinden aangaande hem berichten, die ons de afschuwelijke kunst der giftmengerij in de middeleeuwen voor oogen stelt. Hij had nl. een zekeren handlanger overgehaald om Karel IV, den Koning van Frankrijk, den Hertog van Valois, den broeder des Konings en zijne ooms, de Hertogen van Berry, Bourgondië en Bourbon te vergiftigen. Hij gaf hem de volgende instructiën mede: ‘Gij gaat naar Parijs en kunt mij, als gij wilt, een grooten dienst bewijzen. Wanneer gij doen wilt, wat ik u zeg, zoo zal ik u rijkelijk beloonen. Gij handelt alzoo: Er bestaat een zekere stof, die men gesublimeerd arsenik noemt. Zoodra een mensch daarvan slechts zooveel gebruikt als de grootte eener erwt, kan hij niet meer leven. Koop daarvan in een der steden die ge passeert, en wrijf het tot poeder. Wanneer ge nu in het huis van den Koning, den Graaf van Valois en de Hertogen van Berry, Bourgondië en Bourbon zijt, zoo verschaf u toegang tot de keuken, den kelder en die plaatsen waar ge uw doel des te beter denkt te bereiken, en strooi van het poeder in de spijzen en den wijn, maar slechts dàn wanneer ge zeker meent te zijn,
| |
| |
anders moet ge het niet doen.’ De booswicht, d.i. het werktuig, kreeg rijkelijk zijn loon op het Grêve-plein, waar hij in 1384 gevierendeeld werd.
Een der op de listigste wijze gesponnen misdaden, waarbij eene welbekende sekte de hand in 't spel had, was de poging tot vergiftiging van Keizer Leopold I. De Keizer werd in 1670 ongesteld en bleef voortdurend sukkelen. De oorzaak der ziekte was raadselachtig, en wat men ook deed om ‘er achter’ te komen, niets baatte. Juist vroeg een geneesheer, de Ridder Borri, die uit godsdiensthaat vervolgd werd, bescherming aan het Hof te Weenen. Hetzij dat hem in Italië, dat door misdaden en giftmengerij befaamd land, de gelegenheid geschonken was een blik ‘achter de schermen’ te werpen, of dat zijne eigene scherpzinnigheid hem ertoe bracht, genoeg! hij vermoedde eene arsenikvergiftiging en al spoedig kwamen hem de waskaarsen, die sedert geruimen tijd in 's Keizers kamer brandden, verdacht voor. De kleur der vlam, maar meer nog de witte rook, die eruit opsteeg, gaven argwaan en vermoeden, hetwelk door een plaats gehad hebbend onderzoek ten volle gerechtvaardigd werd, want men vond eene vrij groote hoeveelheid arsenik. 's Keizers leven werd door die ontdekking van Borri gelukkig gered.
Hoe rijk ook de geschiedenis der giftmengerij aan gruwelen is, zoo staan deze toch nog verre ten achter bij die misdrijven, die juist door een ander gedeelte van het menschelijk geslacht gepleegd zijn, 't welk slechts voor ‘het schoone en goede’ schijnt geschapen te zijn. Met schaamte moeten we het daarom bekennen, dat juist de vrouwen sedert de oudste tijden met eene koelbloedigheid, die ons de haren te berge doet rijzen, de eerste rollen in de geschiedenis der vergiftigingen vervuld hebben.
Nog heden noemt men met afschuw de beruchte vriendin van Agrippina en Nero, Locusta, als de grootste giftmengster der oudheid. Zij werd door hare gunstelingen met weldaden overladen als belooning voor de misdaden, die zij op bevel van deze uitvaagsels der menschheid begaan had. Zij moet eene bijzondere kunst bezeten hebben, om de vergiften op eene juiste wijze voor hare plannen en oogmerken te bereiden, zoodat zij zich eene gruwzame onsterfelijkheid verworven heeft. Als proeven harer helsche kunst voert men den dood van Germanicus en Brittannicus aan, die zij op bevel van Nero uit den weg ruimde, om dezen den weg tot den troon gemakkelijk te maken.
Eeuwen lang heeft de giftmengerij in Italië een vruchtbaren bodem gevonden, en dit land heeft dan ook een aantal giftmengsters opgeleverd, die voor hare gruwzame kunstgenooten niet behoeven onder te doen. Wij herinneren hier aan de Siciliaansche Toffana, die in de 17de eeuw haar helsch handwerk in Palermo en Napels uitoefende, en zich door het naar haar genoemde Aqua Toffana berucht heeft gemaakt. Dit Aqua Toffana was een giftdrank, waarvan de geschiedenis tamelijk
| |
| |
duister is gebleven. Dit weten we echter, dat zij het verkocht aan jonge vrouwen, welke gaarne van hare mannen wenschten bevrijd te worden. Zij noemde het ‘Manna van den heiligen Nicolaas di Bari’ naar aanleiding van de volksmeening, dat uit het graf van dien heilige eene voor zeer vele ziekten dienstige wonderbare olie vloeide. Nadat door dezen drank verscheiden honderden menschen den dood gevonden hadden, werd de giftmengster in het jaar 1709 gevangen genomen, gefolterd en geworgd. Volgens andere opgaven heeft zij echter nog in 1730 in den kerker geleefd.
Het Aqua Toffana moet een helder water zonder smaak, zonder reuk en zonder kleur geweest zijn. Vijf, hoogstens zes droppels waren voldoende om den dood te veroorzaken, welke langzaam, zonder pijn, zonder ontsteking en zonder koorts volgde, terwijl de krachten en de eetlust allengs afnamen, en de lijder door een voortdurenden dorst gekweld werd. Dat men echter den dag des doods vooraf bepalen kon, moet als een fabeltje beschouwd worden. Naar men zegt moeten Paus Clemens XIV en Pius III door het Aqua Toffana vergiftigd zijn. Allerlei zonderlinge vertelseltjes worden er aangaande de bereiding van dit noodlottig vergift meegedeeld. Zoo moet o.a. het speeksel van in razernij verkeerende menschen of van hen die langzaam, b.v. door aanhoudend kittelen, gedood werden, een hoofdbestanddeel daarvan hebben uitgemaakt. Garelli, de lijfarts van Keizer Karel VI, beweerde dat hij uit den mond van den Keizer zelf, wien de acten over dit proces waren voorgelegd, gehoord had, dat het Aqua Toffana niets anders was dan eene oplossing van arsenik. Het proces van Toffana werd te Rome in 1718 gevoerd. Op de pijnbank verklaarde zij, dat zij haar geheim alleen aan den Paus en den Keizer (Karel VI), die zich in Italië bevond, zou meedeelen. Deze vertrouwde het, zooals wij zeiden, aan zijn geneesheer Garelli, die het niet verborgen hield voor zijn vriend Frederik Hoffman, in wiens werk, 'twelk in 1729 uitkwam, wij deze bijzonderheden vinden opgeteekend. Volgens anderen waren canthariden (Spaansche vliegen) en opium de werkzame bestanddeelen. Er is van deze vergiftige vloeistof niets voor onzen tijd tot onderzoek overgebleven, maar men helt toch algemeen tot het gevoelen over, dat het hoofdbestanddeel arsenik was.
Niet minder dan Toffana heeft zich onder de regeering van Lodewijk XIV Madame Voisin berucht gemaakt, die in haar woning in den Faubourg St. Germain, aan allerlei personen van den aanzienlijken stand, haar ‘poudre de succession’ verkocht. Het was geen geheim dat de dood van menig rijk man, die voor zijne onder zware schulden zuchtende erfgenamen juist ten rechten tijde stierf, bespoedigd was door misdadige middelen. ‘Erfenispoeder’ noemde de onbeschaamde geestigheid dier dagen het vergift, 'twelk toen zulk een voorname rol speelde. Het aantal plotselinge of klaarblijkelijk door vergiftiging teweeggebrachte sterfgevallen nam echter op zoo verontrustende wijze
| |
| |
toe, en de geheele Parijsche bevolking begon in zoo grooten angst te verkeeren, dat de Koning het noodig oordeelde een afzonderlijke rechtbank aan te wijzen, de beruchte ‘Chambre ardente’, die tegen de giftmengers en giftmengsters te velde trok. De pijnbank werd daarbij te baat genomen, om de beschuldigden tot bekentenis te brengen. Menigeen heeft echter door dat hulpmiddel schuld bekend en misdaden beleden, die hij nooit bedreven had. Door de vonnissen der ‘Chambre ardente’ zijn op die wijze honderden onschuldigen op het schavot ter dood gebracht.
Bovenaan op de lijst der giftmengsters staat echter de Markiezin De Brinvilliers, die wegens hare schoonheid en scherpzinnigheid te Parijs schitterde. Zij was met recht een gruwel en geesel van het menschelijk geslacht, zoodat haar vreeselijke naam zelfs nu nog, twee eeuwen na haren dood, met afgrijzen genoemd wordt. Men schat het aantal der offers, die zij binnen 10 jaren ter dood wijdde, op 150. Met walging lezen wij in haar levensbericht, dat zij haar vader vergiftigde toen zij aan zijne voeten zat en lachte, hoe zij vervolgens hare beide broeders en haar eigen kind vergiftigde, hoe zij als eene vrome dame de hospitalen bezocht, de zieken met bijbelwoorden troostte en tegelijk ververschingen aanbood, ten gevolge waarvan de ongelukkigen stierven. Onder de regeering van Lodewijk werden een groot aantal hooggeplaatste personen uit den weg geruimd. Mademoiselle De Fontanges stierf in 1681, en in 1689 Maria Louisa, de dochter van Madame Henriette, die met den Koning van Spanje gehuwd was. Het complot werd te Parijs ontdekt en men zond een tegengift naar Madrid, maar de koerier kwam daar te laat aan. De Koningin van Spanje, zegt Dangeau, stierf door het gebruik van vergiftigd palinggebak. De Gravin De Perniet en de kameniers Zapata en Nina proefden van den schotel en stierven mede door het vergift. In latere jaren zag Lodewijk XIV de geliefdste leden zijner familie plotseling en op onverklaarbare wijze sterven. De prins, die Lodewijk XV zou worden, werd slechts gered doordien zijn gouvernante hem een tegengift gaf.
Volgens sommige opgaven zouden de vergiften, waarvan de Italianen Exili, Saint-Croix en de Markiezin De Brinvilliers zich bedienden, bestaan hebben uit gecalcineerd vitriool, opium, kwikbereidingen, helsche steen en antimonium, doch te oordeelen naar de flesschen met schijnbaar klaar water, op wier bodem zich een witachtig poeder bevond, is het aan te nemen, dat ook hier het arsenik een groote rol gespeeld heeft. Van Saint-Croix wordt bovendien nog verhaald, dat de vergiften die hij wist te bereiden zoo fijn waren, dat een enkele ademtocht bij het bereiden en koken hem het leven moest kosten. Hij bediende zich daarom in zijn laboratorium van een glazen masker. Op zekeren dag echter viel het masker, toen hij juist voorovergebogen over den toestel stond, en de giftmenger bleef op de plaats dood. Zooiets behoort echter tot het rijk der fabeltjes, en zou ongetwijfeld een
| |
| |
even goed roman-effect geven als de veelschrijver Dumas ons van den vreeselijken polyp verhaalt, die een man verslindt en van welk monster ons zelfs eene afbeelding onder de oogen is gekomen. Trouwens, Dumas is niet de eerste geweest, die ons dergelijke sprookjes van zeemonsters en draken heeft opgedischt, doch ook hij weet het, dat het publiek veel houdt van datgene, wat ongeloofelijk is en aan het wonderbare grenst. Wel is waar weet de scheikundige vergiften te bereiden, waarvan een enkele ademtocht in staat is iemand van het leven te berooven, zooals b.v. het reeds vroeger genoemde watervrij blauwzuur en de arsenik-waterstof, maar een glazen masker geeft hiertoe geen voldoende bescherming, tenzij men het lichtdicht sloot en dan zou men noodzakelijk moeten stikken, en of men nu stikt achter een glazen masker of sterft boven vergiftige dampen, zal wel zoo heel veel verschil niet uitmaken. In ieder geval is het onzin om zulke vergiften in een open vat te koken, terwijl de scheikundigen het zonder eenig gevaär in daarvoor bestemde werktuigen kunnen bereiden. Slechts wanneer de retort of de kolf springt, zou er gevaar bestaan, gelijk zulks voor eenige jaren in het scheikundig laboratorium te Pesth moet plaats gehad hebben, toen de studenten door schrik bevangen in allerijl uit de vensters sprongen. En retorten en kolven waren toch ten tijde van Saint-Croix evenals heden wel bekend.
Hoe vreeselijk ons ook de vergiften en de bereidingen daarvan in de middeleeuwen afgeschilderd worden, ze beteekenen nog niets bij die, welke men thans weet te bereiden, doch het moet gezegd worden dat, evenals toen, ook thans nog het arsenicum een voornaam integreerend deel daarvan uitmaakt. Het kakodyl, eene verbinding van het arsenicum met het radicaal methyl, vat vuur, wanneer men deze vluchtige stof aan de lucht blootstelt. De inademing daarvan is doodelijk.
Het zoogenaamde ‘Liqueur de Cadet’, een product, 'twelk verkregen wordt door destillatie van arsenigzuur met azijnzure potasch, verspreidt een ondragelijken stank en zijne dampen zijn een doodelijk vergift. Vervolgens hebben we nog het cyan-kakodyl. Men weet, dat het cyanogenium zich met de waterstof verbindt en daarmee het vergiftige blauwzuur vormt. Cyan-kakodyl is dus eene verbinding van cyanogenium met kakodyl. Aan de lucht blootgesteld wordt de zich daarbij vormende damp oogenblikkelijk ontleed in den vorm van twee der meest doodelijke vergiften, arsenigzuur en blauwzuur. De kakodylen en hunne verbindingen zijn wel eens in den laatsten tijd aanbevolen tot militaire doeleinden, b.v. in den oorlog, en wellicht heeft men hiervan wel eens gebruik gemaakt bij de ‘verstikkende bommen’, doch bij een eerlijken krijg en met het oog op de hedendaagsche beschaving, zou zulk eene toepassing der vreeselijkste vergiften stellig onbestaanbaar zijn, en we kunnen dan ook moeielijk aannemen, dat er ooit gebruik van gemaakt is, maar zeker
| |
| |
is het, dat de vergiften, die men thans weet te bereiden, veel vreeselijker zijn dan de beruchte mengsels, die de giftmengers en giftmengsters uit vroegeren tijd hebben uitgevonden,
Mocht een De Brinvilliers onder Lodewijk XIV als een vreeselijk monster onder hare tijdgenooten gebrandmerkt zijn, ook Duitschland kan meer dan eene vrouwelijke hyena onder de giftmengers tellen. Ruim 50 jaren geleden deed een zekere vrouw, met name Gottfried in Bremen, geheel Duitschland van hare gruwelen gewagen. Als eene deftige, algemeen beminde en weldadige vrouw koesterde natuurlijk niemand eenigen argwaan jegens haar. Hare beschaafde manieren en haar aangename omgang maakten haar tot een lievelinge, zelfs van de hoogere standen.
Hare godsdienstige uitingen, hare Christelijke weldadigheid, die hare krachten bijna te boven ging, hare liefdevolle ziekenverpleging, hare bescheidenheid tegenover hare meerderen, hare vriendelijke toenadering tot hare minderen, maakten haren oogenschijnlijken levenswandel tot een voorbeeld voor anderen. Hare dienstboden hingen haar met eene zeldzame liefde en trouw aan. Als 40jarige weduwe was zij, èn om hare fijne educatie, èn om het bezit van een niet onaanzienlijk vermogen, voor menigen man een gewenschte partij. En toch was die vrouw bij al die voorrechten bijzonder te beklagen, want het scheen dat zij door een onverbiddelijk noodlot vervolgd werd. Binnen 14 jaren had zij 13 dierbare familieleden door den dood verloren. Men hield al die sterfgevallen voor zware, ondoorgrondelijke, Goddelijke beproevingen, zoodat de beklagenswaardige vrouw de innigste deelneming ondervond.
Toch vernam men hier en daar een geheimzinnig gefluister, 'twelk voor de schoone, rijke weduwe niet weinig compromitteerend was. Het huis, 'twelk door haar bewoond werd, bestempelde men met den naam van ‘ongelukshuis’, en toen het in 1825 in andere handen overging, waarschuwde men den kooper en ried hem, òf van den koop af te zien, òf der weduwe het verder verblijf te ontzeggen. Hij sloeg echter de welgemeende raadgevingen in den wind, om in eigen persoon zwaar voor zijn vertrouwen te moeten boeten. Nauwelijks acht dagen, nadat de nieuwe eigenaar bij haar zijn intrek genomen had, stierf zijne vrouw in 't kraambed na eene gelukkig doorgestane bevalling. Niemand bood liefderijker hulp, niemand scheen gevoeliger voor het lijden der zieke te zijn, dan de beminnelijke weduwe, zoodat de stervende er zelfs een grooten troost in vond, dat zij aan haar moederloos kind eene voortreffelijke verpleegster en aan haar zwaar beproefden echtgenoot een verzorgster kon nalaten. En toch was deze vrouw met al hare beminnelijke eigenschappen eene... giftmengster van de ergste soort. Haar vader, moeder, broeder, twee echtgenooten en al hare kinderen had zij door vergift om 't leven gebracht. Eindelijk, nadat zij ook den man, bij wien zij inwoonde, herhaaldelijk had trachten te vergiftigen, werd
| |
| |
dit monster ontmaskerd, 'twelk 15 jaren lang de wereld door hare schijnheiligheid zoo sluw bedrogen had, dat er geen vlek aan haar kleefde. De vreeselijke misdaden, waarvan deze vrouw ten slotte beschuldigd werd, waren zóó talrijk, dat zelfs de rechters het niet eens waagden, den sluier van alle door haar bedreven gruwelen weg te nemen. Schuiven ook wij een gordijn voor al die afgrijselijke panorama's van gruwelen uit de dagen der middeleeuwen en van den modernen tijd; doch giftmengerij en giftmoord waren ook in de grijze oudheid geene zeldzaamheden. Onder het consulaat van Val. Flaccus en Marcus Claudius Marcellus had in Rome eene vereeniging van vrouwen uit de voornaamste kringen een aantal giftmoorden begaan. Eene slavin verried dit, en toen zij ontkenden werden zij gedwongen hare mixturen, die zij voor ‘heilzame artsenijen’ uitgaven, te drinken. Allen bezweken daaraan. Drusus moet door Sejanus met een sleepend vergift van kant zijn gemaakt onder verschijnselen eener uitterende ziekte. Attalus Philometor, Koning van Pergamus, kweekte giftplanten als: bilzenkruid, nieswortel, gevlekte scheerling enz. in zijn tuin, en nam daarmee proeven op misdadigers. Hetzelfde deed ook Mithridates Eupator, Koning van Pontus. Hijzelf nam dagelijks vergiften en tegengiften in, om zich van de werkzaamheid te overtuigen. Onder den naam van Mithridaat kent men een naar hem genoemd geneesmiddel, 'twelk in den vorm van een ‘likkepot’ als algemeen tegengift in hoog aanzien stond, en 'twelk - naar men zegt - uit 54 verschillende ingrediënten moet bestaan hebben. Het voorschrift moet afkomstig zijn van Damocrates, een lijfarts van Nero. Ook Cleopatra verstond op voortreffelijke wijze de kunst van het bereiden van vergiften, en wist ze zoo noodig tot haar doel aan te wenden. Zelve doodde zij zich in Aug. 30 v. Chr. door vergift en niet, zooals men meent, door een adder, die zij aan haar boezem geplaatst
had.
Door het meer en meer toenemen der giftmoorden werd de aandacht der wetgevers hierop gevestigd, en er werden dan ook al heel spoedig maatregelen genomen, om deze misdaden zooveel mogelijk te voorkomen. In den Joodschen Staat werden de giftmengers gesteenigd. Bij de Perzen legde men ze op een steen, en verpletterde hun met een anderen steen het hoofd. In het oude Rome strafte men de misdadigers met deportatie of verlies van het leven. Ook mochten de giftmengers niet in de graven hunner voorouders worden bijgezet. De oude Beieren en andere stammen straften de misdadigers slechts met zware geldboeten. In Turijn moesten de giftmengsters openlijk boete doen. Het Concilie van Avignon bedreigde het toedienen van vergift of het deel hebben aan giftmoord met excommunicatie. Overigens werden de giftmengers in de middeleeuwen levend verbrand.
Evenals uit het kwade zoo dikwijls het goede geboren wordt, moeten we ook bekennen, dat er uit de middeleeuwen, die ons zooveel afschuwelijks te aanschouwen gegeven hebben, belangrijke werken over
| |
| |
de vergiften tot ons gekomen zijn, ofschoon ze alle den stempel van hun tijd droegen. Vele geneesheeren, waaronder een Paracelsus, begonnen zich nu bij hunne geneesplannen van vergiften, b.v. het spiesglans en het kwikzilver, te bedienen. Loodbereidingen en arsenik werden uitwendig aangewend. Men begon tegengiften uit te vinden en proeven met vergiften op dieren en misdadigers te nemen, ja, sommigen zooals Gesnerius (Koenraad von Gesner), beproefden de vergiften op zichzelf. Onder Paus Clemens VII werden met den wortel van Aconitum Napellus (blauwe monnikskap) proeven op twee roovers genomen. Ferdinand van Oostenrijk liet door zijne geneesheeren aan eenige ter dood veroordeelde personen aconitum en arsenicum toedienen, om daarna de werking van een tegengift op hen te beproeven.
Giftmoorden waren ook in dien tijd een heerlijk middel, om zich van zoogenaamde ‘lastige’ personen te ontdoen. Berucht waren inzonderheid Paus Alexander VI en zijn zoon Cesare Borgia. Toen zij eens de rijkste kardinalen op een gastmaal genoodigd hadden, met oogmerk om hen te vergiftigen, schonk men hun beiden bij vergissing - zooals men zegt - uit de flesch, die den vergiftigden wijn bevatte, tengevolge waarvan zijzelven in den kuil vielen, dien zij voor anderen gegraven hadden. Naar men wil werd Cesare echter gered, omdat hij zich in een nog versche huid van een pas geslacht muildier had laten innaaien. Het gelaat van 's pausen lijk was daarentegen koolzwart geworden en de tong zoo sterk gezwollen, dat de mond niet gesloten kon worden. Naar de geschiedschrijvers ons meedeelen, was de aanblik van het lijk vreeselijker dan men ooit in zijn leven gezien had. Het volk verhaalde, dat de Paus de gewijde hostie vergeten had, welke hij anders tot zijne bescherming bij zich droeg. Anderen verzekerden dat het verbond, 'twelk de Paus met den duivel gesloten had verstreken was en dat Satan zelf was gekomen, om de hem toebehoorende ziel te halen. Volgens anderen zou hij aan eene kwaadaardige koorts gestorven zijn, doch de beste geschiedschrijvers nemen de toevallige vergiftiging als bewezen aan. Filips II van Spanje bezat een bijzonder vergift, 'twelk hij zijn: ‘Requiescat in pace’ (hij ruste in vrede) noemde, en dit kan volstrekt geen verwondering baren, daar Filips gaarne tot ‘fijne’ en langzaam werkende vergiften zijne toevlucht nam, om iemand op eene schijnbaar natuurlijke wijze van kant te maken, daar noch de Inquisitie, noch zijne beulen, noch zijn geld en arglistigheid toereikende waren om ieder, dien hij haatte, uit den weg te ruimen.
Behalve het Aqua Toffana had ook het Aqua Cantarella, waarvan eenige giftmengsters zich bedienden, veel van zich doen spreken. Het moet een mengsel van drie verschillende bereidingen geweest zijn. De eerste was eene met alcohol en water bereide destillatie van canthariden; de tweede eene oplossing van Spaansche vliegen (canthariden) in gedestilleerd water over de verhitte asch van arsenik-oxyde, verbonden
| |
| |
met een weinig kali en alcohol; de derde eindelijk eene sterke oplossing van loodsuiker. De in 1868 door middel van cyankalium (blauwzure kali) gepleegde moord op de Gravin Chorinsky door de Stiftsvrouw Julie d'Ebergenyi en nog zoovele anderen, leveren het bewijs, dat men zelfs nog in den laatsten tijd niet teruggedeinsd is voor het met misdadige bedoelingen toedienen van de vreeselijkste vergiften, ofschoon ook wel eens als ‘verdacht’ gebrandmerkte sterfgevallen zijn voorgekomen, waaraan toch de misdaad geheel vreemd is gebleven, want aan te nemen dat er, zooals men meende vergiften bestaan, die zoo langzaam werken dat zij geene sporen nalaten en op geenerlei wijze als zoodanig kunnen aangetoond worden, zou toch met het oog op de vorderingen, die wij aan de wetenschappen te danken hebben, met recht eene kolossale dwaasheid zijn. Bij den plotselingen dood van den Kroonprins van Zweden, die in het jaar 1810 plaats greep, werd de lijfarts Dr. Rossi fluisterend beschuldigd, den Prins vergift te hebben toegediend. Het volk was woedend en wilde den Dr. te lijf, die daardoor genoodzaakt werd het land te ontvluchten. En toch was hier volstrekt aan geen vergift te denken, daar het bewezen was, dat de prins vier uur vóór zijn dood spijs noch drank gebruikt had, en onder de bekende vergiften is - voor zoover wij weten - geen enkel, 'twelk zoo langen tijd werkeloos in de maag kan blijven; doch niettegenstaande dat geloofde het publiek toch liever aan eene vergiftiging, dan aan eene beroerte, die een einde aan het leven gemaakt had. Dwaze meeningen en vooroordeelen - de ondervinding heeft het zoo dikwijls bewezen - laten zich echter, zelfs door de bondigste redeneeringen en overtuigendste bewijzen, niet gemakkelijk uitroeien en bestrijden, evenmin als de fabeltjes van vergiftigde handschoenen en vergiftigde brieven, die zoo dikwijls in sensatie-romans en
drama's uit de geschiedenis der middeleeuwen worden aangetroffen.
Dr. S.
|
|