zijde met humor doorweven,’ terwijl de ‘bijvalsbetuigingen van geletterden en minder geleerden die toestroomden’, den schrijver en uitgever hadden bewogen om de vroeger in het Schoolblad geplaatste fragmenten tot een geheel vereenigd, in het licht te geven.
Wij zetten dit wat opgeschroefde voorwoord op rekening van den uitgever, die hier met dat geniaal en humor zoo mild was, dat men bijna zou zeggen, dat hij daarmede morste. Trouwens, dit werd reeds vóór honderd jaar gedaan, waarom dan ook de oude Claudius, niet zonder eenige malice, ‘das Schenie ist'n Wallfisch’ schreef. - Wat toch heeft men al onder de rubriek humor gebracht, waarop bizarre veel beter zou passen! Het ‘versnapering bij 't ontbijt en de theetafel’ kon hier beter voegen, als men er slechts niet te zeer aan P. van Hemert's Lektuur e.z.v. bij denkt. Intusschen laten we dat voorwoord voor rekening van hem, die het schreef, en bezien het werk.
Dit draagt in zijn eenvoud en openhartigheid het merk der waarheid. Er spreekt eene ingenuiteit in, die den schrijver iets beminnelijks geeft, zoodat wij den persoon leeren achten. Daalt hij tot kleinigheden af, die voor hem van gewicht moesten wezen, maar welker uitvoerige beschrijving de lezer hem gaarne zou schenken, b.v. het gebruik van een kom koffi, het koopen van lekkers, het eten van een eendvogel door zijn hond Clis gestroopt, worden er luttelbeteekenende dingen, dikwerf nietigheden met omhaal vermeld, terwijl hij tal van menschen aanvoert, waaronder enkele celebriteiten, met wie hij in aanraking kwam; men schrijve dit toe aan zijn leven in kleinen, beperkten kring, met incidenten die slechts voor hem en de zijnen gewichtig waren, al gaf ook zijn stand en karakter tot zoodanige beschouwingen eenige aanleiding. Men zette dit ook op rekening van het senectus loguacior, ‘de ouderdom praat graag.’ - Evenwel kon men de spreuk: ‘Laatsten zullen de eersten en eersten zullen de laatsten zijn’ wel ook op maatschappelijke standen van toepassing achten. Het zou te bezien staan, of het leven van menig troetelkind der fortuin, van rijke nietsdoeners, die zooveel landen bereisd, zooveel plaatsen, die door glans en vermaken naam hebben, bezocht, zooveel zangeressen gehoord, zooveel tooneel-celebriteiten gezien hebben, inderdaad belangrijker, nuttiger, beter mocht worden gekeurd dan dat van onzen eenvoudigen schoolmeester op een vergeten Friesch dorpje, of in een klein stadje. En neemt men daarbij in aanmerking, dat de man eens student was en ten doel had om tot een maatschappelijk meer aanzienlijk geachten stand te geraken, dan rekenen wij hem zijne tevredenheid, zijn beroepsijver, zijn berusting bij sommige teleur- en achterstellingen hoog toe. Voegen wij hierbij, dat hij steeds een trouw vriendenhart in zich omdroeg, dat erkentelijk was voor bewezen diensten, dan kan hij menig egoïstisch kind der weelde
beschamen.
Zijn beschrijving van de laagste en lagere scholen welke hij als kind en knaap bezocht, is kaustiek, en zal menig lezer, die van dien tijd