willen, dat Adolf haar (Katharina) eerst heeft ter kerken geleijt in het jaar 1465, na de gevangenis van sijn vader.’
Waar de schrijver zijn verhaal eindigde, was ook het huwelijk van Frederik van Egmond en Aleida van Kuilenburg nog niet voltrokken, en waar hij ten slotte het bovengenoemde bericht gaf, heeft hij gemeld: ‘toen jonker Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Buren, eenige maanden later bij verdrag uit zijn gevangenis ontslagen werd, trad hij in den echt met zijn verloofde bruid, jonkvrouwe Aleida van Kuilenburg.’ Daarentegen heeft Voet van Oudheusden in zijne Hist. Beschr. van Culemborg bladz. 98 verhaald, dat de huwelijksvoltrekking in het jaar 1464 plaats greep in tegenwoordigheid van meerdere aanzienlijken, terwijl Nijhoff (t.a.p. bladz. CVI aant. 4) getuigt, dat de huwelijksvoorwaarden in het gezegde jaar opgemaakt werden. Weder heeft intusschen de schrijver eenen voorganger in P. Nijhoff, die in zijn boekje: Het voornaamste uit de geschiedenis van Gelderland enz. blz. 193, de zaak dus heeft voorgesteld, dat het huwelijk te Grave zou voltrokken worden en dat bij gelegenheid van die feestelijkheid hertog Arnold gevangen werd genomen.
Niet minder dan het historische, is het romantische gedeelte van het aangekondigde boek lofwaardig.
Daar is pater Ambrosius, de onderprior in het bekende Kartuizerklooster Monnikhuizen bij Arnhem, die door Philips van Croy zich winnen laat om het hertogdom voor Bourgondië te veroveren ‘met de goedkoopste middelen, ja bijna met niets’ - die tot bereiking van dat doel nu bij hertog Arnold, dan bij diens gemalin, straks bij Adolf en dan weer aan 't Bourgondische hof zóó optreedt, dat men zich telkens geneigd gevoelt te zeggen wat Van Croy tot hem sprak: ‘gij zijt een duivel!’ maar die, eer hem naar zijnen wensch, als belooning, het ambt van abt van Monnikhuizen of een daarmede gelijkstaande waardigheid ten deel valt, door eenen dolksteek van hertogin Katharina getroffen, den geest geeft.
Daar is Johanna, de vrouw van Wouter Arendse, die Adolf zoogde, bij zijne eerste spelen hem hielp en daarna hem dikwijls in hare woning, eene hoeve in de nabijheid van het kasteel te Grave, ontving - die hem tracht te bewegen tot zijnen vader terug te keeren, als hij te Nijmegen op het Valkenhof zich bevindt, als de door de van Arnold afkeerigen begeerde ruwaard, en op zijne weigering verklaart: ‘onder het dak slapen van iemand, die tegen zijn vader opstaat, dat doe ik niet!’ - die hem, als hij later met zijnen vader zich gaat verzoenen, bidt, dat hij zich niet late opruien door wie zijnen vader ongenegen zijn - die hertog Arnold waarschuwt voor 't hem dreigend gevaar en na 's hertogen gevangenneming niet ontbreekt bij wie op het kasteel hunne verontwaardiging over die wandaad luide te kennen geven, maar nu haar: ‘wij onderwerpen ons aan geen verrader!’ dan haar: ‘zulk een slang heeft mijne borst gezoogd! - Ik wenschte dat mijn bloed venijn ge-