dringen. Ook zal de gevreesde veronachtzaming niet liggen aan den prijs, dien de uitgever vraagt voor Walter's letterkundigen arbeid. Want de kosten zijn, als in navolging van de bekende Guldenseditie, berekend naar de vaak zwakke krachten van het volk, dat ‘In onze Vlaamsche gewesten’ moet lezen: f 1.10 voor 212 bladzijden.
Neen, dacht ik, Walter's Politieke schetsen zullen niet gelezen worden door ons volk, omdat de ‘Noordnederlanders’ zich weinig plegen te bemoeien met de voortbrengselen van den geest der zuidelijk wonende ‘broeders’. De letterkundigen van beroep zullen natuurlijk de noodige aandacht wijden aan den geachten collega uit ‘onze Vlaamsche gewesten’. Maar dat zij zijn arbeid hoog zullen verheffen, durf ik niet onderstellen. - ‘Geen onverdienstelijk schrijver. Er zit gang in de redeneering. De teekening is eenvoudig, de ontwikkeling der toestanden geleidelijk, hoewel te weinig dramatisch geschetst. Welk een rijkdom van stof! Wat ware er niet, met ietwat meer talent, te maken geweest van de hoofdfiguren, wier handelingen inderdaad meermalen te kroniekmatig worden beschreven. De politicus heeft den novellist parten gespeeld en vandaar wellicht, dat de laatste niet al zijn krachten kon ontplooien en soms beneden het middelmatige is gebleven.’ - Zoo ongeveer, stel ik mij voor, zal het oordeel der letterkundigen luiden. En dat vonnis zal weinig geschikt zijn, om de Schetsen ook ten onzent in veler handen te brengen, gelijk zij daar ongetwijfeld, gesteund door den krachtigen arm der liberale pers, reeds zijn of weldra komen zullen in haar vaderland.
De tendensroman staat niet in eere; en groot zijn inderdaad de bezwaren, die gewoonlijk de exemplaren van deze soort drukken. Maar als nu een schrijver eenmaal heeft goedgevonden, zich van den romanvorm te bedienen, om zekere waarheden ingang te doen vinden, dan behoeft toch niets ons te verhinderen, zijn arbeid op den waren prijs te schatten. Wij kunnen hem desnoods vooraf, of daarna, de noodige kastijdingen toedienen voor zijn vergrijpen tegen de regelen van den gekuischten letterkundigen smaak, en wat dies meer zij.
Welnu: de Heer W.G.E. Walter heeft een uitstekend werk verricht met het schrijven van zijn eenvoudige dorpsgeschiedenis. Want dat zijn de Schetsen: een stuk van het leven der eerzame Crockenaren en wel een allerbelangrijkst stuk van hun leven. Zij zijn in de laatste dagen van hun oude welvaart en hun stil en ongestoord geluk, als hun biograaf ons bij hen binnenleidt. Maar ze zijn geteld, de dagen van zoete rust, van onderlingen vrede en van algemeene welwillendheid. De rug van den braven pastoor was reeds door ouderdom zeer gebogen. Dat kon men hem aanzien, als hij daar stond en ‘steunde met de twee handen op eenen dikken, onsierlijken gaanstok.’ Wel was 's mans neus grof, doch wij noemen dien ‘liever groot’, ‘want de uitdrukking van heel zijn aangezicht en bijzonderlijk zijn wijde mond was te vriendelijk om er dat woord op te passen.’ Hoe had hij zijn