| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
De beurs en de politiek.
(Die Amsterdamer Börse vor zwei Hundert Jahren von Dr. Julius Grossmann, Haag M.C. Nijhoff.)
Niemand betwist tegenwoordig den grooten invloed van de beurs op de politiek. De bankiers en de effectenhandelaars maken zelfs de vorsten van zich afhankelijk, en roepen hun een: tot hiertoe en niet verder, toe. Naast een goed leger is het krediet de voornaamste factor voor de verdedigbaarheid van een land. Zonder krediet is een kostbare oorlog niet meer vol te houden; zonder krediet valt op de sympathie der volken niet meer te rekenen; zonder krediet zou zelfs de rijkste staat in zijn toenemende behoeften niet meer kunnen voorzien.
Maar is dus in deze eeuw het krediet meer nog dan het geld de machtige tiran, die over het lot der volken beschikt - vergeten mag men het niet, dat het altijd een tweesnijdend zwaard blijft, hetwelk voor hen, die er zich van bedienen, zoowel ten vloek als ten zegen kan worden. Er was een tijd, dat geleerde mannen boeken gingen schrijven om in ernst te betoogen, dat het schuldenmaken een volk verrijkt. Zelfs in deze dagen staat er in het Nederlandsch parlement nog een volksvertegenwoordiger op om tot schuldenmaken aan te sporen, want - zoo luidt zijn redeneering - waartoe dient het krediet indien men het niet gebruikt? Die volksvertegenwoordiger vergeet echter één kleinigheid: nl. dat een staat, die zonder dringende noodzakelijkheid zijn krediet aanspreekt, zich blootstelt aan het gevaar, dat hij geen krediet meer heeft, indien de nood groot wordt. - Ons vaderland behoort nog tot de meest kredietwaardige staten, maar hoevele landen zijn er reeds, die op de fondsenlijst met een schandkruisje zijn genoteerd ten bewijze, dat zij hun krediet reeds geheel hebben uitgeput en hun schuldeischers zelfs geen interest meer betalen. Het is usancerecht geworden, dat een staat, die zich te diep in schulden heeft gestoken, zich van dien drukkenden last kan bevrij- | |
| |
den door doodeenvoudig aan zijn schuldeischers mede te deelen, dat hun schuldbrieven voorloopig als scheurpapier zullen worden aangemerkt. Geen macht ter wereld, die zich het lot van de beroofde krediteuren aantrekt. Integendeel, een regeering, die voor honderden millioenen bankroet maakt, wordt daardoor in de oogen harer confrères zelfs niet gecompromitteerd. De gezanten blijven; - de vriendschappelijke betrekkingen worden er niet door gestoord; - de regeering heeft immers slechts gebruik gemaakt van een recht (?), dat waarschijnlijk over eenigen tijd door andere, thans nog kredietwaardige staten, evenzeer in praktijk zal worden gebracht!
Voor landen als b.v. Turkije en Griekenland is er nog altijd waarheid in de bewering, dat een volk rijker wordt, naarmate het meer leeningen sluit. Indien een regeering vreemd kapitaal tot zich trekt en daarvoor schuldbrieven uitgeeft, die niet alleen nimmer worden afgelost, maar waarvan zelfs de rente niet wordt betaald, dan spreekt het wel vanzelf, dat tijdelijk althans het nationale kapitaal toeneemt, maar in een dergelijk geval is er ook alleen nog in den vorm sprake van een leening, in werkelijkheid is het: staatsroof.
Het is er echter verre van af, dat alle staten, die zich aan dien roof in meerdere of in mindere mate hebben schuldig gemaakt, ook voor goed de geldmarkt voor zich gesloten vinden. Dat dit niet gebeurt, daarvoor zorgen de beurs en de speculatie. Zelfs een land als Turkije kan nog wel geld krijgen - zij het dan ook tegen een zeer hooge assurantiepremie. Niemand, die op dit oogenblik Turksche schuldbrieven koopt, denkt aan de mogelijkheid, dat Turkije hem nog wel eens rente zal betalen, maar hij hoopt, dat morgen of overmorgen allicht andere speculanten hem iets meer dan den inkoopsprijs zullen teruggeven. Men speculeert niet op de verhooging van de intrensieke waarde, maar op het toenemen van de speculatiewoede.
En toch is dat dobbelen op de beurs niet alleen de thermometer van de politiek - het is tegelijkertijd in vele opzichten de richtsnoer van de politiek. Had de Turksche regeering haar fondsen op 50 pCt. kunnen houden, de oorlog met Rusland zou waarschijnlijk een geheel anderen loop hebben genomen, ja misschien nooit zijn uitgebroken. Maar wij behoeven de voorbeelden niet zoo ver van huis te zoeken. Nederland zelf heeft misschien meer dan eenig ander land - en in elk geval vroeger dan eenig ander land - den invloed van de beurs op de politiek ondervonden. Reeds in de laatste helft der 17de eeuw is het lot van Nederland dikwijls in handen geweest van beursspeculanten. De eerste, die dat in 't licht heeft gesteld, is Dr. Julius Grossmann, archivaris van het Kon. Huis. Archief te Berlijn. Toen deze in den winter van 1871-1872 te Weenen vertoefde om in het staatsarchief aldaar nieuwe bronnen op te sporen, werd zijn aandacht in hooge mate getrokken door de uitvoerige rapporten en berichten van Franz von Lisola, die in 1672 Oostenrijksch gezant in Den Haag was.
| |
| |
Uit die berichten ging den Heer Grossmann een duidelijk licht op, niet alleen over de toenmalige betrekking tusschen Oostenrijk en Holland, maar ook over de rol, die in dat benarde jaar reeds het staatskrediet heeft gespeeld - en in korte trekken heeft hij de resultaten van zijn navorsching neergelegd in een bij den Heer Nijhoff verschenen boekje, hetwelk over menig donker punt in de politiek van die dagen nieuw licht verspreidt.
Het is moeilijk na te gaan, wanneer zich voor het eerst de effectenhandel heeft ontwikkeld. Hierover zijn echter allen het eens, dat althans met betrekking tot Noordelijk Europa Amsterdam is voorgegaan. De eerste aanleiding tot groote uitbreiding van het krediet was hier te lande de handel met Indië. De beide Indische Compagnieën kunnen genoemd worden de beide eerste naamlooze vennootschappen van het modern Europa. Daar één of twee kapitalisten moeilijk zooveel geld bijeen konden brengen als noodig was voor een zoo kolossale onderneming, vereenigden zich een groot aantal kooplieden, waarvan ieder een zekere som - f 3000 - stortte en daarvoor een aandeel bekwam. Aan het einde van 't jaar werd dividend uitgekeerd, waarvan de grootte afhankelijk was van de in dat jaar gemaakte winst. Zoo varieerde het dividend van 1615 tot 1672 tusschen 12½ en 62 pCt. Het natuurlijk gevolg was, dat ook de waarde van de aandeelen varieerde, en daar de beurs zich met den verkoop belastte, kwam er al schielijk speculatie in de aandeelen. Ook staatsobligatiën werden in het begin der 17de eeuw reeds aan de Amsterdamsche beurs verhandeld. Holland gaf 4% schuldbrieven uit, die langen tijd pari stonden, en door de kooplieden als de meest solide geldbelegging werden beschouwd. Maar het spreekt wel vanzelf, dat de waarde dier obligaties uitsluitend berustte op het vertrouwen, dat het rijke Holland altijd wel in staat zou zijn aan zijn geldelijke verplichtingen te voldoen. Zoodra dat vertrouwen werd geschokt, kon een daling niet uitblijven. Reeds in 1672 kwam de catastrophe, die dat duidelijk aan 't licht bracht. Toen de Fransche soldaten onze grenzen overtrokken, volgde een daling der Hollandsche schuldbrieven van eenige percenten, en elke dag dat de vijand verder trok werd door de beurs met een nieuwe daling beantwoord. Hoe groot de paniek was bij de Hollandsche kapitalisten, - die, in plaats van het land
verdedigbaar te maken, hun krachten hadden verspild aan onderlinge twisten - kan daaruit blijken, dat de obligaties, die bij het begin van den oorlog op 100 pCt. hadden gestaan, den 1sten Juli 1672 ternauwernood nog voor 30 pCt. verkoopbaar waren. En ook de andere fondsen daalden naar evenredigheid, o.a. de aandeelen der Oostindische Compagnie ruim 50 pCt.
Maar de beurs was toen ter tijde blijkbaar reeds even grillig als tegenwoordig. Dezelfde fondsen, die in het laatst van Juni 30 pCt. genoteerd stonden, werden twee weken later reeds weder voor 90
| |
| |
pCt. verkocht naar aanleiding van een gerucht, dat de Prins van Oranje Utrecht was binnengetrokken en den vijand met schrik had vervuld. Maar helaas! - het gerucht was blijkbaar niets anders geweest dan een beursspeculatie, zoodat reactie niet kon uitblijven. In het midden van Juli waren de staatsfondsen letterlijk tot elken prijs onverkoopbaar.
Zoo ging het nu op en af. Kwamen er gunstiger oorlogsberichten en was er kans op machtige bondgenooten - dan bleef rijzing niet uit. Maar werd de politieke horizon weer meer donker, dan was het vertrouwen ook terstond weer verdwenen. Ondertusschen nam de effectenhandel verbazend in omvang toe. Daar de warenhandel en de industrie geheel stil stonden, was er veel kapitaal disponibel, en juist de groote schommeling der koersen was een groote verzoeking om eens wat in de papieren te wagen. Dit neemt echter niet weg, dat juist de kolossale uitbreiding van den effectenhandel voor Nederland een van de verderfelijkste gevolgen geweest is van den duren oorlog.
Oefenden op die wijze de politiek en de oorlogskansen een grooten invloed uit op de beurs, wederkeerig was ook de koersnoteering op de politiek van grooten invloed. Holland kon wel bondgenooten krijgen, maar alleen met geld. Was er geen baar geld aanwezig, dan moesten er schuldbrieven worden uitgegeven; de bondgenooten hadden echter een diepe minachting voor papieren geld, en wilden geen schuldbrieven aannemen dan tegen waarborg, dat de koers niet zou dalen! Zoodra de koersen achteruitgingen, trokken zij hun steun terug, waarvan natuurlijk een nog grootere daling het gevolg was. Met het volste recht kon dan ook de Prins den 29sten Aug. 1672 op een conferentie met de gezanten der bevriende mogendheden verklaren: Zonder krediet kunnen wij tegenover onze bondgenooten onze verplichtingen niet nakomen, en om krediet te vinden moeten wij door onze bondgenooten flink geholpen worden.
Het duidelijkste bleek de groote invloed van het staatskrediet bij de onderhandelingen met den Koning van Denemarken en den Keizer van Oostenrijk. Toen de Deensche gezant in October te Amsterdam kwam en van de Staten geen baar geld kon krijgen, omdat er niet was, deed hij de volgende propositie: de Staten van Holland zouden nieuwe schuldbrieven uitgeven, maar nu tegen 6 pCt. Twee percent van die rente zou door Denemarken worden gegarandeerd. Maar ook tegen dien prijs wilden de Hollandsche kooplieden hun geld niet afstaan. ‘Onder de tegenwoordige omstandigheden, - zoo luidde hun antwoord - nu wij nog volstrekt niet weten of het onzen bondgenooten zal gelukken ons van den ondergang te redden, zijn wij niet bereid te leenen, zelfs al wordt ons nog meer dan 6 pCt. aangeboden. Wanneer echter de Keizer en de Keurvorst van Brandenburg werkelijk den Rijn overtrekken en met Denemarken werkelijk een verbond wordt ge- | |
| |
sloten, dan willen wij liever tegen 4 dan nu tegen 6 pCt. ons geld geven.’
Met den Duitschen Keizer kwam eindelijk, zooals men weet, toch een verbond tot stand, maar de verwachting, die men zich daarvan in Holland had gemaakt, werd niet verwezenlijkt, want het leger van den Keizer ontweek de Franschen in plaats van een gevecht uit te lokken - en met schrik en vrees werd de winter tegemoetgezien. Zóó groot was de verontwaardiging over de wankelmoedige houding van den nieuwen bondgenoot, dat Lisola, 's Keizers gezant, niet dan met de grootste moeite de Staten kon bewegen, het bondgenootschap niet voor goed op te zeggen.
Den Keizer was het blijkbaar niet te doen om Holland te helpen, maar om geld te krijgen. Duur, zeer duur moest men zijn passieven steun betalen, en slechts noode gaf hij zijn toestemming, dat de betaling gedeeltelijk in obligaties zou geschieden. Lisola kreeg last de schuldbrieven zoo duur mogelijk te gelde te maken, en deze, die altijd vertrouwen in de toekomst van Holland bleef behouden, spiegelde den Keizer voor, dat waarschijnlijk over eenige maanden die effecten wel weer boven pari zouden stijgen. Voorloopig echter kwam daar niets van. Integendeel daalden de schuldbrieven in December '72, toen de Franschen Woerden innamen en op Amsterdam een aanval wilden wagen, weder tot beneden 60 pCt. De bondgenooten bleven onwillig ons met hun strijdkrachten te hulp te komen, en de koers zou waarschijnlijk nog lager gedaald zijn, indien niet in het begin van 1673 langzamerhand in Holland het vertrouwen op eigen kracht was teruggekeerd. Nu de vreemde vorsten onze vaderen in den steek lieten, sloegen zij zelf de handen aan het werk - en de beurs begroette die herleving van het volk met een aanzienlijke rijzing. In October 1672 had het terugtrekken der keizerlijke troepen een daling van 10 pCt. uitgelokt, maar - opmerkelijk genoeg - in Maart 1673 was juist van het terugtrekken der bondgenooten, die men toch niet meer vertrouwde, een aanzienlijke rijzing het gevolg.
Ondertusschen was Lisola nog ijverig bezig, om zijn Monarch tot meer krachtdadig optreden aan te sporen. Doch tevergeefs. Het antwoord uit Weenen luidde steeds: Zend geld, en ons leger zal oprukken; met papier is oorlogvoeren niet mogelijk. Van den effectenhandel en wat daarmede in verband stond had men in de regeeringskringen te Weenen niet het minste begrip, evenmin als te Koppenhagen. ‘Schuldbrieven - zeide de Deensche gezant - neemt mijn koning niet, want’, zoo redeneerde de snuggere diplomaat, ‘de Staten van Holland hebben krediet of zij hebben geen krediet. Hebben zij geen krediet, dan kunnen wij ook met hun schuldbrieven niets uitrichten. Hebben zij wel krediet, welnu, waarom nemen zij dan geen geld op om mijn koning te betalen?’ Te Weenen dezelfde onkunde. Zoo had Lisola, die in 't financiewezen zeer bedreven was, eerst de grootste moeite om zijn Monarch te beduiden, dat een staatseffect iets
| |
| |
anders is dan een wissel, welke tegen een bepaalden termijn betaalbaar is gesteld; zoo kostte het hem niet minder moeite om aan te toonen, dat de eisch: eenige Hollandsche kooplieden moeten zich verbinden, om de obligatiën altijd tegen een bepaalden koers in te lossen, onredelijk en onuitvoerbaar was.
Hoogst interessant zijn de bijzonderheden, welke Grossmann ons over de financieele onderhandelingen tusschen Lisola en de Staten aan den eenen en tusschen Lisola en den Keizer aan den anderen kant meedeelt. Onuitputtelijk was de gezant in het uitvinden van nieuwe middelen om den Keizer te bevredigen zonder de Staten al te zeer te ontstemmen. Zoo wist hij b.v. gedaan te krijgen, dat het verlies, hetwelk de Keizer moest lijden bij verkoop der schuldbrieven, weder door nieuwe obligaties werd vergoed. Maar daardoor werd de moeilijkheid wel voor een oogenblik verschoven, niet uit den weg geruimd. Want al deed het leger des Keizers niets dan heen en weer trekken, het kostte toch aan onderhoud veel geld, en uit Holland moest de specie komen. Zoo werd o.a. ook nog aan de Staten de eisch gesteld, dat zij 5000 th. per maand zouden betalen als schadeloosstelling aan den Keurvorst van Trier, die daarvoor zijn Rijnbrug tusschen Coblenz en Trier ter beschikking van onze bondgenooten zou stellen. Men had daar in Den Haag eerst volstrekt geen ooren naar, maar ten slotte gaf men toch toe.
Lisola's grootste zorg was en bleef, de obligaties voordeelig te gelde te maken. Als de koers beneden 80 stond, verkocht hij niet, maar nam hij bij de voornaamste bankiers geld op, tegen onderpand van de schuldbrieven. Dat was echter slechts een tijdelijk hulpmiddel, en toen het geld weer minder ruim toevloeide, begon de Keizer te dreigen, dat hij de republiek geheel in den steek zou laten, indiende maandelijksche bijdragen hem voortaan niet in geld werden uitbetaald. ‘Wat baten mij al die schuldbrieven - schreef hij - als ik ze toch niet te gelde kan maken?’
Maar Lisola was te zeer overtuigd, dat de grootste schuld bij den Keizer zelf lag, om niet een woord ten gunste van Holland te laten hooren. ‘Waarom - zoo schreef hij - is op dit oogenblik het krediet van Holland uitgeput? Omdat er weinig hoop is op het keeren van de krijgskans. En waarom is er weinig hoop op een beteren toestand? Omdat het leger, dat hun te hulp moest komen, werkeloos blijft. Kom met uw leger dichter naar de grenzen, en de subsidiën zullen u weder toestroomen. Zoolang dat niet gebeurt, willen en kunnen de Staten niet betalen, zoolang dat niet gebeurt, kan ik ook geen obligaties te gelde maken, want alleen van verandering op het oorlogstooneel is een rijzing van den koers te verwachten.’
Dat waren harde woorden - maar het was de waarheid. Te laat zag echter de Keizer in, dat hij meer rekening had moeten houden met den invloed der Amsterdamsche beurs.
| |
| |
Een van de middelen, door Lisola uitgedacht om zijn Vorst aan geld te helpen, bestond ook hierin, dat hij den koers zijner obligaties kunstmatig wist te doen stijgen. Zoo wist hij h.v. te bewerken, dat in de schuldbrieven allerlei voor de Staten van Holland bezwarende voorwaarden werden opgenomen, met geen ander doel dan om ze beter verkoopbaar te maken. En die taktiek gelukte volkomen. De obligaties van Lisola waren altijd eenige percenten meer waard dan andere, o.a. omdat ze uitdrukkelijk vrijgesteld waren van de zoogenaamde beursbelasting.
Een ander middel, om den prijs der obligaties te verhoogen, bestond in de dubbele onderteekening. De schuldbrieven van de provincie Holland b.v. liet Lisola zooveel mogelijk onderteekenen door het bestuur van Amsterdam, omdat natuurlijk de soliditeit grooter werd, indien het bestuur van de rijkste koopstad van Europa zich borg stelde. Zoover kon hij het echter niet brengen, dat de Staten van Holland ook goed spraken voor de subsidiën, welke andere provinciën moesten uitkeeren.
Was de geldnood groot, dan versmaadde de keizerlijke gezant om aan geld te komen zelfs de meest zonderlinge speculaties niet. Zoo heeft hij b.v. in het begin van 1673 onderhandeld met een avonturier, die beweerde, dat hij de kunst verstond om goud te maken. Daar kwam natuurlijk niets van, en nu wendde hij zich opnieuw tot de Staten. Zijn financieele voorstellen kwamen daarop neer, dat niet alleen vele domeingoederen zouden worden verkocht om den Keizer tevreden te stellen, maar dat bovendien het koopen van schuldbrieven van Lisola zou worden aangemoedigd door te bepalen, dat bij het begeven van staatsbetrekkingen de bezitters van soortgelijke schuldbrieven de voorkeur zouden hebben!
En dat men met dergelijke voorwaarden genoegen nam, was wel een bewijs, dat de nood hoog was geklommen. ‘Meer kon - schrijft dan ook Dr. Grossmann terecht - een half geruïneerde staat moeilijk toestaan. Terwijl nog kort voor den oorlog de kooplieden de Hollandsche schuldbrieven als het beste betaalmiddel voor groote sommen beschouwden, moest thans het koopen tegen lagen koers door schoone beloften van staatswege worden aangemoedigd. In enkele maanden had de oorlog het krediet van dit rijke handelsvolk bijna geheel uitgeput, door den natuurlijken grondslag, waarop vroeger het krediet was gebaseerd, geheel te ondermijnen. Want het krediet was nu niet meer gebaseerd op den winstgevenden wereldhandel en op de nijverheid van het volk, de eenige ware bron van rijkdom, maar op de algemeene politieke gebeurtenissen, die buiten alle berekeningen liggen. Vandaar ook een geheele omkeering in den fondsenhandel, die nu voortaan afhankelijk was van de buitenlandsche politiek.’
Niet alleen op onze betrekkingen met den Duitschen Keizer, maar
| |
| |
evenzeer op onze betrekkingen met andere bevriende mogendheden was reeds in 1672 de beurs van overwegenden invloed. Het duidelijkst komt dat uit met betrekking tot den Keurvorst van Brandenburg. Tegenover den Keurvorst hadden de Staten zich tot betaling van subsidiën in baar geld verbonden, maar toen de regeering zelfs tegen 10 pCt. geen geld meer kon krijgen, en bovendien van het bondgenootschap met den Keurvorst weinig resultaat zag, betaalde zij dood eenvoudig in 't geheel niet. En het gevolg was, dat onze bondgenoot ten slotte met Frankrijk een afzonderlijken vrede sloot.
Ook Denemarken zou reeds in 1672 Holland te hulp zijn gekomen, indien niet de financieele toestand een belemmering was geweest. Eerst weigerde de Koning absoluut eenige obligatie in betaling aan te nemen, en toen die weerzin was overwonnen, bleef hij toch nog als eisch stellen, dat na het sluiten van den vrede het op de obligatiën te lijden verlies geheel door de Staten zou worden vergoed. Ook deze eisch werd ten slotte ingewilligd, maar tengevolge van die langdurige onderhandelingen werd het Mei 1673, voordat het verbond tot stand kwam.
‘Die Entwicklung der Börse im modernen Sinne, - zoo eindigt Grossmann zijne merkwaardige studie - die Verbreitung der Kentniss des Handels mit Werthpapieren und die Beziehungen der Börse zur allgemeinen Politik - die Entwicklung des staatlichen Credits sind vielleicht das interessanteste kulturhistorische Resultat dieses französisch-holländischen Krieges. Die Börse ist seitdem ein Hauptfaktor der Weltpolitik geblieben.’
Zeker is het ten minste, dat niet de ontwikkeling van den vreedzamen handel, maar een onverwachts uitgebroken oorlog - gevolgd door groote stagnatie in de gewone zaken - den effectenhandel binnen weinige maanden niet alleen verbazend heeft uitgebreid, maar ook geheel van karakter heeft doen veranderen. Een op zichzelf vrij onbeduidende omstandigheid, nl. dat de keizerlijke troepen zuidwaarts trokken op een oogenblik, dat men algemeen in Holland van die zijde redding verwachtte, schijnt tot die omkeering, voor de verdere geschiedenis van Europa van zoo overwegend belang, het meest te hebben bijgedragen. Ware in dien tijd de verwachting van de Staten van Holland verwezenlijkt, de ontwikkeling van den speculatieven fondsenhandel, met zijn grooten invloed op de Europeesche politiek, zou naar alle waarschijnlijkheid nog lang op zich hebben laten wachten.
Den Haag, 21 Januari.
Een oudleeraar bij het Middelb. Onderwijs.
|
|