De Tijdspiegel. Jaargang 35
(1878)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet protestantisme in België.I.Het jongste, kortelings verschenen jaarverslag der Société évangelique ou Eglise chrétienne missionnaire belge vangt aan met op de beweging naar het Protestantisme in België te wijzen. ‘De oorzaak dier beweging is veelzijdig’, laat de verslaggever erop volgen; ‘zij is tegelijk van staatkundigen, socialen en godsdienstigen aard. Zij heeft zeer ernstige beslommeringen tot oorsprong. Eigenlijk is hier een vraagstuk van persoonlijke vrijheid in het spel. Men gelooft - en niet zonder grond - dat de staatkundige en burgerlijke maatschappij, het gezin en het individu, in groot gevaar zweven; dat men hen tegen een dreigende ramp dient te beschermen.’ Lang is de tijd verloopen, toen zulk een even korte als onheilspellende bewering breedvoerige toelichting eischte. Inzonderheid sedert de H. Stoel, den 8sten September '64, der beschaving zijn ultimatum, door middel van den Syllabus beteekende, heeft zich het Ultramontanisme schier overal, meer of minder onbeschaamd, in al zijn afzichtelijke naaktheid getoond. Zelfs Spanje voldoet niet meer aan de eischen, die in de oogen van het Vatikaan voor het bestaan van overeenstemming tusschen den Staat en de R.K. Kerk onmisbaar zijn. Het gemeenebest Paraguay is het ideaal. En indien België - Goddank - nog ver boven die republiek staat, dan is het der Kerk evenmin te verwijten, als men zou kunnen ontkennen, dat het bedoelde land in de laatste jaren wezenlijke stappen op den weg naar dat ideaal hebbe gedaan. Inzonderheid der Fédération des Associations libérales, of liever den voormaligen Minister van Justitie, den heer Bara, behoort de eer, in de maand October van het vorige jaar een schril, | |
[pagina 46]
| |
maar slechts al te juist tafereel te hebben opgehangen van den toestand, waarin het Ultramontanisme België allengs heeft weten te plaatsen. Immers, Bara is de schrijver van het manifest, dat toenmaals van het Bond der vrijzinnige kiesvereenigingen des lands uitging ten einde de Regeering te bewegen naar middelen om te zien, opdat de volksvertegenwoordiging des lands in waarheid de uitdrukking van den nationalen wil zou worden Thans wordt, naar hij niet ten onrechte beweert, de wetgevende vergadering in werkelijkheid door het episcopaat samengesteld, dat op zijne beurt een gedwee werktuig in de handen der Ultramontanen is Te zamen streven zij ernaar, België tot een geestelijken staat, tot een middel van godsdienstige verdrukking, tot een bolwerk ten bate van Rome te maken, dat der R.K. kerk, bij zijn worstelstrijd tegen de moderne begrippen, van dienst kan wezen. Niemand kan, naar Bara's beweren, worden gekozen dan met toestemming van den bisschop van zijn diocees. De nieuwe wet tegen de kiesknoeierijen kwam tot stand. Maar dat zij, al zou men ook in dat opzicht de meening der meest inschikkelijke optimisten deelen, slechts luttel beterschap in den bestaanden toestand kan brengen, bewijzen de grieven die in hetzelfde manifest werden opgesomd. Of zal de kieswet verhinderen, dat de bisschoppen, die luitenants van Rome, de geheele geestelijkheid blijven bestieren en deze, zooals zich een Fransch prelaat, de kardinaal Bonnechose, uitdrukte, als een regiment, in gesloten gelederen oprukke, zoodra haar daartoe bevel wordt gegeven? Zal zij kunnen tegengaan, dat sergeanten en korporaals van dat talrijke geestelijke heir, door middel van kansel en predikstoel, datzelfde wachtwoord onder het tegenwoordige, en door de school, zelfs onder het aankomende geslacht verspreiden? Zal zij paal en perk aan het verkondigen der leer van de hoogeschool van Leuven kunnen stellen, volgens welke men een geslacht behoort voor te bereiden, dat de Grondwet des lands voor de ‘ware wetten der christelijke maatschappij’, d.i. den Syllabus, de plaats doet ruimen? De wet schijnt een einde aan het uitoefenen van openlijk, dadelijk, tastbaar toezicht der geestelijkheid op de kiezers te zullen maken, maar zal deze niet des te ijveriger, inzonderheid in den biechtstoel, op poene van hel en duivelGa naar voetnoot(*), het stemmen ten gunste van den vrijzinnigen candidaat, ja zelfs de onzijdigheid verbieden? Zal de geestelijke er niet te scherper op toezien, dat de plattelandsbewoner de, hem onder kruisband toegezonden drukwerken, al zijn het ook de Handelingen der Kamers, zonder zijne toestemming zelfs niet opene? En indien de kieswet geen einde aan die grieven heeft gemaakt, blijft dan Bara's voorspelling niet ongeschonden, volgens welke den kiezer ten platten | |
[pagina 47]
| |
lande ten laatste de oogen zullen opengaan, en hij dezelfde mate van vrijheid als de stadbewoner zal willen genieten en het juk door den clerus, in vereeniging met den grondeigenaar, op zijne schouders gelegd, zal trachten af te schudden? Het gevaar is dus geenszins afgewend; het uitbreken van den brand is slechts vertraagd. En wie het mocht betwijfelen, lette slechts op enkele feiten uit den jongsten tijd. Te Ruddervoorde komt de vertegenwoordiger van het openbaar gezag - de burgemeester - ten aanhoore van allen verklaren, dat hij en zijn gemeenteraad zich voortaan, op het stuk der kerkhoven, niet naar de wet, maar naar de voorschriften der onfeilbare kerk zullen gedragen; te Herve, daarentegen, wordt de burgemeester van de R.K. gemeente en het ontvangen der sacramenten uitgesloten, omdat hij de wet had doen eerbiedigen en op de begraafplaats der overige Katholieken het stoffelijk hulsel had toegelaten van iemand, wien de priester den aflaat had geweigerd - omdat hij, als houder van een koffiehuis, vrijzinnige nieuwsbladen ter lezing hield! Welke vruchten zulke toestanden noodzakelijk moeten doen rijpen, is duidelijk. De Kerk is meer en meer de tegenstelling van den Staat geworden. Gehoorzaamheid jegens de eene is slechts ten nadeele van den eerbied jegens den anderen mogelijk. Den eerlijken burger bekroop allengs meer en meer het gevoel van hem, die een gewichtig pleit tusschen twee hem even dierbare wezens had te beslechten. Maar hoe hooger de eischen der Kerk stegen, hoe sterker zij hare duimschroeven aanzette, des te gemakkelijker ook werd de keus. In den regel was deze in overeenstemming met de voorspelling, dat de armen van geest het Hemelrijk zullen erven. Dat verklaart wellicht tegelijkertijd, waarom de pogingen van twee Fransche geestelijken, om het Oud-Katholicisme in België te doen kiemen, weinig of geene vruchten droegen. Slechts de meer ontwikkelden hadden, in het algemeen, der R.K. Kerk den rug toegekeerd, en deze - men vergeve de uitdrukking - waren reeds lang het Oud-Katholicisme over het hoofd gegroeid. Zij wendden hoogstens den blik naar de Libre Pensée of andere soortgelijke vereenigingen, die echter voornamelijk ten doel hebben hare leden in de gelegenheid te stellen, zich bij overlijden zonder de hulp der geestelijkheid, op betamelijke wijs ter laatste rustplaats te doen geleiden, of wel zij bleven buiten elke gemeenschap met eenigerhande kerkgenootschap en wierpen zich in de armen van het ongeloof, der negatieGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 48]
| |
II.In dien laatsten ruimeren zin wenschte de Luiksche hoogleeraar Emile de Laveleye klaarblijkelijk te worden opgevat, toen hij in '77, in zijn bekend opstel Le protestantisme et le catholicismeGa naar voetnoot(*), voor het eerst de stelling bepleitte, dat de ‘libre pensée’ niet toereikend was om het godsdienstig gevoel der groote menigte te bevredigen, en de voortplanting van het Protestantismus in België als geneesmiddel aanwees. En het denkbeeld verspreidde zich gaandeweg in wijderen kring. De Gentsche hoogleeraar Laurent, die reeds in zijn werk Le catholicisme et la religion de l'avenir de noodzakelijkheid eener godsdienstige hervorming had bepleit, maakte zijn voortreffelijk dagblad La Flandre libérale aan de Protestantsche beweging in België cijnsbaar. De Graaf Goblet d' Alviella, eindelijk - wij gewagen natuurlijk slechts van de voornaamste hoofden der school - volmaakte die trits van moderne apostelen. ‘La libre pensée ou plutôt le rationalisme, schreef de laatste, est un mouvement d'autant plus sérieux qu'il est le fruit spontané et naturel des progrès graduellement réalisés dans l'état de nos connaissances; et l'on peut dire que déjà aujourd'hui il constitue la religion personelle des libéraux les plus éclairés et les plus influents. Mais, par cela même qu'il est en quelque sorte le couronnement de toute notre éducation morale et intellectuelle, force nous est de douter que les masses soient mûres pour ce dernier terme de leur évolution religieuse. Ah! sans doute, si, du jour au lendemain, nous pouvions faire parcourir à l' intelligence de la foule la route qui de la religion catholique mène à la religion naturelle, nous n'hésiterions pas à concentrer tous nos efforts sur la propagation des doctrines qui nous semblent le dernier mot du libéralisme en religion. Mais pour qui connaît les dispositions des femmes, des paysans, voire des classes moyennes dans nos campagnes et même dans nos petites villes, est-il possible d' oublier combien cette partie de notre population offre die résistance aux conquêtes du rationalisme, malgré le prosélytisme des libres penseurs combiné avec les provocations de l' Eglise romaine’Ga naar voetnoot(†). Men vergeve de misschien ietwat langademige aanhaling. Maar beknopter en juister zou ik de richting niet kunnen aanduiden, die de leiders der nieuwe Protestantsche beweging aan deze wenschten te geven. Aan de andere zijde legden inzonderheid Laurent en De Laveleye de hand op een uiterst gevoelige plek. Zij waagden het op de halfslachtigen, op de godsdienstige amphibiën te wijzen, op hen die geen kleur durven bekennen, die wel de R.K. Kerk verwenschen, maar niettemin de opleiding hunner loten aan de Kerk toevertrouwen. En waarom handelen zij aldus, vroeg Laurent, en hij antwoordde: | |
[pagina 49]
| |
‘Omdat zij verlangen, dat hunne kinderen godsdienstige beginselen zullen bezitten, terwijl zij bespeuren dat hun die alleen door de Kerk kunnen worden geschonkenGa naar voetnoot(*). Daarom vertrouwen zij hunne zonen en dochters, hun tegenzin ten spijt, der Kerk toe. En hoe anders te handelen? Wie, behalve de priester, zal hun het godsdienstonderwijs geven, dat zij als onmisbaar beschouwen? Toch niet de vader, die zelf niet meer gelooft; de moeder evenmin; immers deze zal het kind het bijgeloof bijbrengen waarin zij zelve vegeteert. Het kind zal dus zonder eenig geloof worden opgevoed.... Maar alsdan rijst een ander gevaar. Zonder eenigen godsdienst opgevoed, zal het kind door het voorbeeld worden beheerscht; het zal een bekeerder of een bekeerster ontmoeten, en, ten spijt zijner ouders, Katholiek worden’Ga naar voetnoot(†). En De Laveleye ontwikkelde dat denkbeeld nader - want nog eene derde aanhaling is noodzakelijk, om het terrein met juistheid af te palen, waarop zich de strijd om het Protestantisme in België beweegt. ‘Evenals in de overige landen,’ schreef de Luiksche hoogleeraarGa naar voetnoot(§), ‘wordt het liberalismus in België op een weg medegesleept, van welken het moeielijk is te zeggen waarheen hij voert. Weleer gaf het liberalismus aldaar hoog op van zijn eerbied voor het geloof zijner vaderen, en zijn geheel programma bestond in de onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag. Thans herhaalt hij de overmoedige leus der geuzen, en tast de dogma's aan. De onfeilbare paus legt beslag op de opperheerschappij en op alles wat met de zedeleer in verband staat. Maar aangezien het onderwijs, het Burgerlijk Wetboek, de staatkundige wetten, alles in één woord, aan de zedeleer ondergeschikt is, dient men zich, evenals de Ultramontanen, in alles aan den paus te onderwerpen of tegen de leerstelling zelve in verzet te komen, krachtens welke de kerk hare autoriteit tracht op te dringen. Voortaan zal het voor het liberalisme eene onmogelijkheid wezen den strijd niet op godsdienstig gebied over te planten. Is dat zoo, dan dient het ook met juistheid te weten wat het wenscht te bereiken. Is het liberalisme van oordeel, dat de menschheid zonder godsdienst kan leven, dan behoeft het slechts de oude eerediensten af te breken; op hunne bouwvallen zal de libre pensée, ontdaan van alle hersenschimmen - het bestaan van een God en de onsterfelijkheid der ziel - heerschen. Gelooft het liberalismus, integendeel, dat de maatschappij een godsdienstigen grondslag behoeft, dan handelt het kwalijk door het Katholicismus te vernietigen, zonder zich om diens vervanging te bekreunen........ Toen de Geuzen der 16de eeuw het hoofd opstaken, om het land van “het ongediert der papen te verlossen”, kozen zij, ter vervanging der oude vormen van den door hen afgewezen godsdienst, een Christendom, dat meer overeenkomst met het onderwijs van Jezus bood, | |
[pagina 50]
| |
en zij stichtten de meest vrije, de meest bloeiende landen der wereld: Holland, Engeland en de Vereenigde Staten. Indien de bedelzak der hedendaagsche Geuzen slechts eene pure negatie bevat, zullen zij slechts wanorde en regeeringloosheid zaaien; immers zonder godsdienstige denkbeelden kan de maatschappij niet bestaan.’ Thans kent men de grenzen van het slagveld - maar tegelijk heeft eenig doorzicht veroorloofd te gissen, van welke zijde tegenspraak op zou dagen. Indien men slechts tegen al te veel doorzicht - of moet ik kortzichtigheid zeggen! - hebbe gewaakt. Want wie heeft hier niet in de allereerste plaats aan de Katholieke ijveraars gedacht. Zeker, zij zorgden ook nu weder voor het Anathema sit - alsof de Syllabus niet reeds te over in die behoefte had voorzien. Of wellicht is het juist daarom, dat de Protestantsche beweging zoo al niet grondiger, dan toch vrij wat breeder door andere tegenstanders dan de Roomsche klerikalen werd besproken. Misschien ook voorzagen de laatsten dat het Anathema sit, indien het werkelijk nog noodig ware, wel van elders zoukomen. Of herinnerden zij zich wellicht dat de orthodoxe Société evangélique, van 1825 tot 1865 duldde, dat Britsche ritualisten in haar kerkgebouw, met de gebruikelijke bloemen-, beelden- en waskaarsen-uitrusting, ware Maria-diensten vierden - en dus ook hier het gezegde, dat de uitersten aan elkander grenzen, van toepassing moest wezen? Maar hoe het zij, indien de Katholieke ijveraars meenden den Protestanten zelven te kunnen overlaten een aanhangsel ad hoc tot den Vatikaanschen Syllabus te leveren, dan werden zij geenszins in hunne verwachting bedrogen. In plaats van elkaar de hand tegen den gemeenschappelijken vijand te reiken, bestookten de orthodoxe hervormden hunne meer vrijzinnige geloofsgenooten; in stede van te luisteren naar den kort te voren van even bevoegde als oprecht overtuigde zijde gegeven raad, om niet langer bij de meening te volharden, dat er eenig voordeel bij is te behalen wanneer men de zielen aan de Katholieke orthodoxie onttrekt, ten einde die in de kluisters der Protestantsche orthodoxie te klinkenGa naar voetnoot(*), slingerde de laatste inderdaad haren banvloek tegen de richting, die de nieuwe Protestantsche school en hare hoofden wilden volgen, en dat wel op eene wijze, die wellicht de stoutste verwachting van den vurigsten Ultramontaan overschreed. Had Boileau dan ook Le Protestantisme et la presse belgeGa naar voetnoot(†) gekend, de strijd tusschen Claude Auvri, den schatmeester der Sainte Chapelle, en den voorzanger Jacques Barrin zou hem zeker niet meer de vraag hebben ontlokt: | |
[pagina 51]
| |
Tant de fiel entre-t-il dans l' âme des dévots! Misschien onderstelt zelfs Basile niet, als hij den lof van den laster verkondigt, dat het door hem geprezen wapen zóóver kan reiken. Zelfs eene, voor kuische ooren kwetsende annonce uit een nauwelijks bekend advertentieblaadje van Verviers moet dienst doen.... om den invloed van het vrijzinnig liberalisme - in een Katholieke stad - te kenschetsen! Den eerlijken, begaafden, maar vrijzinnigen herder Bost tracht men van meineed te doen verdenken door - in strijd met de waarheid - te verklaren, dat hij bij zijne benoeming de beginselen der orthodoxe kerk met zijne handteekening zou hebben bekrachtigd. Daarentegen vlecht de schrijver van den banvloek lauweren om de slapen van Moody en Sankey. Ware het echter niet vrij wat raadzamer geweest, vóór het ruchtbaar maken van dat alles, eens rijpelijk na te denken over hetgeen de steller van het vrome pamflet zelf schreef: ‘Sans cléricaux, il n'y aurait pas tant d'incrédules; sans incrédules, tant de cléricaux. Ceci fait vivre cela.’ Natuurlijkerwijs had Dr. D. hier alleen de Katholieke clericalen op het oog. Thans daarentegen rechtvaardigde de schrijver van Le Protestantisme belge, althans tot op zekere hoogte, de meening van zekeren vrijdenker - en zoo ben ik tevens tot een andere groep van tegenstanders der Protestantsche beweging genaderd - al ergert hij zich, en terecht over dat oordeel: ‘Vous aurez beau changer la forme catholique en forme protestante, vous n'aurez rien fait, aussi longtemps que vous n'aurez pas attaqué le taureau par les cornes. Dieu c'est le mal, comme l'a dit ProudhonGa naar voetnoot(*). Thans, terwijl de Protestantsche herder van FrameriesGa naar voetnoot(†) zich beklaagt, ‘dat men wel de afgodsbeelden bespot, maar niettemin alleen den eeredienst van het stof wil kennen en zonder God noch hoop leven’, komt men een ander vrijdenker in het gelijk stellen, volgens wien leerstelling en godsdienstige onverdraagzaamheid onafscheidelijk met elkander zijn verbondenGa naar voetnoot(§). Volgens dezen, ‘staat God tot de geschiedenis, als de ziekte tot het lichaam, als de krankzinnigheid tot de hersenen; en men is niet overmoedig wanneer men weder gezond wenscht te worden.’ Indien men volstrekt een eeredienst behoeft, om zijn verstandelijke en maatschappelijke rol te vervullen, om te regeeren, gaat hij voort, dan is slechts één - namelijk het Katholicisme - daartoe geschikt; maar het Protestantisme heeft zijne onmacht bewezen. Dat zou, meen ik, tot kenschetsing van de houding der vrijdenkers tegenover de Protestantsche beweging meer dan volstaan. Maar de bewijzen, waarmede dat alles wordt gestaafd, zijn dikwerf zoo.... nieuw, dat ik zwak genoeg ben niet aan de verzoeking te kunnen weerstaan, er althans ettelijke aan te halen: Duitschland en Engeland, die der hervorming tot bakermat | |
[pagina 52]
| |
dienden, waren toenmaals de meest, verachterde landen van Europa De statistiek (welke?) bewijst hetGa naar voetnoot(*). Of wel, Arnould haalt Nederland als bewijs aan, dat daar alle godsdienstige verdraagzaamheid voor de meest exclusieve, Protestantsche dweperij heeft plaats gemaakt. Daarentegen vormen de Katholieken in Nederland de liberale partij! Maar ook de R.K. Kerk gaat onder, zelfs in Italië, waar het koningschap zijnen steun bij Garibaldi zoekt.... Behoort mijne wapenschouwing over de vijandelijke strijdkrachten op eenige volledigheid aanspraak te maken, dan dient voorts eene derde fractie - zij het ook slechts bij name - te worden vermeld. Ik bedoel de vrijzinnigen, die zich, naar het voorbeeld van het nieuwsblad L'Echo du Parlement, zooveel mogelijk buiten den strijd zoeken te houden, waarschijnlijk omdat zij duchten de liberalen, indien zij kleur bekenden, tot eene godsdienstige partij te zien stempelen, en, eindelijk, zij, die eigenlijk niet recht schijnen te weten, wat zij zullen zeggen. Onder de laatsten rangschik ik inzonderheid de Indépendance. In haar nummer van den 16den Augustus j.l. schreef dat blad: ‘Quant à la tolérance, malgré toutes les affirmations - ik vertolk opzettelijk niet, om niets aan den geur tekort te doen - il est certain que de toutes les religions le protestantisme est la plus intolérante. Il suffit d'un voyage en pays protestant pour s'en convaincre.’ Twee dagen later kon men op de eerste bladzijde derzelfde krant lezen: ‘Le protestantisme, quoiqu'elles (de katholieke nieuwsbladen) en disent, est aujourd'hui autrement tolérant que le catholicisme’, terwijl in hetzelfde nommer, in hetzelfde opstel de woorden staan te lezen: ‘Nous ne professons pas plus d'admiration pour le protestantisme que pour le catholicisme’.... Indien men het niet reeds wist, dan zal men nu hebben gezien dat het daltonisme geen uitsluitend lichamelijke kwaal is. | |
III.Nog ééne partij verdient eene afzonderlijke vermelding, al smelten hare inzichten ook op een aantal punten met die van de leiders der beweging samen - ware het ook slechts, omdat daardoor tegelijkertijd ons standpunt zal zijn gekenschetst. Wij hebben hen op het oog, die òf tot de Katholieke Kerk, òf tot eene andere geloofsbelijdenis, òf wel tot geenerlei kerkgenootschap behooren. Zij zijn geenszins voornemens zich tot het Protestantisme te bekeeren, doch zij antwoordden niettemin met daden, toen Emile de Laveleye eenige maanden geleden een beroep op de milddadigheid, ten bate van den te Sart-Dame-Avelines te stichten Evangelischen tempel deed. ‘Deze inschrijving’, schreef de Luiksche hoogleeraar, ‘heeft geene godsdienstige propaganda ten doel, maar zij is bestemd om getuigenis voor de gewetensvrijheid af te leg- | |
[pagina 53]
| |
gen, die èn in beginsel, èn in de toepassing, door de partij wordt veroordeeld, wier programma niet in de Belgische grondwet, maar in den Romeinschen Syllabus bestaat. ‘De heer Gladstone zond kortelings aan den graaf Guerrieri Gonzaga eene bijdrage voor de gemeenten in Lombardije, die, overeenkomstig de aloude gebruiken der Kerk, op het recht aanspraak maakten, haren herder te kiezen. Noch de heer Gladstone, noch de heer Guerrieri wilden daarmede tot de geloofsbelijdenis dier gemeenten toetreden. Zij verlangden alleen tot een oprecht en overtuigd verzet tegen de geestelijke verdrukking de hand te leenen’Ga naar voetnoot(*). Wel verre van de - in zulken mond nog al zonderlinge - vrees der orthodoxe Société évangélique te deelen, dat het liberalisme, wanneer het eenmaal zijn tegenstanders de vleugels zal hebben geknot, de gewetensvrijheid niet in al haren omvang zal eerbiedigenGa naar voetnoot(†) zien zij - maar waarom niet liever wij gezegd - in de bevordering der evangelisatie het middel, om art. 14 der Grondwet, waarbij de gelijkheid van alle eerediensten wordt gewaarborgd, tot eene waarheid te maken. En de clericale partij diende eigenlijk die meening te deelen. Toen kortelings toch door het dagelijksch bestuur van Bergen (Henegouwen) werd besloten, het bureau de bienfaisance dier gemeente te bevelen, diens invloed te doen gelden, opdat de nooddruftigen hunne kinderen naar de gemeentelijke scholen zouden zenden, werd die stap door het officieuse Journal de BruxellesGa naar voetnoot(§) volgenderwijs veroordeeld: ‘De, door onze Grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs wordt een ijdel woord, indien de ouders het recht niet meer bezitten hunne kinderen naar de scholen te zenden aan welke zij de voorkeur geven.’ Is datzelfde recht niet met vrij wat meer grond op de gewetensvrijheid van toepassing? Wij willen voorts dat er een einde kome aan de fictie, krachtens welke ieder lid der natie, alleen omdat hij Belg is, ook als een lid der ‘alleenzaligmakende’ Kerk wordt beschouwd, en nog langer - ten spijt der aangehaalde grondwettige bepaling - op elke poging tot het verkrijgen van eenigerlei hervorming, al raakt zij ook ternauwernood aan de godsdienstige overtuiging der meerderheid, met het wijzen naar de ‘Katholieke natie van 5½ millioen zielen’ worde geantwoord. Wij verlangen verder, ter wille der oprechtheid, dat er een einde kome aan de even weinig verkwikkelijke als waarlijk gemeende bekeeringen in extremis. In zijne zoo juist geteekende Politieke SchetsenGa naar voetnoot(**), verhaalt de heer Walter hoe zijn held, Sandrie, na sedert jaren der | |
[pagina 54]
| |
Kerk, in wier schoot hij was geboren, den krijg te hebben verklaard, in de stervensure de ‘genademiddelen der Kerk’ afwees, en niettemin, zooals de lijken der insurgenten, van welke Freiligrath sprak, eenige dagen later door de Ultramontaansche pers ‘hoch in die Luft gehalten’ werd. Hij had geweigerd zich met de R.K. Kerk te verzoenen, en toch schreven de penneknechten van het episcopaat, ter verheerlijking hunner zaak, en tot vernedering harer bestrijders: ‘Gedurende zijne parlementaire loopbaan deed zich de heer Sandrie als een der hevigste tegenstrevers van onzen heiligen godsdienst kennen. Wij hebben het geluk te mogen aanstippen, dat deze vrijdenker, bij het naderen van zijn einde tot den schoot der heilige Kerk teruggekeerd, al zijne dwalingen afgezworen heeft, en dat zijn dood stichtend was. God moge zijne ziel in genade opnemen.’ En dat alles is, helaas, geene fictie. Soortgelijke voorvallen zijn alledaagsch. Een der meest bekende en geestigste Belgische kunstschilders werd kortelings, met niet minder genade dan Sandrie, door de Kerk opgenomen, al had hij haar, evenals deze, sinds lang den rug toegekeerd. Vrambout, de gouverneur van West-Vlaanderen, had in een uiterst karakteristieken brief aan zijn afkeer jegens de R.K. Kerk lucht gegevenGa naar voetnoot(*) - een afkeer, die hem gedurende zijn geheel bestaan tot het lievelings-mikpunt van de vergiftigde schichten der clericalen maakte - en toch geleidde de geestelijkheid hem met wierookdamp en lofgezang ter laatste rustplaats. Ook hij had zijn geheel leven in één oogenblik verloochend - misschien wel nadat hij reeds, evenals Sandrie, den laatsten ademtocht had uitgeblazen. Zulke schijnbekeeringen zouden, zooal niet verhinderd, dan toch vrij wat moeielijker zijn geworden, indien Sandrie of Vrambout gedurende hun leven, door zich tot de Protestantsche Kerk te bekeeren, een hechter bolwerk tusschen zich zelven en de R.K. Kerk hadden opgetrokken. In één woord, wij strijden voor het denkbeeld, dat de geloofsbelijdenis zij, wat die volgens Voltaire behoort te wezen, ‘un contrat entre Dieu et l'homme’; voor het denkbeeld, dat, hoe hoog wij ook de zegenrijke vruchten van alle andere vrijheden waardeeren, ééne vrijheid haar alle te zamen overschaduwt, die namelijk van, zoolang wij met de rechten van den Staat niet in botsing komen, ongestoord te mogen belijden wat wij in waarheid gelooven. En wij genieten het voorrecht, daarbij eene Ultramontaansche autoriteit te kunnen inroepen. Toen namelijk in de | |
[pagina 55]
| |
maand Mei j.l. het wetsontwerp tot onderdrukking der kuiperijen bij de verkiezingen, in de afdeelingen van de Kamer der Volksvertegenwoordigers werd behandeld, antwoordde een der clericalen, op het beklag wegens den invloed, dien de priester in den biechtstoel uitoefent, ‘dat het de plicht van den herder is, de gemoederen voor te lichten en de zedelijke handelingen te leiden van hen, die tot den godsdienst, wiens bedienaar hij is, voorgeven te behooren en dien zij, wanneer het hun goeddunkt, kunnen verlaten’Ga naar voetnoot(*). Even onaantastbare autoriteiten schragen de, wellicht nog verder reikende overwegingen, die onze zienswijze bepalen. Niemand anders toch dan een pater der Jezuïetenorde, dezelfde die de weifelende kardinalen op het conclave van 1846 wist te bewegen Gregorius XVI door hunnen ambtgenoot, Mastaï, als Pius IX, te doen opvolgen - in één woord pater Ventura, schreef: ‘Si l'Eglise ne marche pas avec le siècle, les peuples ne s'arrêteront pas, mais ils marcheront sans l'Eglise, hors de l'Eglise, contre l'Eglise.’ En is waarlijk nog breedvoeriger betoog noodig, om te staven, dat inzonderheid België tot dat keerpunt is genaderd. Reeds in 1853 schreef de aartsbisschop van Parijs, Sibour, aan den graaf De Montalembert, naar aanleiding der houding van de Ultramontanen tegen den tweeden Franschen keizer. ‘La nouvelle école ultramontaine nous mène à une double idolâtrie, idolâtrie du pouvoir temporel et idolâtrie du pouvoir spirituel. Quand vous avez fait, autrefois, comme nous, monsieur le comte, profession éclatante d'ultramontanisme, vous n' entendiez pas les choses ainsi. Nous défendions, contre les prétentions et les empiétements du pouvoir temporel, l'indépendance du pouvoir spirituel, mais nous respections la constitution de l'Etat et la constitution de l'Eglise. Nous ne faisions pas disparaître tout pouvoir intermédiaire, toute hiérarchie, toute discussion raisonnable, toute résistance légitime, toute individualité, toute spontaneïté, le pape et | |
[pagina 56]
| |
l'empereur n'étaient pas l'un, toute l'Eglise, l'autre, tout l'Etat.’ Slechts 24 jaren zijn verloopen sedert die woorden werden geschreven, doch de Syllabus van 8 September '64 en het concilie van Juli '70 hebben er schier evenveel eeuwen van gemaakt. De onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag is voor goed veroordeeld. Het mag slechts geduld, geëerbiedigd worden, wanneer de Staat zich perinde ac cadaver aan de bevelen der R.K. Kerk onderwerpt. Zoover is het reeds gekomen, dat oogenblikkelijke, tijdelijke, plaatselijke behoeften geen inbreuk op die regelen meer wettigen. De R.K. onfeilbare kerkvoogd verklaarde het met eigen mond. Nadat de hoogleeraar der Leuvensche Katholieke universiteit PérinGa naar voetnoot(*), ettelijke jaren geleden, in een boekwerk, getiteld Lois de la Société chrétienne, de grondslagen van de maatschappij der toekomst had ontwikkeld, schreef Pius IX, in eene, aan dien vromen revolutionnair gerichte breve: ‘Plût à Dieu que ces vérités fussent comprises de ceux qui se vantent d'être catholiques, tout en adhérant obstinément à la liberté des cultes, à la liberté de la presse et à d'autres libertés de la même espèce, décrétées à la fin du siècle dernier par les révolutionnaires et constamment reprouvées de l'Eglise, de ceux qui adhèrent à ces libertés non seulement en tant qu'elles peuvent être tolérées, mais en tant qu'il faut les considérer comme des droits, qu'il faut les favoriser et les défendre comme nécessaires à la condition présente des choses et à la marche du progrès’Ga naar voetnoot(†). | |
[pagina 57]
| |
Wat van de vrijzinnige KatholiekenGa naar voetnoot(*) onder die geduchte mokerslagen noodzakelijk moest worden, is ervan geworden. De overtuigingen van allen zijn, uiterlijk althans, naar hetzelfde model pasklaar gemaakt. Geen enkel hoofd steekt meer boven dat van den nevenman uit. Evenals de gallicanen, als de kiezers in Nederlandsch Limburg, die weleer een Thorbecke naar de Kamers zonden, zijn ook in België de mannen verdwenen, die nog aan de mogelijkheid eener echtverbintenis tusschen Rome en vrijheid geloofden. En terwijl die gelijkheid des geloofs zich allengs over geheel den aardbol tracht uit te strekken, terwijl de Kerk den Staat onverzoenlijken haat heeft gezworen, troont daarginds, achter de Alpen, een grijsaard, wiens bevelen, krachtens hetzelfde beginsel van gelijkmaking, van Oost tot West, van Noord tot Zuid, zonder onderscheid van hemelsbreedte, zonder rekening te houden met eenigerlei nationale of plaatselijke behoefte, slaafsch moeten worden opgevolgd. Zie, al had de Protestantsche beweging slechts het breidelen dier macht tot gevolg, zij zou een zegen voor België wezen. Immers, zij zou het land van een verstandelijken, misschien zelfs van staatkundigen ondergang kunnen redden. Want, indien Bara zoo ter snede het episcopaat tot een grootkiezer stempelde, dan is diezelfde kerkvoogd dáár, aan de boorden van den Tiber, België's oppergrootkiezer. | |
IV.Wij wenschen ruim rekening te houden met de verstandelijke kleurenblindheid, wier bestaan wij hierboven bij sommige bestrijders der Protestantsche beweging in België meenden te bespeuren. Maar niet- | |
[pagina 58]
| |
temin is het zonderling, dat wij van die zijde geene enkele Protestantsche, den Staat vijandige leerstelling hebben hooren aanhalen. Zelfs het wezenlijk verschil tusschen beiden, de ontstentenis van het universeele gezag, zoowel over iedere natie in het bijzonder, als over de gezamenlijke R.K. geloovigen, de onafscheidelijkheid tusschen de hedendaagsche R.K. Kerk en onbegrensde geloofs-, ja zelfs politieke autoriteit, ontsnapte den tegenstanders ten eenen male. En dat hun wellicht door sommige verklaringen der orthodoxe Protestantsche Kerk het spoor kon zijn bijster gemaakt, kan niet worden ondersteld; immers zij zwegen. En indien zij ook, evenals de heer Rahlenbeck zeide, geen onderscheid tusschen eene gevangenis en eene andere konden ontdekken, dan had een Belgisch schrijver, een zieleherder in den besten zin des woords, de predikant Bost van Verviers, hun tot gids kunnen strekken. Van hem hadden zij kunnen leeren, dat, indien het Katholieke credo de onvoorwaardelijke onderwerping van het individu aan de Kerk eischt, de Protestantsche geloofsbelijdenis den mensch het vrij onderzoek niet alleen als een recht schenkt, maar tevens tot plicht maakt. Zij hadden voorts van hem kunnen vernemen, dat officieele leerstellingen een niet minder officieele vierschaar behoeven, om die te verklaren en te doen eerbiedigen, terwijl de Protestantsche Kerk geen soortgelijke vierschaar bezit en die ontstentenis zelfs haar reden van bestaan vormt. Bost zou hun, eindelijk, de wetenschap hebben verschaft, dat zijne Kerk noch pausen, noch concilie, noch synode bezitGa naar voetnoot(*). En toen dezelfde predikant, den 3den Mei '75, vier Luiksche gezinnen der Protestantsche Kerk toevoerde en uitriep: ‘Omdat gij verschil van denkbeelden duldt, geene gelijkvormige geloofsbelijdenis oplegt, zijn deze gezinnen u om de gastvrijheid van uw kerkgenootschap komen vragen’, werd toen niet door zijn Luikschen ambtgenoot Pradez geantwoord, dat die samenwerking van orthodoxen en vrijzinnigen de wederzijdsche definitieve verwerping van alle menschelijke autoriteit op het stuk des geloofs in zich slootGa naar voetnoot(†)? En het verzuim der bestrijders van de agitatie ten bate der voortplanting van het Evangelie in België, om op het volslagen verschil tusschen beide geloofsbelijdenissen te letten, is des te minder te rechtvaardigen, omdat het, naar ons inzien, het voornaamste punt van het debat vormt. ‘Wees Luthersch, wees kalvinist, wees unitariër, wees oud-katholiek, wees israëliet, wees rationalist, wees wat ge wilt,’ riep de graaf Goblet d'Alviella terecht uitGa naar voetnoot(§), ‘en gij zult niettemin een goed burger, een uitmuntend vrijzinnige, een oprecht progressist kunnen wezen. Maar weet dat, logisch, niemand tegelijk vrijzinnig in de staatkunde en Roomsch-katholiek in den godsdienst kan wezen - | |
[pagina 59]
| |
evenmin als dezelfde burger tot twee Staten kan behooren, of twee lichamen dezelfde ruimte vermogen in te nemen.’ En inderdaad het ‘liever Turksch dan paapsch’ onzer voorvaderen der 16de eeuw moge minder met onze hedendaagsche begrippen van kieschheid strooken, wie zal echter ontkennen, dat, indien het niet nog bijtijds door de vorming van een godsdienstig tegenwicht worde verhinderd, de eischen en de invloed van het Vaticaan België noodzakelijk tot diens ideaal - ‘een christelijken Staat’, zooals de Syllabus dien begrijpt - maken, of tot een vreeselijken burgeroorlog voeren moeten? En wanneer dan slechts die beide wegen openstaan, hebben dan de inzichten onzer partij geen reden van bestaan te over? Zijn het niet veeleer de eenige, die met toewijding jegens het vaderland, met de liefde voor beschaving, menschenliefde en vrede zijn overeen te brengen? En kunnen, neen, moeten die denkbeelden niet door alle ‘ketters’, zonder onderscheid van geloofsbelijdenis, worden gedeeld? En zoo dreigt allengs de tijd te zullen komen, waarvan de bisschop van Atrecht, Parisis, weleer zeide: ‘Van het oogenblik dat de bedienaren van den godsdienst, als zoodanig, dadelijken invloed op de Regeeringszaken uitoefenen, de openbare gezaghebbers als zoodanig wettelijk verplicht zijn, openlijk zekere godsdienstige handelingen te volvoeren, de kerkelijke wetten, als zoodanig, door de Staatswetten verplichtend worden gemaakt - van dat oogenblik, men zij er van overtuigd, zou de godsdienst een voorwerp van tegenzin worden, en daarvan zouden de gevolgen onmogelijk zijn te verhinderen of te overzien.’ Maar tevens is het tijdstip aangebroken, waaraan de heer Rahlenbeck dacht, toen hij zijne vrijzinnige mede-Protestanten toeriepGa naar voetnoot(*): ‘Laat ons zorgen op onzen post te wezen, gereed om eene rijke erfenis te aanvaarden, maar inzonderheid gereed, om hen tot Christus terug te voeren die zich van hem afwenden, terwijl zij ten onrechte meenen hem te hebben gekend.’ | |
V.Wilden wij met de aanhaling dier laatste woorden, met de wellicht ietwat schampere beoordeeling van het schotschrift Le Protestantisme belge ook Rahlenbeck's oordeel onderschrijven, dat de gevangenis van het orthodoxe Protestantisme niet meer ingenomenheid dan die van het orthodoxe Katholicisme verdient, of aanduiden dat het eerste, te midden der tegenwoordige beweging in België, geen reden van bestaan zou hebben? In geenendeele. Wij, voor ons, zouden de Société évangélique, d.w.z. de orthodoxe kerk, integendeel met leedgevoel zien ondergaan of zich in de Union synodale - de vrijzinnige | |
[pagina 60]
| |
kerk - oplossen. Immers, zóó groot is het gevaar, zóó aanzienlijk is de teruggang, die in de Katholieke Kerk heeft plaats gegrepen, dat hare volgelingen, die den Syllabus, zij het ook slechts tegen de Belgische geloofsbelijdenis van 1561 verruilen, een reuzenstap afleggen. En verlangt men een bewijs? De geschiedenis van het ontstaan der Protestantsche gemeente van Sart-Dame-Avelines, in de provincie Brabant, dezelfde van wier tempel wij elders spraken, zal dat leveren. Tot in '75 bezat die gemeente een vicaris, die den grijzen, van het gezicht beroofden herder had bij te staan. Zorgvuldig vermeed de vicaris alles - staatkunde, ‘slechte nieuwsbladen’ enz. - wat buiten de grenzen zijner eigenlijke zending lag. Die houding maakte hem alras tot het troetelkind zijner gemeentenaren - maar tegelijk tot een doorn in het oog zijner geestelijke superieuren; zij zonden hem naar elders. Te vergeefs wendde zich de gemeente tot den aartsbisschop; maar noodeloos ook deed deze 's Zondags de tempeldeuren openen. Het gebouw bleef ledig. Even doelloos bleek de poging van het episcopaat, om den blinden pastoor te ontslaan, en zich aldus weder met de gemeente te verzoenen, of beurtelings verschillende priesters naar Sart-Dame-Avelines te zenden. Want de gemeenteleden versperden hun zelfs den weg, die tempelwaarts voertGa naar voetnoot(*). En thans bezit Sart-Dame-Avelines eene Protestantsche gemeente, eene zondagsschool en, sedert den 4den Februari j.l., een tempel, die elken Zondag door 180-250 toehoorders wordt bezocht. En, voegt het jongste verslag der Société évangélique er bij, wij zijn overtuigd, dat het aantal onzer volgelingen allengs zal toenemenGa naar voetnoot(†). Want de gemeente van Sart-Dame-Avelines maakt deel uit van de orthodoxe kerk - en toch hadden de vrijzinnigen van het kiesdistrict Nijvel, waartoe Sart-Dame-Avelines behoort, hunne tamelijke onverwachte zege bij de jongste vernieuwing van de helft der Volksvertegenwoordiging inzonderheid aan die godsdienstige omwenteling te danken! Eene zwenking naar links van een 40tal, tot daartoe Katholieke kiezers, had dat kieswonder uitgewerkt. Dat men daarnaar den invloed berekene, dien de uitbreiding over geheel België van het Protestantisme - zij het ook dat gelijk de Société évangélique het begrijpt - zou kunnen uitoefenen. En daarenboven, den leden der nieuwe Hervormde gemeente van Sart-Dame-Avelines viel de stap naar de orthodoxe Protestantsche Kerk niet te zwaar; maar is men er wel zeker | |
[pagina 61]
| |
van, dat zij even gereedelijk den afstand zouden hebben doorloopen, die het Katholicismus van het vrijzinnige Protestantisme scheidt? Men schatte overigens de hinderpalen geenszins gering, die eene meer algemeene beweging naar het Protestantisme zou hebben te overwinnen. De Hervormde herders van Dour, Mechelen, la Bouverie, Pâturages en zooveel andere gemeenten beklagen zich in hunne rapporten over de onwetendheid der boeren, die de Protestanten met de Israëlieten op ééne lijn plaatsen. Arme onnoozelen! zij bevroeden zeker niet hoe hard zij zich zelven aanklagen, wanneer zij den aanhanger van het Evangelie het woord ‘jood’, als een scheldnaam, naar het hoofd werpen. Zij zien niet in, dat zij den Protestant zoodoende tegelijk bij die tallooze keurbende der martelaren voor het monotheïsmus inlijven. En hunne onwetendheid maakt hen rechtvaardig. Want niet slechts sedert de 16de eeuw hebben de Belgische Protestanten hunne godsdienstige overtuiging met het edelst van hun bloed bezegeld, niet alleen dat zij zelfs onder Jozef II slechts een ‘fantôme de tolérance’Ga naar voetnoot(*) genoten, nog heden ten dage schijnen zij bestemd om 's dichters woord te bevestigen, dat hij alleen de vrijheid en het leven verdient, die hen beiden dag aan dag heeft te verdedigen. Men raadplege AnetGa naar voetnoot(†) en men zal ontwaren hoeveel Protestantsche gemeenten nog in onze dagen onder de slagen van het bond tusschen priester en grondeigenaar zijn bezweken. De een stempelt den Protestant tot het voorwerp der algemeene verachting, de ander verspert hem ‘den weg die naar de broodkast leidt’ - en de arme moet wel bezwijken en in den schoot der ‘alleenzaligmakende’ Kerk terugkeeren, of aan gene zijde van den Oceaan het voorrecht gaan genieten ‘nach seiner Façon selig zu werden’Ga naar voetnoot(§). | |
[pagina 62]
| |
En niettegenstaande al die vervolgingen, al die valstrikken, al die loopgraven - de zig-zag lijn vooral staat bij het Ultramontanisme in eere - niettegenstaande de Protestanten in België, zooals weleer de Joden, inzonderheid in Spanje, hun werkelijk geloof slechts in het sanctum sanctorum van hun gezin, wellicht slechts in het diepst hunner harten durfden belijden en hunne belagers door uiterlijk schijngeloof moesten zoeken te misleiden, heeft zich niet alleen het ‘geuzenkot’ van Maria-Hoorebeke, welks zoo belangwekkende lotgevallen weleer hier ter plaatse door Prof. P. Hofstede de Groot werden verhaaldGa naar voetnoot(*), zooals de gemeenten van Dour, Hodimont en Rongy, staande gehouden, maar de Protestantsche Kerk, als zoodanig, ziet, inzonderheid sedert eenige jaren, hare gemeenten èn in sterkte èn in aantal toenemen. Een der jongste - en tegelijk minst bekende stichtingen is die der gemeente Rousselare (Roulers) in West-Vlaanderen. Niet slechts daarom wenschen wij haar ontstaan te schetsen, maar tevens omdat hare geschiedenis op nieuw kan bewijzen, dat ook de inquisitie de eeuwen heeft getrotseerd. De tijd heeft haar gedwongen den ijzeren handschoen tegen den glacé-handschoen te verwisselen, doch haar inborst is onaangetast gebleven. Drie of vier jaren geleden vatte de heer X, een voornaam industrieel van Rousselare, het voornemen op, zich met zijne vrouw, hoewel deze, even als hij, in den schoot der ‘alleenzaligmakende’ Kerk was geboren, tot het Protestantisme te bekeeren en zijne loten in dien godsdienst te doen opvoeden. Het echtpaar zag toenmaals nog de geboorte van zijn eerste kind te gemoet. Wat al uitvluchten moest X niet uitdenken, om den doop van het kind zooveel mogelijk te verschuiven. Ware toch zijn plan ruchtbaar geworden, de clerus zou er wel voor hebben gezorgd, dat zelfs de Katholieke baker de arme kraamvrouw aan haar lot overliet. Eerst toen Mw. X verdere hulp kon ontberen, werd het wicht naar Sas van Gent, op Nederlandsch grondgebied, gevoerd en door den Evangelischen herder aldaar gedoopt. Weldra had ook Mw. X de denkbeelden van haren echtgenoot omhelsd, en nu wierpen zich beiden openlijk in de armen van het Protestantismus. En de spruit belooft allengs een boom te worden. Een aantal, en daaronder zeer geziene vrijzinnigen van Rousselare, volgden het voorbeeld van den heer X, deze versterkte zijne keurbende bovendien nog door Protestantsche werklieden, dienstboden en kantoorklerken en hunne gezinnen, die hij van elders had doen komen, en plaatsen in zijne fabriek aanwees. De kleine gemeente sloot zich bij de | |
[pagina 63]
| |
(vrijzinnige) synodale Kerk aan, die haar een prediker zond. Men huurde een lokaal tot het houden der godsdienstoefeningen en voor het geven van onderwijs aan de kinderen, waartoe X op eigen kosten een Protestantschen leermeester uit Nederland ontbood. Men kan op minstens fr. 100,000 het bedrag schatten, dat de voortreffelijke man ter verwezenlijking van zijn voornemen offerde. Immers, behalve hetgeen wij reeds opsomden, stichtte hij eene afdeeling van het Willemsfonds en stelde haar in het bezit van een lokaal; hij richtte eene rederijkerskamer benevens eene meisjesschool voor meer uitgebreid lager onderwijs in; de middelbare school was met eene hypotheek van fr. 36,000 bezwaard en werd reeds door het gevaar bedreigd door de nimmer verzadigde R.K. geestelijkheid te worden ingepalmd. Onze industrieel delgde den schuldenlast. Weldra zal de gemeente een tempel bezitten. Daartoe heeft X niet alleen den grond geschonken, hij kocht zelfs de daartegenover liggende woningen, die hij uitsluitend aan Protestanten verhuurt, ten einde te beletten dat die huizen den R.K. clerus als posten voor spieën dienen. Door den doop van het kind van onzen ‘nijveraar’, telde Rousselare één Protestant; heden daarentegen bezit het stadje 80 Hervormden die de godsdienstoefeningen geregeld bijwonen, om van een nog grooter aantal niet te gewagen, die naar de predikatiën en voorlezingen komen luisteren. Evenzoo bezit de gemeente reeds eene boekerij, waarvan door de Protestanten vlijtig gebruik wordt gemaakt; maar wie zal zeggen, hoe groot het aantal is van hen, die vooralsnog tot de ‘alleenzaligmakende’ Kerk behooren, maar de werken der Protestantsche bibliotheek in het geniep lezen? En dat alles werd in een tijdvak van 3 of 4 jaren gewrocht, maar een tijdvak, overrijk aan allerlei plagerijen en voor den strafrechter onbereikbare vervolgingen, overrijk vooral aan onverdroten warme toewijding, èn van de gemeentenaren èn van den herder, wiens stoffelijke belooning, uit den aard der zaak, zijne zending tot een apostolaat in den schoonsten zin maakt. Daarbij is hij vooral het mikpunt van de aanvallen der Ultramontaansche ijveraars. Zoo zou dezen zomer te Rousselare de nieuw benoemde deken der R.K. Kerk, Louys, worden ingehaald. En juist nabij het huis van den Protestantschen predikant richtte men een eerepoort op, met het opschrift: ‘Herder Louys zal den wolf uit de schaapskooi rukken.’ Terecht bekreunde zich het hoofd der Evangelische gemeente niet over dien onhebbelijken aanval. Maar hij had weldra gelegenheid zich te wreken. Bij gelegenheid van het Piusfeest verrees weder een eerepoort te Rousselare, en wel op nieuw nabij de woning van den herder, die zelfs zijn huis niet kon verlaten zonder er door te gaan. Misschien waanden sommigen wel dat de poort door den predikant was opgetrokken. Ditmaal luidde het opschrift: ‘Heel het helsch gespuis woedt over 't schoon en algemeen versieren.’ Aan de andere zijde der poort, de wel even onverkwikkelijke, maar althans welvoegelijker woorden: ‘Heilige Vader Pius IX, Gij leert onfeilbaar de gewisse | |
[pagina 64]
| |
waarheid.’ En weet ge wat de predikant deed? Hij plaatste een reusachtigen bijbel zóó voor zijn venster, dat de voorbijgangers er het onderstreepte 9de vers van Matth. 23 zonder inspanning in konden lezen: ‘Gij zult niemand op aarde uwen vader noemen, want één is uw vader, namelijk God, die in de hemelen is.’ En het Protestantsche antwoord scheen de aandacht der voorbijgangers, en daaronder van een aantal priesters, in vrij wat hoogere mate dan de Katholieke aanval te trekkenGa naar voetnoot(*). | |
VI.Al te dikwerf reeds hebben wij, in hetgeen voorafgaat, van de Société évangélique en van de Union synodale gewaagd, dan dat die uitdrukkingen niet eenige verklaring zouden behoeven. Het zijn de beide groepen, in welke het Protestantisme in België is gescheiden. De Société évangélique ou Eglise chrétienne missionnaire belge is, inzonderheid in het buitenland, de meest bekende. Immers, zij leeft geheel onafhankelijk van 's Rijks geldmiddelen en dient daarom wel beroep op de offervaardigheid, niet alleen van landgenoot, maar ook van vreemdeling te doen. De Belgische geloofsbelijdenis van 1561 strekt haar tot banier. De Union synodale vat daarentegen hare roeping in veel ruimeren geest op. Onder het gezag der H. Schrift, als uitsluitende en gemeenschappelijke grondslag van haar geloof, zijn hier verschillende gemeenten tot een Bond vereenigd, zonder dat eene Kerk eenig overwicht over de andere mag uitoefenen. Het kortelings verschenen rapport over het dienstjaar 1876/77 der Société évangélique of zendingskerk pleit opnieuw voor den ijver, waarmede die Vereeniging arbeidt. Sedert hare stichting heeft zij omstreeks 3 millioen exemplaren van verschillende tractaatjes uitgedeeld; daarvan werden in 1876/77 alleen 132,000 verspreid. En wat meer is, nooit is het der Vereeniging zoo duidelijk dan in den laatsten | |
[pagina 65]
| |
tijd gebleken, dat hare geschriften werden gelezen. Drie nieuwe stations (Spa, Quaregnon en Sart-Dame-Avelines) zijn gedurende den laatsten jaarkring gesticht. De levendige en dikwerf wreedaardige bestrijding, die de Protestanten te Sart-Dame-Avelines ondervinden, doet volgens het getuigenis van den herder, het werk des te beter gedijen. Iederen Zondag, vooral in den laatsten tijd, ziet men nieuwe gezichten. Reeds zijn in de nabijheid (Frasmes en Villers-la-Ville) twee nieuwe stations en een weinig verder twee andere ontstaan. Reeds telt de Zendingskerk geestverwanten in tien gemeenten van het arrondissement, waartoe Sart-Dame-Avelines behoort. Het aantal scholen is met twee vermeerderd. Het jongste rapport der Union synodale dagteekent van '75. Toenmaals bezat zij kerken te Antwerpen, Brussel, Dour, La Bouverie en Pâturages (Henegouwen), GentGa naar voetnoot(*), Maria-Hoorebeke, Luik, Seraing, Doornik-Rougy en Hodimont-Verviers, zij telde bovendien lokalen voor de godsdienstoefeningen te Cuesmes (Henegouwen), Mechelen, Leuven en Douvrain, benevens scholen in acht gemeenten, waaronder Brussel met zeven leerinrichtingen. Wij kunnen voorts eenige nieuwere, hoewel uit den aard der zaak onvolledige gegevens aan het 21ste rapport van het Comité synodal, over het tijdvak 1874-1876Ga naar voetnoot(†), putten. Immers, iedere Kerk leidt, gelijk wij reeds deden opmerken, een onafhankelijk bestaan, terwijl het bedoelde comité alleen ten doel heeft de Protestantsche scholen, zoo noodig, te hulp te komen, of geheel te onderhouden en in de behoeften aan onderwijs en godsdienst der postes d' évangélisation te voorzien, d.w.z. van verspreide groepen van geloofsgenooten en proselieten, die het oogenblik afwachten waarop zij zich tot gemeenten kunnen constitueeren. Het comité ondersteunt 3 scholen, en daaronder de Vlaamsch-Nederlandsche te Brussel, die ruim 200, daarvan meer dan de helft Katholieke leerlingen telt; het onderhoudt geheel op eigen kosten dergelijke leerinrichtingen te Pâturages en te La Bouverie (de laatste telt op 55 leerlingen, 23 Katholieke kinderen). Het aantal evangelisatieposten beloopt 15. Laat ons hopen, zeide het rapport toenmaals, dat Maria-Hoorebeke en Gent niet lang meer de eenige in Vlaanderen geconstitueerde kerken zullen bezitten. En die hoop is inmiddels reeds voor een deel verwezenlijkt. Inzonderheid in Vlaanderen heeft de Protestantsche beweging een schier onverwachte vlucht genomen. Reeds wordt te Kortrijk èn in het Nederlandsch èn in het Engelsch gepredikt. De gemeente van Rousselare belooft zulk een omvang te nemen, dat het Comité synodal de leiding van den arbeid en van het personeel op zich heeft genomen. Ook te Peruwelz heeft het een bijzonderen agent tot leiding van het evangelisatiewerk moeten aanstellen. Kortom, de uitgaven van het comité zullen dit jaar een vierde meer dan gedurende het voorgaande bereiken. Niettegenstaande de beperktheid zijner hulpbronnen, heeft het | |
[pagina 66]
| |
echter terecht geoordeeld in de behoeften te moeten voorzien, inzonderheid nu het Vlaanderen, dat bolwerk van den R.K. Clerus geldt, waarop men tot heden tevergeefs had gerammeid. Thans echter is de eerste bres geschoten. Moge zij weldra wijd genoeg zijn, dat de kampioenen voor het Evangelie in dichte drommen de veste kunnen binnentrekken! | |
VII.Maar het wordt tijd onzen arbeid te besluiten. Wellicht hebben wij zelfs verschooning voor diens uitvoerigheid in te roepen. Doch wie gevoelt zoo spoedig uitputting, wanneer hij hem dierbare beginselen verdedigt? Wie laat zich niet medesleepen door het gevoel, dat hij legioenen achter zich heeft, wanneer hij, tegenover Nederlandsche lezers, een vraagstuk van geloofsvrijheid, verlichting en beschaving behandelt? Dat reeds zou de aangelegenheid tot eene vaderlandsche stempelen. En zij is het bovendien nog om een aantal andere redenen. Immers, het zijn inzonderheid onze taalgenooten, de Vlaamsch-sprekenden, in België, die, en dat wel juist tengevolge hunner spraakverwantschap, het meest van den tegenwoordigen toestand hebben te lijden. De reactie tegen de Nederlandsche taal - een noodzakelijk gevolg der omwenteling van '30 - had de geheele natie medegesleept. Op een gegeven oogenblik echter begreep de R.K. Kerk den algemeenen stroom niet langer te moeten volgen; de door de groote meerderheid, en inzonderheid door het vrijzinnigste deel des lands - de Walen - versmaadde, bespotte taal, kon juist daarom een geducht wapen in handen der geestelijkheid worden. Terwijl dikwerf geen enkel ‘beschaafd’ burger eener gemeente zich meer van de Ned. taal bediende, had de priester haar in eere gehouden. Als doel was zij hem, over het algemeen, even onverschillig als den Waal, maar als middel had hij haar innig lief. Wien toch kon de boer beter tot zijn vertrouwde, zijn raadgever - en zijn dwarskijker kiezen dan hem, die zijn moedertaal sprak en verstond? En daarom vooral moet het Comité synodalGa naar voetnoot(*) thans komen verklaren, dat onder de Vlaamsche bevolkingen, nevens het Katholicismus, onwetendheid, godsdienstige onverschilligheid en dweepzucht heerschen; want, voegt het comité erbij, die beide laatste ondeugden, in schijn onvereenigbaar, reiken elkander de hand. En dat is de toestand van het land, waarvan de heer JanssenGa naar voetnoot(†) schreef: ‘In Vlaanderen ontving de Hervorming den eersten stoot: dáár werd zij door 't bloed van duizend martelaars bezegeld; dáár ontstonden de eerste synoden; dáár werd het oudste onzer belijdenisschriften geboren, dáár ijverden de meest be- | |
[pagina 67]
| |
roemde geloofspredikers, dáár tierde de Hervorming op 't weligste.’ En datzelfde land is thans op weg om te worden wat het Ultramontanisme ervan wenscht te maken - een der steunpunten voor den hefboom, waarmede de burgerlijke maatschappij uit hare voegen moet worden gerukt! 't Is eene Nederlandsche aangelegenheid, want wie heeft niet kunnen opmerken hoe den Ultramontanen in Ned. Limburg, in Noord-Brabant de kam zwol, naarmate de Belgische clericalen overmoediger werden? 't Is eene Nederlandsche aangelegenheid, eindelijk, omdat België's tegenwoordige toestand een onvermijdelijk gevolg moest wezen van het wanverbond tusschen Katholicisme en democratie, waaruit het Koninkrijk is geboren. Om al die redenen mocht ik mijne landgenooten toeroepen: ‘Opent ooren, harten - en beurzen zoo wijd mogelijk, wanneer het Belgisch Protestantisme om hulp roept. Want èn aan uwe belangstelling, èn aan uwe zedelijke, èn aan uwe stoffelijke ondersteuning bestaat dringend behoefte’Ga naar voetnoot(*). In September 1880 zal België het eerste halve eeuwfeest van zijn onafhankelijk volksbestaan vieren. Het herstel van den toestand van 1815-1830, wie zou het wenschen? Maar wij kunnen hopen en ertoe bijdragen, dat het land op den aangeduiden gedenkdag althans den aanvang van zijn geestelijke ‘ontvoogding’, van zijne godsdienstige wedergeboorte viere; dat het Protestantisme alsdan wel niet Rome overwonnen, maar althans eene minderheid in het leven geroepen hebbe, sterk genoeg, dan dat daarmede op menig punt des lands rekening moet worden gehouden. Onze vaderen bestreden België's nationale onafhankelijkheid. Laat ons daarentegen trachten het Ultramontanismus den weg te versperren, nu het de eigenlijke vruchten der omwenteling van '30 hoopt te plukken. In één woord, dat wij thans èn de staatkundige èn de godsdienstige onafhankelijkheid van België helpen redden. Dat zij de bijdrage van het tegenwoordig Nederlandsch geslacht tot den gedenkdag van 1880; dat zij onze vergelding wegens 1830! Maurits H. van Lee. |
|