| |
| |
| |
Eene akte van beschuldiging tegen de unie van Utrecht.
De Unie van Utrecht door Dr. P.L. Muller, met facsimile van de onderteekening der Unie. J.L. Beijers, Utrecht 1878.
Wij hebben gemeend, het bovengenoemde werkje van den Heer P.L. Muller naar waarheid eene akte van beschuldiging tegen de Unie van Utrecht te mogen noemen. Om geheel nauwkeurig te spreken, zouden wij daarbij moeten voegen, dat de auteur de Unie voornamelijk afkeurt en veroordeelt in hare werking als grondwet van den Staat der Vereenigde Provinciën, terwijl zij als tijdelijke bondsakte, als vereeniging tot gemeenschappelijke verdediging tegen den vijand, meer genade vindt in zijne oogen. Het uitvoerige betoog van de leemten en gebreken der Unie van Utrecht, waarmede wij ons voor het overige volkomen vereenigen kunnen, geeft aan dit werkje iets scherps en koels, dat niet stemt tot de feestelijke viering van het derde eeuwfeest der Unie. Het werkje maakt meer den indruk op ons van eene politiek-juridische deductie, dan van eene opwekking tot herdenking van een merkwaardig feit, dat rijk was in gezegende gevolgen voor het Nederlandsche volk en daarom wel waard is, met nationale geestdrift te worden herdacht.
Wij maken den Heer Muller evenwel van die critische scherpte en dien koelen, redeneerenden toon geene grief. Die toon is alleszins gepast bij eene beknopte historische uiteenzetting van de wijze, waarop de Unie is tot stand gekomen, van den zin en de bedoeling van hare voornaamste bepalingen en van hare werking als grondwet der Republiek. ‘Ik heb slechts getracht,’ zóó luiden de woorden van den schrijver in: ‘Een woord vooraf’, ‘ik heb slechts getracht mijnen landgenooten aan te toonen, door welke buitengewone omstandigheden de Unie de grondwet der Republiek is geworden, hoe weinig zij ook geschikt was om iets te wezen, waartoe degenen die haar hadden opgericht, haar nooit hadden bestemd; hoe verder de onwil van onze voorvaderen, om zelfs de noodigste veranderingen in hunne grondwet te maken, aanleiding gaf tot eene herhaalde geweldpleging en in sommige opzichten tot eene voortdurende overtreding daarvan, hoe eindelijk daaruit een toestand werd geboren, waarvan geene andere oplossing mogelijk was dan eene omwenteling.’ De wijze, waarop de auteur aan dit program uitvoering heeft gegeven, laat niets te wenschen over. Het werkje houdt volkomen, wat de voorrede belooft. Wij zullen, om dit in het licht te stellen, den inhoud kortelijk resumeeren. In de inleiding wordt gewezen op de groote verscheidenheid der bevolking
| |
| |
van Nederland binnen een zoo beperkt grondgebied en op de eenheid, die, in weerwil van die verscheidenheid, bij vergelijking met vreemden, duidelijk aan het licht treedt. De geschiedenis geeft ons de verklaring van dit verschijnsel. Binnen het kleine grondgebied waren tal van volkjes ontstaan van Frankischen, Saksischen en Frieschen stam, die, steeds onder elkander in strijd of ook wel zichzelve in hevige veeten verscheurende, zooveel elementen van verdeeldheid bezaten, dat de gemeenschappelijke taal en afstamming alleen niet in staat waren ze tot ééne natie te doen samengroeien. De drang tot eenheid moest van buiten komen. De regeering van het Bourgondische huis zocht alle belangen aan het hare dienstbaar te maken. Daardoor ontstond een toestand van ongekende rust en zeldzamen bloei. Onder den schepter van Karel V vereenigd, leerden de als één geheel bestuurde landen al zeer spoedig op elkander steunen en samenwerken en tegenover andere landen, ja, ook tegenover de regeering, ééne lijn trekken. Ware die toestand bestendigd geworden, uit al de zeventien gewesten zou één land zijn ontstaan, waarin de gewestelijke eigenaardigheden langzamerhand zouden zijn opgegaan in de gemeenschappelijke nationaliteit. Dit is niet geschied. De omwenteling, de opstand tegen Spanje, gold wel in de eerste plaats den godsdienst en in de tweede plaats het behoud van nationale vrijheid tegen eene vreemde overheersching, maar was tevens eene reactie tegen het centralisatie-stelsel der regeering. 't Was vooral in 1572, dat deze eigenschap der omwenteling op den voorgrond kwam. Holland en Zeeland toonden zich geenszins geneigd de onafhankelijkheid prijs te geven, die zij hadden herwonnen. Daarom verbonden zij zich bij de Pacificatie van Gent in 1576 wel met de andere gewesten, maar zij vereenigden zich niet weder tot een staat, niet eens tot een bondstaat. Evenmin echter dacht iemand om scheiding. De natie begeerde niets
dan herstel van den vroegeren toestand, behalve de eenheid van godsdienst. Vandaar dat er geen sprake was om een nader verbond te sluiten, dat men zelfs bij de Pacificatie slechts zeer enkele punten, betreffende quaestiën tusschen de gewesten, of de verdediging of het doel van den strijd, aangaf en dat men ook in 't volgend jaar, bij de beide Uniën van Brussel van Januari en van December 1577, geene poging deed om nieuwe bepalingen omtrent het staatsbestuur te maken. Dit bleef zooals 't geweest was, n.l. dat een gouverneur-generaal met de door Karel V ingestelde colleges uit naam van den landsheer regeerde, en daarin door de Staten-Generaal werd bijgestaan. Alleen Holland en Zeeland hadden, volgens hunne afzonderlijke Uniën van 1575 en '76, een bestuur van de revolutionnaire afkomst en dientengevolge ook eene afzonderlijke grondwet of liever een regeeringsreglement. Daarna ontstonden, onder den drang der omstandigheden, de Noord- en Zuid-Nederlandsche nationaliteiten door afzonderlijke banden, die om Noord en Zuid werden gelegd en ze scherp van elkander afscheidden. De grondwet voor de Noord-Nederlandsche natie werd
| |
| |
gemaakt, lang vóór de scheiding voltrokken was, die de afzonderlijke natiën in 't leven riep. Dat was de Unie van Utrecht.
Nadat de auteur nu den toestand geteekend heeft, die Oranje bewoog, eene nadere vereeniging van de Noordelijke gewesten tot stand te brengen, welke een bolwerk kon opleveren tegen de gevaren, die in het Zuiden dreigden, schetst hij de pogingen door Graaf Johan van Nassau daartoe aangewend en den loop, dien de zaak in de verschillende gewesten heeft genomen. Beknopt en toch nauwkeurig verhaalt hij hoe het verbond tusschen de Noord-Nederlandsche gewesten tot stand gekomen is, dat ruim twee honderd jaar voor hen als grondwet zou gelden. 't Had veel moeite en twist gekost, 't was dikwijls maar ternauwernood en door harde maatregelen alleen, dat de gewestelijke vertegenwoordigers tot toestemmen konden worden bewogen. Nog gold het maar voor drie en een half gewest, al was de toetreding van eenige andere vrij wel verzekerd. Maar, hoe 't zij, het verbond was tot stand gekomen, en de Nadere Unie van Utrecht was van nu voortaan de hoeksteen van de Nederlandsche vrijheid.
Hierop wordt de inhoud dier Unie, in hare voornaamste bepalingen, in 't licht gesteld. De auteur toont aan, hoe alles in de Unie naar dit ééne punt heenwees, gemeenschappelijke verdediging ten eeuwigen dage tegen iedereen. De middelen, welke tot gemeenschappelijke verdediging zouden dienen en die moesten aangewend worden, om het verbond onder alle omstandigheden van kracht te doen blijven, waren aangewezen in verschillende artikelen. Om aan de Unie voortdurende kracht bij te zetten, maakte men zelfs inbreuk op het recht van den landsheer door n.l. te bepalen, dat de verbonden gewesten nimmer aan de Unie mochten renuntieeren of van elkander mochten worden gescheiden. Als middelen ten dienste der gemeenschappelijke verdediging werden vier dingen vastgesteld: versterking der grens- en andere steden, eene overal gelijk geheven, uitsluitend voor de generaliteit bestemde belasting, de verplichting der steden om garnizoen vanwege de Unie in te nemen en de instelling van een landstorm. De volgende artikelen betreffen de middelen, die dienen moeten om de vereeniging in stand te houden. Deze zijn: het verbod om verbonden te sluiten, oorlog te beginnen of belastingen in te stellen, zonder algemeene toestemming. Geen der provinciën, steden of leden zou met eenige naburige vorsten of landen een verbond mogen sluiten zonder toestemming der bondgenooten, terwijl wordt toegestaan, dat andere vorsten of landen in het verbond mochten worden opgenomen. Omtrent de munt wordt alleenlijk bepaald, dat de provinciën gehouden zouden zijn zich in dit opzicht te richten naar eene spoedig daarop te maken ordonnantie. (Kan het onbepaalder?) Het beroemde 13de artikel der Unie hield in, dat op het punt van den godsdienst Holland en Zeeland zouden handelen naar goeddunken en de overige provinciën naar den inhoud van den Religievrede of anders gezamenlijk of afzonderlijk daarop
| |
| |
order mochten stellen, zooals zij zouden noodig oordeelen, zonder daarbij door eenige andere provincie gehinderd te mogen worden, mits dat ieder in zijn particulier in zijn godsdienst vrij zou blijven en men niemand om oorzaak van godsdienst zou vervolgen of onderzoeken. De twee volgende artikelen bevatten overgangsbepalingen van uitsluitend actueel belang omtrent kloosterlingen en goederen van geestelijken. Het 16de artikel behelst, hoe men zich zou gedragen, indien er twist of tweedracht tusschen de provinciën ontstond. Om alle voorwendsels tot oorlog aan vreemde mogendheden te ontnemen, zouden, volgens art. 17, de provinciën gehouden zijn allen vreemden goed recht te doen. Volgens artikel 18 mochten zij, zonder algemeen goedvinden, geene lasten of imposten instellen, welke bondgenooten zwaarder dan de eigen ingezetenen zouden drukken. Het 19de artikel stelde vast, dat alle provinciën verplicht zouden zijn op de beschrijving van gecommitteerden, die daartoe gemachtigd waren, binnen Utrecht te verschijnen, om daar bij gemeen advies, of bij meerderheid van stemmen, te besluiten. Aan degenen, die tot die beschrijving gerechtigd waren, zouden volgens artikel 20 alle bondgenooten verplicht zijn, alle opkomende zaken en voorvallen, welke de Unie konden aangaan, mede te deelen. Duidelijker dan op eenige andere plaats werd hier te kennen gegeven, dat men eene permanente bondsregeering of een regeeringsraad wilde invoeren. Zonder dat men aangaf, hoe de regeering ingericht moest zijn, gaf men haar hier reeds eenige attributen. In het 22ste artikel wordt gezegd, dat aan de gezamenlijke provinciën de verandering van eenig punt van 't verbond staan zou, zoo dit noodig bleek, maar met eenparigheid van stemmen, en artikel 23 verklaart o.a. dat al, wat tegen dit verdrag door eenig lid werd bepaald, van nul en geener waarde zou zijn, waaronder bepaaldelijk het
recht van renuntiatie werd opgegeven, zoodat het geen lid vrij zou staan, de Unie te verlaten. Tot meerder vastheid van dit alles, zou deze Unie bezworen worden door alle stadhouders en alle overheden van iedere provincie, lid of stad, welke in 't bijzonder zouden zweren, alle bestaande collegiën en broederschappen te zullen onderhouden, terwijl eindelijk artikel 26 voorschreef, dat hiervan brieven zouden worden uitgevaardigd, bezegeld door de stadhouders en de voornaamste leden en steden der Unie, en onderteekend door hunne secretarissen.
Uit hetgeen wij van den inhoud der Unie hebben medegedeeld blijkt, dat de Heer Muller alleszins recht heeft, haar op de volgende wijze te kenschetsen:
‘De Unie was een onverbreeklijk verbond van verdediging, dat de souvereiniteitsrechten der leden naar buiten overbracht op de Generaliteit of de gezamenlijke bondgenooten, onder voorbehoud, dat die in de meest gewichtige gevallen slechts met eenparigheid mochten besluiten, en dat hun verder eenige verplichtingen jegens elkander op- | |
| |
legde en de invoering van eenige voor alle geldende en voor de verdediging dienende militaire en financiëele maatregelen voorschreef, terwijl uit eenige artikelen van zelf voortvloeide, dat er eene bondsregeering werd opgericht, die echter niet boven maar nevens de gewestelijke overheden de zaken van algemeen belang behartigen moest. De Unie kon dus heeten een statenbond van gelijkstaande souvereine staten, wien echter het recht van uittreding ontnomen was even als dat van staatkundig verkeer met het buitenland. Alle omschrijving van de rechten van de Generaliteits-regeering ontbrak, deze hing geheel af van het welbehagen der verschillende gewesten. Er was niets bepaald omtrent den vorm der regeering en het rechtswezen, niets omtrent het beheer der geldmiddelen; alles bleef overgelaten aan den vrijen wil der bondgenooten, indien deze op het een of ander punt in eene vergadering tot eenstemmigheid konden komen. Er was natuurlijk geen spraak van de rechten der ingezetenen, want die werden bepaald door de privilegiën en gewoonten en de Unie had daarenboven uitsluitend met de afzonderlijke gewesten, niet met de inwoners van deze te maken. Er was zelfs niet gesproken over de verhouding der provinciale overheden tot de bondsregeering. Ja, de verbintenis tusschen de gewesten in en buiten de Unie werd volstrekt niet opgeheven, zoo min als de afzonderlijke bond tusschen Holland en Zeeland. Het gezag van den Aartshertog Matthias en de centrale regeering, welke quasi den landsheer vertegenwoordigden, en van de Staten-Generaal, die onwillekeurig zich de souvereiniteit over de
gezamenlijke provinciën, in enkele opzichten althans, hadden aangetrokken, werd geenszins verworpen.’
Bovengemelde theoretische beschouwing geeft reeds meer dan voldoenden grond, om de Unie van Utrecht hoogst ongeschikt te achten om als blijvende grondwet dienst te doen. Dit blijkt dan ook overtuigend uit de beschrijving, die de Heer Muller vervolgens van hare invoering en toepassing geeft. Ons bestek laat niet toe, den geachten schrijver hierbij op den voet te volgen. Slechts een paar bijzonderheden zij het ons vergund aan zijn historisch overzicht te ontleenen, ten bewijze, dat de gewichtigste bepalingen der Unie niet uitgevoerd werden, en ook, in dagen van ernstige crisis, niet uitgevoerd konden worden.
Tijdens het twaalfjarig bestand verdeelde een geschil, oorspronkelijk van zuiver theologischen aard, het geheele land en stelde opnieuw de vraag, die reeds tijdens Leycester was opgeworpen, wie is de souverein, de Staten van elke provincie of de Staten-Generaal. 't Is ontwijfelbaar, dat de Unie daar een zeer bepaald antwoord op gaf, dat zij de souvereiniteit der Unie of liever der Staten-Generaal niet kende. In geen enkel gewichtig geval liet zij overstemming en beslissing bij meerderheid toe en de thans aanhangige quaestie kon toch niet als min gewichtig worden beschouwd. Daarenboven gaf de Unie in artikel 13 in dit punt nog uitdrukkelijk uitsluitende rechten aan Holland en Zeeland,
| |
| |
boven de andere provinciën. Formeel waren in de Remonstrantsche twisten de Staten van Holland zonder eenigen twijfel in hun recht, niet alleen ten opzichte van dit groote grondbeginsel, maar ook van de quaestiën, waarover de strijd gevoerd werd. Zoolang artikel 13 der Unie geldende kracht had, zoolang behoefde Holland geene nationale synode toe te laten.
Niet zoo duidelijk uitte zich de Unie omtrent het andere punt, dat der waardgelders, der soldaten in bijzonderen dienst der afzonderlijke provinciën. Maar men kon hieromtrent niet anders aannemen, dan dat de provinciën alle in 't bezit van volkomen souvereiniteit waren, toen zij de Unie sloten, en geen enkel deel daarvan verloren dan dat, wat daar met name werd afgestaan, zooals het recht van verdragen te sluiten en zich af te scheiden. Nergens echter was verboden, dat zij eigen krijgsvolk mochten houden, integendeel bleef een gedeelte van de Nederlandsche troepenmacht in zekeren zin provinciaal. Er zijn voor en na waardgelders, of ander tijdelijk krijgsvolk, in dienst genomen door steden en provinciën, zonder dat men klaagde over schending der Unie. Het recht, voornamelijk het recht, zooals het uit de Unie kon worden afgeleid, hadden de Staten van Holland en Oldenbarnevelt dus ontwijfelbaar op hunne zijde. Slechts een staatsgreep verzekerde der tegenpartij de overwinning. In weerwil daarvan liet men de bepalingen der Unie onveranderd. Geweld en rechtsverkrachting werden langzamerhand het gewone middel voor eene partij om haren wil door te zetten. De Unie werd eene doode letter, zoo goed als de veel geprezene oude rechten. Zoo had, toen de omwenteling van 1795 kwam, de Unie, evenals de geheele oude staatsinrichting, geheel uitgediend. En, hoe kon het anders? Men liet de akte van vereeniging van eenige gewesten tot gemeenschappelijke verdediging tegen binnen- en buitenlandsche vijanden, eene akte, die gemaakt was met het oog op eenen bepaalden toestand, bestaan, toen die toestand geheel anders was geworden, toen uit dit verbond, uit de nadere Unie een staat was ontstaan, geheel zelfstandig, en met alle behoeften van een werkelijken staat, welks inwoners het levendig besef daarvan hadden. Dat is de groote fout geweest, en eene, welke de ontwikkeling van ons volk zonder twijfel sterk belemmerd heeft, eene fout, die bij elk
verschil geweld stelde in plaats van recht, hetzij dat geweld bestond in het niet vervullen van plichten, hetzij in het vertreden van eens anders recht. Door de meest gebrekkige, voor ontwikkeling 't minst, voor bederf 't meest vatbare instellingen, die men bedenken kan, te bestendigen, hoewel de behoefte aan verbetering elk oogenblik bleek, door met name eene bondsakte, die met een oogenblikkelijk doel was gemaakt, tot eene eeuwige, onveranderlijke grondwet te maken, door zelfs die grondwet voor een deel niet, voor een ander deel maar zeer gebrekkig uit te voeren en zoo een toestand in 't leven te roepen, waarin alleen geweld of rechtsverkrachting eene tijdelijke beslissing
| |
| |
tusschen de partijen kon brengen, door alle hervorming van den staat, alle voortbouwen op het fondament, door Willem I en zijne medearbeiders gelegd, na te laten, daardoor hebben onze voorvaderen den politieken zin van het Nederlandsche volk eene misschien onheelbare wonde toegebracht en het zoover doen komen, dat omwenteling, diepe vernedering, tijdelijk verlies van onafhankelijkheid, nauwelijks voldoende waren, om het op te heffen.
In het bovenstaande hebben wij den hoofdinhoud van het werkje van den Heer Dr. Muller over de Unie van Utrecht trachten weer te geven en, zooveel mogelijk, met de eigen woorden van den auteur, diens oordeel over de gebreken en leemten der Unie en over de gebrekkige toepassing van hare bepalingen medegedeeld. Wij doen dit geenszins, omdat wij òf in de voorstelling der feiten òf in de conclusiën, die daaruit door hem getrokken worden, eene van de zijne afwijkende meening aankleven. Integendeel, wij houden ons overtuigd, dat zijne uiteenzetting in beiderlei opzicht de vrucht is van nauwkeurige studie en kalme, onpartijdige critiek. Wij zijn daarbij van oordeel, dat de resultaten, waartoe hij gekomen is, ten zeerste verdienen in wijderen kring verspreid te worden. Nog maar al te veel toch wordt het oordeel van de massa van het Nederlandsche publiek over de Unie van Utrecht beneveld door eene zekere traditioneele bewondering voor de wijsheid en de deugd der vaderen. Evenals alle zelfbedrog, kan ook deze dwaling niet anders dan nadeelige gevolgen hebben. Wij hebben daarom gemeend, niet slechts door eene aanbeveling in algemeene termen, maar ook door eene beknopte mededeeling van de resultaten, waartoe historisch onderzoek den schrijver geleid heeft, de lezers van De Tijdspiegel te moeten opwekken, om met zijne denkbeelden nader kennis te maken. Wij zijn het ook in dit opzicht met hem eens, dat het Nederlandsche volk niet alleen de stichting van zijnen zelfstandigen staat, de vereeniging zijner deelen tot een, zij 't in den beginne ook slechts zwak samenverbonden geheel, behoort te herdenken, maar ook, hoe die staat eenmaal te gronde is gegaan, omdat de volgende geslachten niet hadden voortgebouwd op het werk der stichters; dat het de les moet gedenken, die nergens beter dan uit onze staatkundige geschiedenis te leeren valt, dat geen staat, geen volk kan blijven bestaan, zonder voortdurende ontwikkeling.
Het eenige punt, waaromtrent wij met den Heer Muller in gevoelen verschillen is dit, dat wij het derde eeuwfeest der Unie voor dergelijke historische en critische beschouwingen niet de meest geschikte gelegenheid achten. Indien de herdenking van de Unie van Utrecht geene andere gevoelens kan opwekken en verlevendigen, dan betwijfelen wij ten zeerste, of het Nederlandsche volk haar in 't geheel wel feestelijk zal herdenken. Tot feestviering toch behoort eene zekere geestdrift en de overweging, dat alle politieke instellingen, om niet tot bederf over te gaan, gedurige vernieuwing en verbetering behoeven,
| |
| |
is, dunkt ons, niet in staat, eene feestelijke stemming of nationale geestdrift op te wekken.
Wij hebben in den aanhef van dit artikel gezegd, dat het werkje van den Heer Dr. Muller in alle opzichten beantwoordt aan den in de voorrede gegeven prospectus, en wij wenschen op die verklaring niet terug te komen. Alleen het sierlijke, met schildhouders en wapens voorziene bandje, welks uitvoering overigens aan de pers van den uitgever Beijers te Utrecht alle eer aandoet, geeft den indruk van iets feestelijks en wekt verwachtingen, waaraan de auteur niet heeft voldaan en niet kon voldoen, wilde hij getrouw blijven aan het eenmaal gekozen program. Indien de Nederlandsche natie het derde eeuwfeest van de Unie van Utrecht met blijde opgewektheid en nationale geestdrift wil vieren (en naar ons inzien verdient zulk een gewichtig keerpunt in hare ontwikkelingsgeschiedenis of niet of op die wijze herdacht te worden), dan is het noodig, dat zij haar tot zekere hoogte idealiseert. Evenals ieder historisch verschijnsel en vooral als iedere staatsinrichting, die twee eeuwen beleefd heeft, leed de Unie aan organische gebreken, die zich hoe langer hoe duidelijker openbaarden, hoe meer de omstandigheden veranderden, die haar geboorte vergezelden. Dit belet echter niet, dat zij uitstekende diensten aan Nederland en aan de geheele beschaafde menschheid bewezen heeft. Die diensten zijn zoo schitterend en van zoo overwegend belang, dat zij wel verdienen, hare gebreken bij de dankbare nakomelingschap voor eenige oogenblikken te doen vergeten. En wij vreezen niet, het verwijt te verdienen, dat wij aan de strenge eischen der waarheid en rechtvaardigheid te kort doen of de geschiedenis vervalschen, wanneer wij, een zoo veelzijdig en concreet historisch verschijnsel, als de Unie van Utrecht, à vol d'oiseau beschouwende, het als een der schoonste adelbrieven van de Nederlandsche natie waardeeren. Ieder historisch feit toch, of liever ieder verschijnsel in 't algemeen van de rijke menschenwereld, kan van zijn
prozaïsche, maar ook van zijn poëtische zijde beschouwd worden. En wat is natuurlijker en verstandiger, dan dat men, waar sprake is van nationale feestviering, bijvoorkeur de zaak in hare poëtische, in hare praegnante en blijvende waarde, sub speciem aeterni, opvat en het vergankelijke, gebrekkige en onvolkomene, dat haar aankleeft en dat zij met alle historische verschijnselen gemeen heeft, in de schaduw laat. - En, als we nu vragen, wat de Unie van Utrecht, in weerwil van hare leemten en gebreken en in weerwil van de hoogst gebrekkige en averechtsche wijze, waarop hare bepalingen zijn nageleefd en toegepast, in onze oogen verheft tot een schitterend licht en een opgeheven banier in de geschiedenis van den vooruitgang van het menschelijk geslacht, dan ligt het antwoord voor de hand.
De Unie, hoezeer dit niet in de bedoeling van hare stichters gelegen moge hebben, heeft de Republiek der zeven vereenigde provinciën gegrondvest en die Republiek is de arke des behouds geworden voor
| |
| |
de vrijheid van alle landen. Die Republiek werd, om de woorden te gebruiken van Edmondo de Amicis, het aangenomen vaderland der wetenschappen, de beurs van Europa en de stapelplaats van den wereldhandel. Zij strekte hare macht uit over Java, Sumatra, Hindostan, Ceylon, Nieuw-Holland, Japan, Brazilië, Guyana, de Kaap de Goede Hoop, de West-Indiën en New-York. Ze overwon Engeland ter zee, weerstond de vereenigde legers van Karel II en Lodewijk XIV, onderhandelde als gelijke met de grootste volken, en was een tijdlang een der drie hoofdmachten, die het lot van Europa regelden. De absolute monarchie en de hiërarchie hadden tegen het einde der zestiende eeuw een verbond met elkander gesloten, ten einde de vrijheid van den menschelijken geest voor altijd te onderdrukken. Dat verbond, voor hetwelk Filips II zijne legers en vloten ter beschikking stelde, en dat bijgevolg rekenen konde op de ondersteuning van de grootste in ééne hand geconcentreerde macht van het toenmalige Europa, en dat bovendien de letter van de bestaande wet in zijn voordeel had, werd overwonnen door het genie van Willem van Oranje, maar ook door den taaien, maar onbezweken tegenstand van de door de Unie van Utrecht, met hoe lossen band dan ook, samengeschakelde bondgenooten. Een regeeringsvorm, hoe gebrekkig ook, die zulke resultaten gehad heeft, behoort door de dankbare nakomelingschap in eere gehouden te worden, vooral in dezen tijd, nu zij voor goed tot het verledene behoort en er voor eene herleving van hare oligarchische en federalistische gebreken, ook in gewijzigden vorm, weinig of geen gevaar bestaat. Filips II had, zooals wij boven opmerkten, de bestaande wet vóór zich en onze voorouders waren, toen zij de Unie sloten, zoowel als toen zij den Koning afzwoeren, welke afzwering door de oprichting van de Unie werd voorbereid en ingeleid, revolutionnairen. Het
beginsel van Filips was ontegensprekelijk wettig naar de letter, zooals ook weleer de Romeinsche keizers de wet vóór zich hadden, toen zij de Christenen den wilden dieren voorwierpen en het bloed der martelaren vergoten. Maar het rechtsbewustzijn der volken (de Heer Van Limburg Brouwer heeft er met recht bij de bespreking van de wettigheid der akte van afzwering op gewezen), het rechtsbewustzijn der volken staat niet stil. Als alles op aarde, verandert het en ontwikkelt het zich, en daarmede verandert en ontwikkelt zich ook het stellig recht. Wat te voren recht was, kan onrecht worden in later tijd, en omgekeerd. En het rechtsbewustzijn gaat steeds de geschreven wet vooraf en bestaat vóór haar. Soms ontstaat tusschen beiden een hevige, geweldige en langdurige worsteling, zooals in het Nederland der zestiende eeuw. Het oppergezag, dat Staat en Kerk zich tot dien tijd toe aanmatigden, had den grond zijner rechtvaardiging verloren. Een nieuw element leefde in het bewustzijn des volks en eischte erkenning door overheid en wet - de vrijheid des gewetens en de daarmede noodzakelijk gepaard gaande staatkundige zelfstandigheid.
| |
| |
Die beginselen te willen onderdrukken en vernietigen was het onrecht van Filips, ze te handhaven tegen hem, het recht der Nederlanders en van Willem van Oranje. Filips toch was niet bevoegd om te beslissen, wat voor het heden en de toekomst recht zou zijn in Nederland. Indien men het tegendeel aanneemt, zou men den grond van alle recht in de willekeur van één individu verleggen. Willem van Oranje nam de rol over, die den Erfheer had kunnen geworden. En dat Willem niet dwaalde en niet onberaden en onvoorzichtig aan ijdele oproerkreten gehoor gaf, bewijst de uitslag der omwenteling. Wat Filips als onrecht bestreed, is recht geworden voor alle tijden en voor alle beschaafde volken. Kan er een leugen tot grondslag liggen aan het volhardend streven van het zelfstandigste gedeelte der menschheid, eeuwen aan eeuwen door? Wie dit beweert, lastert in ons oog de eeuwige en noodzakelijke wetten van den vooruitgang van den menschelijken geest, voor wien stilstand en dood woorden zijn van verwante beteekenis.
Het derde eeuwfeest der Unie van Utrecht, die uitdrukkelijk alle geloofsonderzoek verbood en daardoor de vrijheid van geweten huldigde, hoe onvolkomen dit beginsel dan ook, tijdens hare stichting en nog twee eeuwen achtereen, in Nederland werd begrepen en toegepast, der Unie, die het sein gaf tot de afzwering van Filips II en de stichting van den Oud-Nederlandschen staat, verdient, in weerwil van hare gebreken, door het Nederlandsche volk met geestdrift te worden gevierd.
Il faut juger les écrits d'après leur date. Deze beroemde uitspraak van Mevrouw De Staël geldt evenzeer van grondwetten en staatsinrichtingen, als van alle andere voortbrengselen van den menschelijken geest. De Unie van Utrecht heeft, helaas! in het lot gedeeld van alle staatsinrichtingen op het vaste land van Europa, dat hare herziening en verbetering zóólang werd uitgesteld, tot het te laat was en er niets anders overbleef dan een gewelddadige ommekeer.
Dit neemt evenwel niet weg, dat zij èn om haren inhoud èn om hare gevolgen door het Nederlandsche volk in dankbare herinnering behoort te worden gehouden, en feestelijk te worden herdacht. Zij ontleent hare aanbeveling in de dankbare herdenking van het nageslacht aan twee voortreffelijke beginselen, die wel in staat zijn aan de meest gebrekkige constitutie, in de oogen van het Nederlandsche volk, een uitnemende waarde te verleenen. Vooreerst heeft zij alle vervolging om des geloofswille wel niet geheel onmogelijk gemaakt (de maatregelen, tegen de Remonstranten en hier en daar tegen de Katholieken genomen, getuigen van het tegendeel), maar zij heeft toch door het verbod van geloofsonderzoek aan die vervolgingen hare grootste scherpte en bitterheid ontnomen, terwijl het handelsbelang en de vooruitgang der beschaving en de verzachting van zeden het overige gedaan hebben, om de godsdienstige verdraagzaamheid en de gelijkheid der ge- | |
| |
zindheden in Nederland te maken tot een in de zeden geworteld gewoonterecht. Ten andere wordt in de akte van afzwering van Filips II, welke door de Unie werd voorbereid en mogelijk gemaakt, het groote beginsel geproclameerd: ‘Het volk is niet geschapen om den vorst, maar de vorst om het volk’, en ‘Aan een vorst, die zijne onderdanen als slaven behandelt, is men geene gehoorzaamheid meer verschuldigd.’
En ook dit beginsel heeft zich in Nederland met onuitwischbare letters in het volkskarakter en de volkszeden ingedrukt. Iedere op lijdelijke gehoorzaamheid van de groote menigte steunende regeeringsvorm is er hoogst précair, zoo niet geheel onmogelijk, geworden. Zij stuit er op een verzet in de publieke opinie, dat haar steeds tot onmacht zal doemen, zoolang ten minste alle energie in ons volk niet is uitgedoofd en het niet geheel ontaard is.
In één woord, de Unie van Utrecht en de gebeurtenissen, die daarmede in onafscheidelijk historisch verband staan, verkondigen met luider stemme de zegepraal van het moderne beginsel van nationale en religieuse vrijheid op het geestelijk en wereldlijk absolutisme.
Wij vragen verschooning voor de uitvoerigheid, waarmede wij gepoogd hebben de historische waarde en beteekenis der Unie, wat haar derde eeuwfeest in ons oog tot een nationalen feestdag verdient te stempelen, in het licht te stellen. Maar wij hebben gemeend, bij de bespreking van het werkje van Dr. Muller, dat wij overigens als een zeer verdienstelijke, van historische studie en critische scherpzinnigheid getuigende, populaire uiteenzetting van de geschiedenis van het ontstaan en de lotgevallen der Unie ten zeerste aanbevelen, met het oog op de aanstaande viering van haar eeuwfeest, de lichtzijde van het veel besproken verbond met nadruk te moeten releveeren.
Het is goed, het is uitmuntend, dat wij onzen blik op de historische waarheid niet door traditioneele voor- of tegeningenomenheid laten benevelen.
Maar het is verkeerd, den zin voor het groote en schoone in de geschiedenis van het verleden en in de daden van het voorgeslacht door het eenzijdig turen op hunne gebreken en tekortkomingen voor goed te verliezen, en de gave der waardeering geheel aan de ontwikkeling van het critisch orgaan op te offeren.
|
|