| |
Uit den vreemde, meegedeeld door mevr. van Westrheene.
Dubbelgangers.
Ik kies het woord dubbelganger in plaats van het deftiger: ‘Voorbeeld van schijnbare identiteit’; want, mijn hemel, welk een mondvol! Neen, vier lettergrepen doen bij mij het werk van tien. In alle vakken van wetenschap is beknoptheid een' deugd; daarom ben ik blijde, dat het woord dubbelganger nog niet verdwenen is en door tal van ‘stadhuiswoorden’ verdrongen.
| |
| |
Er zijn altijd personen op de wereld, die op andere menschen gelijken, wanneer de twee niet bij elkander zijn; doch, tweelingen daargelaten, is het een zeldzaamheid, dat twee menschen zóó sprekend op elkander gelijken, dat men, indien zij naast elkander staan, geen onderscheid tusschen hen zien kan. Waar vergelijking onmogelijk is, bestaat er altijd kans, dat het woord dubbelganger zonder reden wordt gebruikt. De zoogenaamde dubbelgangers zijn legio. Ik heb er een menigte aangeteekend en zal uit vele een paar voorbeelden noemen. Twee vrouwen onderzoeken met de meeste nauwkeurigheid een lijk en eischen het op als dat van haar man. Het lijk wordt begraven en, na verloop van eenigen tijd, komen de beide mans gezond en wel het huis van hun vrouwen binnenstappen. Een vrouw heeft een man voor de rechtbank gedaagd, omdat hij haar heeft verlaten, en dezelfde man wordt in het gerechtshof door een andere vrouw herkend als de man, die haar verlaten heeft. Dat ziet er leelijk uit en de man wordt gevat. Er komen nog twee vrouwen bij, die insgelijks zweren, dat hij haar man is. De geheele stad is in opschudding. Dat was geen bigamie, maar quadrigami! Maar, och heer, de quadrigamist leverde de ontegenzeggelijkste bewijzen, dat hij op den datum van al de vier huwelijken als ambtenaar in Indië was, en geen van die vier mishandelde vrouwen had gekend. Somtijds ontstaan er processen omdat dubbelgangers de oogen hebben bedrogen van menschen, wier oogen, aan zich zelf overgelaten, zich niet zouden hebben laten misleiden. De merkwaardigste voorbeelden daarvan zijn de valsche Martin Guerre en de valsche Tichborne.
Een korte vergelijking van die twee gevallen moge tot inleiding dienen van mijn verhaal.
In de vijftiende eeuw verliet Martin Guerre, een boer in het zuiden van Frankrijk, zijn vrouw, werd soldaat en liet in acht jaren tijds niets van zich hooren. Toen verscheen er iemand die, even als Martin, een wrat op zijn wang had en ook in andere opzichten op hem geleek; hij had echter een langen baard en knevels. Hij vertelde dingen aan de vrouw en aan de zuster van Martin Guerre, welke geen vreemde kon weten, en herinnerde zelfs zijn vrouw aan iets, dat hij den eersten huwelijksnacht tot haar had gezegd. Hij nam zijn plaats als haar man weer in en de vrouw kreeg kinderen bij hem. Haar oom had evenwel altijd getwijfeld, en toen de kinderen het erfrecht van zijn eigen zoon kwamen betwisten, klaagde hij de zaak aan en beschuldigde den man van bedrog. Het proces begon; er waren een aantal fatsoenlijke getuigen aan weerskanten en de beschuldigde was op het punt van vrijgesproken te worden, toen de ware Martin Guerre met een houten been de gerechtszaal kwam binnen strompelen. De vooronderstelde gelijkenis verdween, in alles behalve de wrat, en de waarheid kwam aan den dag. De beide Martin's hadden samen gediend en met elkander gedronken en Martin had zijn schelm van een vriend allerlei kleine bijzonderheden verteld. Daarmede gewapend, was de bedrieger gekomen en had zich de bezittingen van Martin Guerre toegeeigend. De Fransche strafwet placht altijd streng te zijn. De valsche Martin werd voor de deur van den echten Martin opgehangen.
Het geval van Orton heeft met het bovenstaande veel overeenkomst. Zijn getuigen gaan af op hetgeen zij gehoord hebben. Hij begon met een vrouw uit te hooren, die volstrekt bedrogen wilde worden, en van haar en nog een paar anderen hoorde hij dingen, welke hij uitstekend goed te pas wist te brengen. Zijn zoogenaamde gelijkenis op Tichborne was niets dan verbeelding.
Elf onpartijdige getuigen verklaren, dat de valsche Tichborne niemand is dan Arthur Orton; en drie getuigenissen van dien aard hebben iemand, die van moord werd beschuldigd, aan de galg geholpen. De valsche Tichborne is geen dubbelganger, hij is eenvoudig een bedrieger.
Ik ben zelf getuige geweest van een geval, waarin veel meer aan dubbelgangers te denken viel.
| |
| |
Een vroolijke jonge dame, de oogappel van allen die haar kenden, verdween plotseling uit haar vaders huis. De geheele stad werd doorgezocht en eindelijk werd er een jonge dame uit het water gehaald en onmiddellijk als mijn levenslustig vriendinnetje herkend. Haar vader kwam er bij en herkende het lijk insgelijks. In zijn zielesmart bad hij, dat men hem met het lijk alleen zou laten, en terwijl hij zijn aandoeningen in een gebed uitstortte, viel zijn oog op een of andere kleine bijzonderheid, die hem aan het twijfelen bracht; toen hij het haar en het voorhoofd nader onderzocht, kwam hij tot de ontdekking, dat de drenkeling zijn dochter niet was.
Die dochter was jong; zij was in goed gezelschap uitgegaan, en te zuinig geweest om een telegram te betalen, hoewel zij er schatten voor over gehad zou hebben om haar ouders angst te besparen.
Hoewel het nu mogelijk is, dat het verdronken meisje bij haar leven niet zoo heel sprekend op mijn onbedachtzaam vriendinnetje geleken heeft, kan zij nochtans onder de dubbelgangers gerekend worden.
Na deze kleine inleiding zal ik den lezer een zeer merkwaardig voorbeeld van dubbelgangers geven.
De groote Molière trouwde met Armande Béjart, een vroolijke actrice, die tot zijn gezelschap behoorde. Zij was een boeiende coquette, die hem menigmaal hartepijn veroorzaakte; doch het publiek won bij de kwellingen waaronder de dichter leed. De groote meester heeft ons, in een beroemden dialoog, de gebreken en de aantrekkelijkheden weergegeven van de vrouw, welke hij het ongeluk had te beminnen. Dat gesprek, waarin zij door een onzijdige wordt veroordeeld en door een minnaar wordt verdedigd, is prachtig; wij vinden er het verstand en het hart van den grooten menschenkenner in terug.
Covielle, alias Molière's verstand, zegt: ‘Gij moet bekennen, dat zij het nukkigste wezen is dat er bestaat.’
Cleante, alias Molière's hart, antwoordt: ‘Oui, elle est capricieuse, j'en demeure d'accord, mais tout sied bien aux belles; on souffre tout des belles.’
Doch Armande Béjart had een diepen indruk op Molière gemaakt; als zij er niet geweest was, zou de onsterfelijke Célimène nooit het licht gezien hebben. Célimène is een echte coquette, doch geestig en verstandig; zij heeft geen slecht hart, doch zij is wispelturig; zij heeft een achtenswaardigen aanbidder en zij acht hem hoog; doch zij kan het niet zonder andere bewonderaars stellen, wie zij weet te boeien en wie zij bedriegt. Zij betrappen haar en stellen haar brutaal aan de kaak. Zij behandelt hen met koele verachting; slechts voor den waardigen man, dien zij beleedigd heeft, buigt zij haar hoofd in zachte en aandoenlijke boetvaardigheid. Zij wil zijn vrouw worden, doch hij stelt een voorwaarde, die ontrouw van haar zijde tot een onmogelijkheid zou maken; het ontbreekt haar aan den moed, er zich aan te onderwerpen en zij weigert, doch niet op gemeene manier. Die vrouw is Armande Béjart, en zij had het avontuur dat ik verhalen wil, nadat het groote hart waarmede zij gespeeld had, had opgehouden te kloppen en het schrandere hoofd, dat Célimène had voortgebracht, had opgehouden te denken.
De weduwe Molière vierde na den dood van haar man haar coquetteriën vrijer dan ooit den teugel; doch zij bleef bij het tooneel en een gunsteling van het publiek. Zij bekommerde zich niet om het getal van haar minnaars, doch zij schijnt zich niet door onedele drijfveeren te hebben laten leiden. Monsieur Lescot, de president van de rechtbank van Grenoble, was smoorlijk op haar verliefd. Hij had hooren fluisteren, dat zij geen heilige was en besloot zijn neiging te volgen, indien zij hem wilde aannemen. In die dagen was het tooneel voor alle heeren van goeden huize toegankelijk, doch de president Lescot verkoos zich niet onder de menigte beaux en acteurs te mengen; hij raadpleegde dus een dame, die menigen verliefde in zulke gevallen geholpen had.
| |
| |
Deze vrouw, madame Ledoux, kende veel menschen van beiderlei sekse en was zóó goedhartig, dat zij zich gaarne moeite getroostte en listen bedacht, om hinderpalen voor de liefde uit den weg te ruimen en lieve menschen tot elkander te brengen. Zij nam op zich Mademoiselle Molière, zooals de levenslustige weduwe genoemd werd, te polsen en, zoo mogelijk, Monsieur Lescot een rendez-vous te bezorgen.
Na verloop van eenige dagen zeide zij aan Lescot, dat de dame zich bereid had verklaard haar op een bepaalden dag te komen bezoeken, van welke gelegenheid hij dan gebruik kon maken.
Hij kwam en zag een jonge vrouw voor zich over wier eenvoudig uiterlijk hij verbaasd stond. Mademoiselle Molière op het tooneel was namelijk beroemd om haar fraaie costumes; doch nu althans was zij zoo eenvoudig mogelijk gekleed. Hij had een zeer aangenaam onderhoud met haar en was eenigszins verwonderd over hetgeen zij zeide. Zij liet zich met bitterheid uit tegen het tooneel, tegen alle ergernissen en vernederingen, waaraan zij er was blootgesteld, en bekende dat zij niets tegen een huwelijk zou hebben met een fatsoenlijk man, die niets met het tooneel te maken had.
Bij een volgende ontmoeting drong Lescot nader bij Madlle Molière aan, en zij gaf hem hoop, mits hij zich in zekere voorwaarden wilde schikken; Lescot bewilligde, in de verwachting dat zij een kapitaal op zich wilde vastgesteld zien.
Niets van dat alles. Wat zij vroeg was, dat bij haar op zijn woord van eer beloofde nooit op het tooneel bij haar te komen, haar nooit in het publiek aan te spreken, haar nergens anders dan ten huize van mevrouw Ledoux te ontmoeten. De voorwaarde was zonderling, doch verried geen hebzucht. Lescot nam haar aan en er volgde een zeer teedere verhouding; hij was in den zevenden hemel en madame Ledoux maakte er gebruik van om hem uit te zuigen. Zijn beminde deed dat volstrekt niet; zij maakte nooit toespelingen op iets, dat zij wenschte te bezitten en het kostbaarste geschenk, dat zij van hem aannam, was een gouden ketting, dien hij op de Quai des orfèvres voor haar kocht. Zij verzekerde hem ook, dat de intriges waarvan zij beschuldigd werd, geheel en al verzonnen waren en dat het haar juist in hem aantrok, dat hij zoo geheel vreemd was aan alles wat het tooneel betrof; dat hij haar een vriend was, bij wien zij de beslommeringen van haar dagelijksch leven en de banale complimenten, die haar werden opgedrongen, kon vergeten.
In dien tijd hadden de werken van Thomas Corneille, neef van den grooten dramaticus, een roem, die nu geheel vergeten is. Zijn ‘Circe’ werd ten tooneele gebracht, madlle Molière speelde de hoofdrol en bracht Parijs in verrukking door de pracht harer costumes. Lescot zag haar in zijn loge en was eenenal bewondering; hij applaudisseerde uitgelaten en was vol verrukking bij de gedachte, dat die vrouw hem toebehoorde en zoo eenvoudig als een nonnetje bij hem kwam. Doch die nieuwe triomf bracht de tongen in beweging en Lescot luisterde en vroeg. Hij vernam uit een goede bron dat madlle Molière twee minnaars had; een rijk man, een zekeren heer Du Boulay, en een acteur, Guérin geheeten, wiens liefde zij aan een actrice van haar gezelschap had ontstolen. Bovendien hoorde hij dat Du Boulay haar ten huwelijk had gevraagd, doch, ziende dat zij niet trouw kon zijn, zich had teruggetrokken en dat zij nu in een weinig eervolle verhouding stond tot den bewusten acteur.
Lescot, die reeds sterk aan haar gehecht was, deed haar de bitterste verwijten; hij beklaagde zich, dat hij naar haar valsche tong had geluisterd en een dubbelzinnige coquette een trouw liefhebbend hart had toegeschreven. Zij scheen verwonderd en ongerust; doch zij herstelde zich en deed al het mogelijke om hem te bevredigen; zij stortte tranen, verklaarde dat zij niemand liefhad dan hem en dat zij hem juist van het tooneel had trachten af te houden, omdat het een kweekplaats was voor den hatelijksten laster. Lescot was half overtuigd, doch
| |
| |
nu zijn jaloezie eenmaal was opgewekt, wilde hij haar nog meer zien dan vroeger.
Zij stemde onmiddellijk toe, maakte afspraak voor den volgenden dag, doch kwam niet.
Die ontrouw aan haar belofte wekte al de jaloezie van Lescot weder op en, nadat hij twee uren lang als een woedende door het huis had geloopen, kon hij zijn twijfel en zijn vrees niet langer dragen, maar schond zijn woord en ging naar het tooneel. Lescot maakte gebruik van zijn recht om onder de uitvoering op het tooneel te zitten, een recht dat andere heeren insgelijks hadden, en zette zich, onder de opvoering van ‘Circe’, op een van de stoelen neder. Te midden van al de andere heeren en onder de oogen van het publiek bedwong hij zich, hoe veel moeite het hem kosten mocht, en vergenoegde zich aanvankelijk met de gedachte van haar ontsteltenis, wanneer zij hem ontdekte. Zij scheen hem nochtans niet op te merken; zij was trouwens geheel vervuld van haar rol. Eindelijk kwam zij toevallig vlak langs hem heen met die statige langzaamheid, die altijd een van de groote bekoorlijkheden eener gevierde actrice is geweest. Hij nam de gelegenheid waar en zeide hoorbaar:
‘Gij zijt schooner dan ooit, en als ik niet al verliefd op u was, zou ik het nu worden.’
Of nu Madlle Molière in haar rol verdiept was en hem niet verstond, of dat zij aan zulke complimenten gewoon was, is niet bekend; zooveel is zeker dat zij er niet de minste notitie van nam.
Daardoor voelde zich het aanzienlijke lid van de rechtbank beleedigd en hij bleef knorrig zitten totdat het stuk uit was. Toen was hij vlug bij de hand en volgde Madlle Molière van zoo nabij, dat hij vlak achter haar stond toen zij haar kleedkamer intrad. Haar kamenier verzocht hem heen te gaan; doch hij bleef en deed haar hetzelfde verzoek, wijl hij haar meesteres onder vier oogen moest spreken; waarop Madlle Molière eenigszins scherp zeide: ‘Zeg het dan, meneer. Ik ou niet weten welke geheimen er tusschen u en mij kunnen bestaan.’
‘Heel goed, madame,’ antwoordde Lescot bitter; ‘dan heb ik u te zeggen, dat uw gedrag onverantwoordelijk is.’
‘Welke reden tot ongenoegen heb ik u gegeven?’ vroeg zij.
‘Gij hebt een afspraak met mij gemaakt waaraan gij u niet hebt gehouden. Ik ben bedroefd en moedeloos hier gekomen om naar de reden te vragen en gij ontvangt mij alsof ik een misdaad had begaan.’
‘De man is gek,’ zeide Madlle Molière en keek hem zoo hooghartig en minachtend aan, dat hij zich diep vernederd zou gevoeld hebben, indien hij niet zoo overtuigd ware geweest van zijn goed recht. Hij mat haar met denzelfden trots, van het hoofd tot de voeten en riep: ‘Zeg liever dat ge mij niet kent!’
Zoo getart, keek zij hem vlak in het gezicht en zeide: ‘Ik weet niet eens hoe gij heet.’
Lescot bracht zijn hand aan zijn hart en was diep gekwetst. ‘Hoe,’ riep hij, ‘en dat na alles wat er tusschen ons is gebeurd! Gij moet wel het laaghartigste schepsel op Gods aardbodem zijn.’
‘Jeannette,’ riep Madlle Molière, ‘roep hulp om dien man weg te jagen.’
‘Welzeker,’ riep Lescot, ‘roep er heel Parijs bij, dan kan iedereen hooren wat ik van die vrouw te zeggen heb.’
‘Lomperd, daarvoor zult ge boeten’ riep Madlle Molière, haar witte tanden knarsende.
Inmiddels waren er een aantal acteurs en actrices toegeschoten. De twistenden praatten te gelijk; Madlle Molière hield vol, dat die lomperd haar volslagen vreemd was; dat hij in haar kleedkamer was gedrongen en haar de grofste lastertaal had toegevoegd, waarvan zij niets begreep, en Lescot vertelde tegelijk al de bijzonderheden van haar geheimen omgang met hem. Ieder was overtuigd en Madlle
| |
| |
Molière had de ergernis, aan den spottenden lach der actrices, die haar ware karakter kenden, te zien, dat zij Lescot geloofden en niet haar.
‘Zie maar,’ riep hij eensklaps, ‘het ondankbare schepsel heeft den ketting om dien ik haar gegeven heb. Ik heb hem op de Quai des orfèvres voor haar gekocht.
Dat was te veel; Madlle Molière schoot met opgeheven hand op hem toe, om hem zulk een oorveeg te geven, als zij op het tooneel nog nooit had uitgedeeld; doch Lescot had de handigheid haar met zijn linkerhand om den pols te grijpen, rukte haar met de rechterhand den ketting af en smeet hem op den grond.
Daarop riep Madlle Molière om hulp en, wijl een gewelddadigheid van dien aard in Frankrijk streng werd gestraft, moest de President van de rechtbank van Grenoble dien nacht in de gevangenis bekoelen.
Den volgenden morgen werd Lescot onder borgtocht ontslagen, na een kort verhoor, waarin hij met luider stem verklaarde, dat hij volkomen in zijn recht was met een courtisane aan de kaak te stellen, die hem tot minnaar had aangenomen en die de onbeschoftheid had in het publiek te zeggen, dat zij hem niet kende. ‘Dat recht,’ zeide hij, ‘ben ik bereid voor elke rechtbank te handhaven.’
Datzelfde zeide hij in het publiek en over het geheel koos de wereld zijn partij.
Indien de beschuldiging van Lescot valsch was, had Madlle Molière hem slechts aan te klagen wegens laster en mishandeling.
Zij aarzelde, waardoor de publieke meening werd bevestigd, en de bewonderde, geliefde actrice werd uitgelachen, bespot en voorbijgezien.
Dat maakte haar ongerust en zij ging naar een bejaarde actrice, Châteauneuf geheeten, die een slimme vrouw was en haar menigmalen in intriges met goeden raad had gediend.
Châteauneuf zeide, dat de zaak duidelijk was; dat zij moest procedeeren.
‘Ja, maar ik durf niet,’ antwoordde Madlle Molière; ‘zij zullen mijn geheele leven onderzoeken.’
De oude vos lachte; doch zeide: ‘Daarom moet gij het niet laten, kind. Ge zijt nu althans onschuldig, en van dat toeval moet ge gebruik maken; dan wordt er meteen aan uw wezenlijke amourettes getwijfeld. Lever maar aanstonds uw aanklacht in. Als ge de zaak laat loopen, zijt ge geruïneerd.’
De jonge vos luisterde met den jegens de grijsheid passenden eerbied naar de redenen van de oude en leverde een aanklacht in tegen Lescot.
Hij bleef onwrikbaar als een rots zijn beweringen volhouden en bracht een zeer gevaarlijken getuige bij, namelijk den goudsmid van de Quai des orfèvres. Die man legde onder eede de verklaring af dat hij den ketting had geleverd, en dat Madlle Molière de dame was, die met Lescot in zijn winkel was geweest.
Die getuigenis was noodlottig voor Madlle Molière, zoowel in de oogen van het Hof als in die van het publiek. Doch, toen Lescot naar Madame Ledoux ging, om zijn verdediging te voltooien, was zij niet te vinden. Toen begon de advokaat van Madlle Molière lont te ruiken en zette de politie aan het werk om Madame Ledoux te vinden.
Intusschen was Madlle Molière het voorwerp van algemeene spotternij.
Doch nu gelukte het de politie Madame Ledoux op te sporen en haar verhoor verspreidde nieuw licht over de zaak. Madame Ledoux bekende dat Lescot, smoorlijk op Madlle Molière verliefd, haar hulp had ingeroepen; dat zij zich niet met een liefdehandel van dien aard had durven ophouden en daarom een jonge dame aan Lescot had voorgesteld, die sprekend op Madlle Molière geleek. Die jonge dame, zeide zij, heette Marie Simonnet, doch noemde zich de weduwe van monsieur Harvé de la Tourelle, een heer uit Bretagne.
Na die bekentenis werd er naar de bewuste jonge dame gezocht; haar spoor werd weldra gevonden en men ontdekte, dat zij door haar vrienden La Tourelle werd genoemd.
| |
| |
Doch ‘La Tourelle’ was verdwenen. ‘Zij zal nooit voor den dag komen, want zij bestaat niet,’ zeide Lescot; ‘wie heeft ooit van zulk een brutalen leugen gehoord? Alsof de eene vrouw het gezicht, de gestalte, de manieren, de kuch, den halsketting van een andere kon hebben.’
Maar inderdaad, La Tourelle werd in een van de voorsteden van Parijs ontdekt, en de justitie was verbaasd over de gelijkenis tusschen haar en Madlle Molière.
Zij werd, in tegenwoordigheid van Ledoux en den president Lescot met Madlle Molière vergeleken.
De dames stonden tegenover elkander als twee jonge herten, gereed om tegen elkander in te stooten. De beleedigde actrice kruiste fier haar armen over elkander, stak haar neus in de lucht en wilde gaarne op de andere als op een misdadigster neerzien. Doch haar evenbeeld zag terstond, dat zij de jongste was en stond in een zedige houding, doch met uitdagende zelfbewustheid, tegen haar over.
Die voorbijgaande uitdrukking daargelaten waren zij volmaakt aan elkander gelijk in gestalte, in grootte en gelaatstrekken.
Verbazing teekende zich op ieders gelaat; vooral op dat van Lescot.
Madame Ledoux bleef bij haar bekentenis en zij en La Tourelle werden gevangen gehouden om haar vonnis af te wachten.
Nu had de zaak van Lescot een geheel ander aanzien gekregen en hij wenschte niets liever dan dat het geval gesmoord wierd. Hij wendde al zijn invloed aan om La Tourelle onder borgtocht in vrijheid te doen stellen, waarschijnlijk met de bedoeling daarvoor te betalen en haar het land uit te zenden. Doch de rechters wilden geen borgtocht aannemen en de dag der terechtzitting was bepaald.
Toen kocht Lescot den cipier om en hij bedacht voor La Tourelle een slimme manier om te ontsnappen; iets wat zij nooit uit zich zelve zou bedacht hebben, want zij was, zooals veel andere dames van haar soort, slechts geniaal in liefdezaken.
Lescot zond haar naar het hart van Dauphine en de terechtzitting werd verdaagd.
Doch Madlle Molière was niet te bevredigen; zij wendde zich tot invloedrijke personen en gebruikte al haar listen, al haar bekoorlijkheden.
Het gevolg daarvan was een nieuw proces, waarin niet een van degenen die haar beleedigd hadden, ontkwamen.
De president Lescot werd veroordeeld, voor het Hof en in de tegenwoordigheid van Madlle Molière en vier door haar te kiezen getuigen, met luider stem te verklaren:
‘Ik, François Lescot, betuig en verklaar, dat ik door een ondoordachte vergissing geweld heb gebruikt tegen Madlle Molière hier tegenwoordig en dat ik haar schandelijk heb belasterd, hoewel zonder boos opzet, wijl ik haar voor een andere vrouw heb aangezien.’
Hij werd daarenboven veroordeeld tot een boete van tweehonderd francs.
Bij hetzelfde vonnis werden de vrouwen Ledoux en La Tourelle veroordeeld tot betaling ieder van twintig francs in de schatkist en ieder honderd francs aan Madlle Molière en gegeeseld te worden voor het Châtelet en voor het huis van Madlle Molière.
Lescot deed zijne amende honorable en betaalde zijn boete.
Madame Ledoux betaalde haar boete en werd gegeeseld voor het Châtelet en voor de ramen van Madlle Molière; doch La Tourelle was gelukkiger. Lescot, die nu in velerlei opzichten de vrouw, welke hij aanbad, vergeleken had met de vrouw, die haar had voorgesteld, was erger verliefd dan ooit; doch niet op de actrice, maar op haar Dubbelgangster. Hij volgde haar naar Dauphiné en bleef haar levenslang liefhebben; welke liefde zij, naar men zegt, heeft beantwoord.
Madlle Molière werd, zooals haar slimme raadgeefster had voorzegd, geheel in haar eer hersteld. ‘Het is ongetwijfeld alles laster geweest wat er van haar is
| |
| |
uitgestrooid geworden’, werd er gezegd. Het vonnis van de rechtbank bleek, om het zoo te noemen, een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor haar te zijn.
De getuigenis van den goudsmid liet zich verklaren door de omstandigheid, dat er geen juweelen in den halsketting waren; hij had er verscheidene van hetzelfde model afgeleverd, en hij meende zeker te weten, dat hij Madlle Molière met Lescot in zijn winkel had gezien.
Terwijl de zaak nog in ieders geheugen was, zag t'Inconnue van Thomas Corneille het licht. Madlle Molière was de gravin en in het stuk komt een heidin voor, die haar hand onderzoekt en haar waarzegt met de volgende regelen:
Cette ligne, qui croisse avec celle de la vie,
Marque pour votre gloire un moment très-fatal;
Sur des traits ressemblants on en parlera mal,
N'en prenez pas trop de chagrin.
Si votre gaillarde figure
Contre vous, quelque temps, cause un facheux murmure,
Un tour de ville y mettra fin.
Et vous rirez de l'aventure.
Het publiek, altijd gereed werkelijkheid achter fantasie te zoeken, paste die regels onmiddellijk toe op hetgeen er met Madlle Molière was gebeurd en toonde zijn sympathie voor de kunstenares door een stormachtigen bijval.
Daarna trouwde de favoriete haar acteur en - zette haar galanteriën voort.
Doch in den grond ontbrak het Célimène noch aan hart noch aan verstand. Op den verjaardag van Molière's dood, die in den winter viel, verzamelde zij altijd de armen om zijn graf, gaf hun aalmoezen, liet groote vuren aanleggen om hen te verwarmen, terwijl zij haar goede gaven genoten.
Arme Celimène, vaarwel!
Naar Charles Reade.
|
|