De Tijdspiegel. Jaargang 34
(1877)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijVoor moeders kerkboek.
| |
[pagina 314]
| |
Gij hebt mijn hart beproefd
En onverwachts bezocht:
Gij hebt met gloeiend staal het door en door gegroefd,
En in de diepe voren list noch achterdocht,
En in de breede wonden
Kwaad noch ongerechtigheid gevonden.
o Neen! - Gelijk gij het gewild, bevolen hadt,
Heb ik den harden weg gevolgd, het enge pad
Bewandeld, die gij mij hebt aangewezen;
'k Heb nooit mijn plicht verzuimd, mijn werk veracht,
Hoe druk de plicht, hoe zwaar de last mocht wezen;
En heb ik soms naar rust getracht,
Aan zulke rust, op 't ziekbed, had ik niet gedacht!....
Nochtans uw name zij geprezen,
Uw wil volbracht!
Ik zal niet ongeduldig wezen.
* * *
Mijn sterkte en schuilplaats zijt gij, Heer!
Uw wet en woord zijn mijne leer,
En tot uw troon heb ik mijn oog geheven;
Gij zijt mijn hoop, mijn troost, mijn leven....
Zie toch genadig op mij neer.
Van u zijn mijne blikken niet geweken,
En gij hebt mijnen nood gezien;
Gij zult de banden mijner voeten breken,
En heul en troost der arme kranke biên.
o Ja, o ja! Gij hebt mij niet verlaten;
Gij zijt nog goed en machtig als weleer!
Ik ben uw schepsel, God! ik ben nog meer,
o Vader, 'k ben uw kind, en 'k wil gelaten,
Met nieuwen moed en nieuw geduld
Hier wachten tot gij komen zult.
Mijn ziel, ontplooi nu uwe vleugelen!
Mijn hart, verhef nu uw gevoel!
En stijg daarheen, waar niets u zal beteugelen,
En boven 't aardsche leed, en boven 't aardsch gejoel,
Ontsnapt aan leden, die u prangen,
Vergeet het lichaam, dat u boeit;
Laat spreken uw geloof, laat galmen uwe zangen
Voor Hem, uit wien de liefde als zoete honig vloeit....
o Kindren! droogt de tranen mijner wangen.
Ik leg in Godes hand mijn kommer en verlangen;
Geen lijden is te groot waar Godes hope bloeit.
G. Antheunis.
17 Juli 1877. |
|