| |
| |
| |
Oorspronkelijke romans.
Bella. Novelle van P.F. Brunings, twee deelen. 's Gravenhage, D.A. Thieme, 1877.
Bella, een jonge en schoone, zeer gefortuneerde dame van aanzienlijken huize en Johan Arnolts, een jonkman van onechte geboorte, wel is waar in het bezit van groote geestesgaven, welke door eene goede opvoeding versterkt en ontwikkeld zijn, van eene niet alledaagsche mate van aangeborene en geoefende talenten, van onbesproken gedrag en een nobel karakter, maar daarbij wat excentriek en gedéclasseerd, en, wat meer is, geheel zonder middel van bestaan en vooruitzichten in de toekomst. Men zal moeten bekennen, dat deze twee ver genoeg op de maatschappelijke ladder van elkander verwijderd staan, om een huwelijk tusschen hen beiden tot de hoogst onwaarschijnlijke, zoo niet onmogelijke zaken te rekenen.
En toch komen daarbij nog andere, niet licht te tellen vijanden, die hun toekomstige vereeniging uit alle macht trachten te beletten.
De wanhoop van den jonkman, welke hem zoo ver brengt, dat hij eene poging aanwendt om zichzelven van kant te maken, de openbare tegenwerking en geheime intriges van den gewezen voogd van de rijke en schoone erfdochter en van diens zoon, die mede vues op haar heeft en zich van hare hand tracht meester te maken als middel, om hare fortuin te bemachtigen - dit alles en meer nog spant samen, om de gelieven voor goed en voor altijd van elkander te scheiden.
Maar alle bezwaren en moeielijkheden worden zegevierend overwonnen en Johan Arnolts trekt den hoogsten prijs uit de huwelijksloterij.
Zoo als men ziet, is het thema, de intrige van de novelle van den heer Brunings niet bijzonder nieuw of buitengemeen te noemen.
Maar wat daarentegen wel degelijk nieuw, ongemeen, frisch en niet alledaagsch verdient genoemd te worden, is het talent, waarmede deze niet ongewone données door den auteur zijn uitgewerkt en tot een boeiend, van geest en leven tintelend, geheel verwerkt. Er ligt een waas van frischheid en levenslust, die alle zwarigheden licht telt en te boven komt, over het geheele werk; de heldin bezit die beminnelijke en aantrekkelijke eigenschap in zoo buitengewone mate, dat zij den lezer onwillekeurig élektriseert en hem in een soort van lichte dronkenschap, in een poëtische en hoogst genoegelijke stemming brengt. Er is zeer veel actie in deze novelle; het verhaal wordt nergens door onnoodige uitweidingen en lange redeneeringen afgebroken. Er wordt, om zoo te zeggen, bijna geen enkel woord gesproken, dat niet tot eene of andere daad leidt of met eenige handeling in onafscheidelijk verband staat; ieder woord en elke daad vormt een onmisbaren draad in het weefsel der gebeurtenissen. De karakters zoowel van de personen, die
| |
| |
de hoofdrollen in het drama vervullen, van Bella, Johan Arnolts en Henri van Rijn, als van hen, die eene meer ondergeschikte rol spelen, den kolonel Van Schomberg, Geesje, Van der Steen en niet het minst den vluggen, spraakzamen, hulpvaardigen en achtenswaardigen mijnheer Pluim, coiffeur en handelaar in toiletartikelen, een allergeestigsten en vroolijken Figaro, zijn flink en scherp geteekend en goed volgehouden. Alleen komt het ons voor, dat de heer Pluim, hoe aardig hij ook dikwijls om den hoek komt kijken en hoe geestig hij weet te keuvelen, met het oog op zijne maatschappelijke betrekking, een al te gewichtige rol in het drama vervult.
We kunnen ons haast niet voorstellen, dat een aanzienlijke jonge dame van adel iemand als Pluim, al staat hij overigens nog zoo gunstig bekend, tot vertrouwde van hare hartsgeheimen zal maken en als onderhandelaar tusschen haar en haren pretendent van zijne diensten zal gebruik maken. Met uitzondering evenwel van deze eenigszins vreemde verhouding, die voor het overige door de geestige inkleeding vrij plaisibel wordt gemaakt, vergt de auteur geene tours de force van onze verbeeldingskracht. De waarschijnlijkheid is geenszins aan de schildering van treffende of verrassende tooneelen opgeofferd.
Het verhaal heeft - en wij vinden daarin een van zijne goede eigenschappen - geen directe zedelijke, politieke of religieuse strekking. Het is geene morale en action. Toch verstaat de auteur de kunst, zonder de poëtische illusie in het minst aan de zucht tot moraliseeren op te offeren of den vluggen gang van het verhaal door redeneeringen te remmen, om eenige maatschappelijke vooroordeelen en wanverhoudingen met goedgerichte pijlen der satyre te doorboren.
Aan den vorm is blijkbaar veel zorg besteed en het genot van de lezing wordt door den over 't algemeen uitmuntenden stijl niet weinig verhoogd. De dialoog is vloeiend en geestig, hier en daar tintelend van vernuft en toch altijd ongemaakt, natuurlijk en echt Hollandsch.
Alleen komt het ons voor, dat het woordje: opvallend, dat wij als een vreemden indringer van twijfelachtige nationaliteit beschouwen, een onaangenamen dissonant vormt in den anders zoo zuiveren Hollandschen conversatiestijl.
Ons oordeel resumeerende, kunnen wij de lezing van ‘Bella’ aan ieder, die nog geen kennis met haar gemaakt heeft, met nadruk aanbevelen.
Wij hopen, dat de heer Brunings ons nog vele even amusante en even welgeslaagde zedenschetsen (naar de natuur geteekende genre-stukjes uit het hedendaagsche Hollandsche familieleven), moge schenken.
| |
| |
| |
De Schoonzusters, Katy 's verloving. Twee novellen door Catharina. Amsterdam, J.C. Loman Jr. 1876.
't Is wel opmerkelijk en 't pleit niet voor het talent onzer romanschrijvers en schrijfsters, zou men zeggen, dat zulk een verbazend aantal vertaalde romans het licht ziet en daarentegen zoo heel weinig oorspronkelijks genade vindt in de oogen van ons publiek. Die zich echter de moeite wil geven om o.a. bovengenoemde novellen te lezen, zal met mij moeten erkennen, dat deze opmerkelijke daadzaak geenszins te wijten is aan onze gebrekkige vaderlandsche literarische producten en menig onbekend talent onder ons genoeg werkelijke verdienste bezit om evenveel, zooal niet meer, aanspraak te kunnen maken op dezelfde onderscheiding. 't Is een zeer treurig verschijnsel in ons land, dat men op 't kunstgebied den talentvollen vreemdeling zoo buitensporig huldigt en den talentvollen inboorling veel lager schat dan hij verdient, ja, hem niet zelden geheel verloochent. De goede smaak wordt waarlijk niet bevorderd door al het buitenlandsche kaf, dat met het koren binnen onze grenzen wordt gesmokkeld. Een weinig meer nationale trots op dit punt zou daarom geen kwaad kunnen. Publiek en letterkundigen zouden er evenzeer door winnen. Zoolang evenwel de uitgevers meer baat vinden bij de uitgave van het goedkoope vertaalwerk, is er weinig kans op de toename onzer oorspronkelijke literatuur, veeleer zullen we die zien afnemen, ondanks de veelbelovende kiemen die ze bevat. Reeds menig artikel hebben onze couranten gewijd aan de onverschilligheid van het publiek voor den bloei onzer letterkunde. Die bloei kan alleen bevorderd worden door het koopen van boeken en zoo al nu en dan een enkel boek dit voorrecht te beurt valt, vinden toch de meesten hun te huis in de leesbibliotheken. Dit maakt de uitgave van hooger gehonoreerde oorspronkelijke pennevruchten bedenkelijk en we danken er dan ook het surplus van voddig vertaalwerk aan, dat voor een bagatel ter lezing aangeboden, in onze woningen meer het burgerrecht verkreeg dan de voortreffelijkste pennevrucht van eigen
bodem.
Een andere feil tegen onze letterkundigen is de recensentenijver om hen den kunstweg zoo steil en doornig mogelijk te maken. Dragen de critieken der vertaalde romans over 't algemeen den stempel van groote toegevendheid, in de gebreken van den oorspronkelijken roman verdiept men zich veelal tot in het kleingeestige en meet ze liefst zóóver uit, dat ze er het goede en schoone geheel in overschaduwen. Wijzer en billijker zou het zijn, de verdienste van onze schrijvers en schrijfsters, - ook al heeft men geen reden om ze te ontzien, - in een helderder en zuiverder licht te plaatsen. Het publiek hecht aan woorden en waar het voortdurend meer afkeurend dan goedkeurend hoort beoor- | |
| |
deelen, onderstelt het natuurlijk minder talent dan bij den gunstiger beoordeelden uitheemschen schrijver.
De Hollandsche schrijfster Catharina is, dunkt mij, eene dergenen, die door onze landgenooten niet genoeg gewaardeerd wordt. Van hare beide novellen: ‘De schoonzusters’ en ‘Katy's verloving’ hoorde ik tenminste nog met geen enkel woord gewagen, terwijl daarentegen onze jonge dames dweepten met de laatst verschenene Engelsche romans, te veel om op te noemen. En toch ligt er een wereld van gevoel in deze beide novellen en bevatten ze waarheden even treffend als aandoenlijk. 't Zijn maar schetsen, als men wil, maar zoo uitmuntend van fijnheid en innigheid, dat ze menig groote schilderij aan indruk overtreffen. Waarlijk, we behoeven niet zooveel lof te verspillen aan de Duitsche Marlitt en de Engelsche Yonge, als we ons kunnen beroemen op Catharina's tante Ka, een type zoo aantrekkelijk van liefheid, eenvoud en gevoel, dat we er tevergeefs in de pennevruchten der gevierde buitenlandsche schrijfsters naar zoeken.
Waar zóóveel schoons en goeds wordt geschonken, acht ik iedere aanmerking van ondergeschikt belang. Naar innige overtuiging het geluk van anderen te behartigen is een te goede leer om er iets op te willen afdingen, zelfs al stemt men niet in alle opzichten met het gevoelen der schrijfster overeen. De vrome christenzin, die weldadig op iedere bladzijde van Catharina's novellen den lezer verkwikt, de natuurlijkheid en de zuiverheid van haren stijl, het warme gevoel dat er ons uit tegenstroomt, geeft deze schrijfster recht op de erkenning van haar talent.
Catharina F. van Rees.
| |
Op de Beukenhorst. Novelle van H.T. Chappuis. Haarlem, H.M. van Dorp, 1876.
Met goede verwachting namen wij het hierbij aangekondigde werk ter hand, en zagen ons in geenen deele bedrogen. Het plan is eenvoudig en goed aangelegd, de karakters zijn met klaarheid en voldoende consequentie geschetst, de gebeurtenissen ontwikkelen zich gereedelijk met een natuurlijken gang, zonder meer incidenten dan in den dagelijkschen loop der dingen zich kunnen voordoen. Een en ander maakt het tot een interessant en in den besten zin van het woord goed Hollandsch boek. Het is degelijk en praktisch, omdat het den vinger legt op eene bij vele vrouwelijke karakters wonde plek, die door menigeen luttel wordt geteld en onbedachtzaam tot hebbelijkheid gekweekt; maar die desniettemin schromelijke gevolgen kan na zich sleepen, die ook in lichter graad
| |
| |
aanleiding tot verwijdering en verbittering tusschen nauwverbonden menschen worden kan. Het is van die zijde eene zielkundige studie, die ernstige waarheid predikt en heilzame wenken en waarschuwingen bevat.
Elise, de hoofdpersoon, is een in bijna ieder opzicht prijzenswaardig meisje, eene edele dochter en later eene waardige echtgenoote, die slechts ééne fout heeft, gebrek aan openheid en vertrouwen jegens wie haar de naasten zijn. Dit leidt haar tot geheimhouding jegens dezen, waar oprechtheid en uitkomen voor de waarheid inderdaad het beste middel zou geweest zijn om bezwaren uit den weg te ruimen of te voorkomen, welk gebrek nu evenwel de ééne doode vlieg wordt, die de zalve des apothekers doet opwellen, in den balsem het bederf veroorzaakt. Zij gevoelt en waardeert het (bl. 170) ‘dat onderling vertrouwen - elkander steeds met een oprecht gelaat en open oog te kunnen aanzien, zonder dat er een schaduw op de ziel bleef rusten, iets heerlijks wezen en een gevoel van kalmte geven moest bij al wat iemand overkwam.’ Maar zij acht dat geluk voor zich niet weggelegd, omdat zij vroeger reeds niet oprecht was geweest. Dit gebrek heeft tengevolge, dat haar moeder haar verkeerd beoordeelt, dat eene betrekking die haar levensheil kon uitmaken wordt afgebroken, terwijl zij daardoor zich bij haar lateren echtgenoot in dubbelzinnig licht plaatst, en er tusschen hen eene verwijdering ontstaat, die op totale vervreemding en scheiding dreigt uit te loopen, zoodat de schaduw op de ziel nacht dreigt te worden. Hadden wij hier werkelijkheid in plaats van fictie voor ons, dan zouden we vragen, of haar moeder, die wel met wat forsche hand haar van Frans van Weert poogt af te rukken, door Elise schroom in te boezemen, deze Geheimthuerei ook heeft gevoed?
Die moeder is overigens een model van zelfopoffering, van moed die in den strijd des levens lijden en handelen kan, de vrouw in haar zedelijk schoon, in hare waarde en haar adel, die in zedelijke kracht den forscher man zoo vaak overtreft, over wier hoofd de stormen waaien, waarvoor zij buigt om zich weldra te verheffen, terwijl de man daardoor wordt gebroken, of daarvoor wijkt maar dit op minder edele wijze, recht noch plicht voor hem heilig blijven, en hij somwijlen laag kan zinken.
Een voorbeeld daarvan is haar echtgenoot, die een waar mauvais sujet wordt, een egoïst in den hatelijksten vorm, wiens mogelijk betere gemoedsbewegingen en handelingen niet meer te vertrouwen zijn, die dieper en dieper zinkt, en die ten laatste schijnt niets beters te kunnen doen dan te verdrinken. Men zou aan zulk eene verloochening van zedelijke beginselen, aan zoodanige ontaarding en verwildering, ter eere der menschheid, geloof willen weigeren, indien niet de laatste jaren van geldkoorts en beurzensnijderij in allerlei vormen betrekkelijk treurig rijk waren geweest in voorbeelden van dien aard.
Mijnheer en mevrouw Blaak zijn naar het leven geteekend in hunne welwillendheid jegens vreemden, in hunne bekommerde liefde voor hun
| |
| |
zoon, hun Leo, die hen doet heenzien over en langzamerhand verzoent met een huwelijk dat zij aanvankelijk, en dit niet zonder allen grond, als eene burgerlijke mésalliance beschouwen.
Maar aan dien helderen hemel vertoont zich een wolk, uit het achterhoudende karakter van Elise geboren, en door een gewezen knecht van Van Weert, hare eerste liefde, die een snood bedrieger zich toont, gevoed. Laatstgenoemde blijkt een man van eer te wezen, die zich de ondervonden teleurstelling en terugzetting op edelmoedige wijze getroost. Intusschen alles komt tusschen de beide echtelingen terecht, en Elise tot inzicht, hoe zij door haar gebrek aan vertrouwen, door valsche schaamte, veel leeds aan zich zelve en allen wie haar nader stonden had berokkend, en gevaar geloopen om onherstelbaar diepen jammer te brengen over zich zelve en haar kring.
‘Op de Beukenhorst’ is een meer dan lief verhaal, het is eene menschkundige voorstelling van karakters, bij uitnemendheid Hollandsch, wijl het ons menschen voor oogen voert uit onzen kring en van onzen bloede; men is er en pays de connaissance. De zedelijke strekking is prijzenswaardig. De auteur verdient lof voor aanleg en bewerking. Het is eene aanschouwelijke voorstelling van hetgeen wij lezen op bl. 155: ‘Waarom de gansche waarheid niet gezegd, Elise? Menige traan, menig uur van bitter leed zou u (en anderen) later zijn bespaard. Ge meendet het goed, geen zweem van kwade trouw lag er in uwe bedoeling; doch 't was verkeerd. Als eerlijkheid, volkomen oprechtheid en waarheidsliefde niet mede de grondtonen zijn van het accoord van den echt, kan er nimmer waar geluk voor man en vrouw bestaan.’
Ch.
| |
Frieda de Montigny door Henriette van Overzee. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon, 1877.
Surtout considérez, illustres seigneuries, comme l'auteur est jeune et c'est son premier pas.
A. De Musset.
Met dit bescheiden beroep op toegevendheid biedt Henriette van Overzee ons haar eersten roman aan, een boek dat uitblinkt door fiksche karakterschildering, gezonde ideeën en natuurlijken eenvoud. Tegen de gewoonte van bijna alle eerstbeginnenden vermeed deze schrijfster zorgvuldig de klippen, waarop eene eerste pennevrucht zoo licht strandt. Bijna nergens vinden we haar verward in het sentimenteele of excentrique. Altijd duidelijk in hare voorstelling, schetst ze ons personen en toestanden naar het leven, voegt er terloops hare
| |
| |
juiste opmerkingen bij en bewijst daardoor, dat ze eerst goed kennis maakte met de Maatschappij en hare individuen, voordat ze de pen opnam om onze nationale bibliotheek met het product haars geestes te verrijken. Frieda de Montigny is een zeer goed geslaagd type en hare verhouding tot haren voogd Karel is even natuurlijk als onderhoudend beschreven. Boeit ze ons als natuurkind, ook als jonge dame wekt ze onze belangstelling. Zeer aardig en menschkundig schetst de schrijfster de tooneeltjes tusschen deze Frieda en John van Aerloo, den jongeren broeder van haren voogd. Geheel naar den aard van haar karakter, zien we Frieda strijd voeren tegen de bedilzucht en redeneerkracht van dezen wereldman, dezen man van ondervinding en van edele beginselen, totdat hij haar ten slotte overtuigt van zijne goede bedoelingen en een diepe, vurige genegenheid voor hem in haar hart doet ontvonken. John is een gentleman van het echte soort en naast Frieda de schitterendste figuur van het boek. Jammer dat zijn glans wat verbleekt door zijn misplaatst huwelijksaanzoek bij Anna Blume, wie hij als jongeling zijn liefde wijdde. Een man als John moest zich te goed bewust zijn van de richting, die zijn hart nam, om er iemand de plaats in te kunnen aanbieden, waar een andere reeds op troonde. Wilde de schrijfster hierdoor het opofferende karakter van Anna nog sterker doen uitkomen? 't Is anders al opoffering genoeg, als een vrouw de stem haars harten smoort, en het voorwerp harer liefde wijst op de gade, die hij zich in 't geheim wenscht. Meer was niet noodig. Over 't geheel heeft de schrijfster, in haren ijver om Anna Blume op een hemelhoog standpunt van zelfverloochenende liefde te plaatsen, deze figuur te sterk gekleurd, en dit vermindert hare waarde.
Met het oog op de werkelijke verdienste van dit boek, dat, vooral als eersteling, een verrassenden indruk maakt, komt der schrijfster nog de goede raad toe om haar stijl wat te polijsten. In het begin van het eerste deel wordt bij afwisseling gebruik gemaakt van den tegenwoordigen en den verleden tijd. Tot een plastische voorstelling van gebeurtenissen en in de gesprekken, die gevoerd worden, is het gebruik van den tegenwoordigen tijd verkieslijk, maar dan consequent doorgevoerd en niet met horten en stooten zooals hier het geval is. Grooten dienst zou het snoeimes nog kunnen bewijzen aan zinnen zooals b.v. op pag. 240, 2de deel:
‘Aan haar verzocht hij hem Frieda's kamer te wijzen, waar hij het meisje aan de zorgen der vriendelijke werkmeid overliet en zelf naar den salon terugkeerde, waar mevrouw van Zee en Adèle hem afwachtten onder een levendig gesprek over de ongewone scène in den tuin.’
Op Pag. 256, 2de dl.
‘Otto had ontkend het briefje geschreven te hebben, maar verklaarde het voor een goed geslaagd namaaksel van zijn schrift. Wel herinnerde hij zich, Frieda over geldelijke moeielijkheden geschreven te hebben, maar met verontwaardiging ontkende hij er ooit aan gedacht te heb-
| |
| |
ben van haar zusterlijke genegenheid voor hem misbruik te maken om van haar iets te vragen, dat haar in een valsche positie kon brengen.’ enz. enz.
Dergelijke zinnen, niet zelden door tusschenzinnen onmatig gerekt, veraangenamen de lectuur niet, en van een boek dat zooveel goeds bevat is dit jammer, De schrijfster neme dezen wenk ter harte, beoefene vlijtig taal en stijl; haar talent is te veelbelovend om er geen rijpere vruchten van te kunnen verwachten.
| |
Huwelijken onder en zonder de wet in Nederlandsch Oost-Indië, door Adriaan de Molenaere. Leiden, Gualth. Kolff, 1876.
Referent behoort niet tot hen, die door eigen ervaring met de toestanden in Indië bekend werden. Evenwel zijn die hem, niet enkel door lektuur, maar ook door aanraking en verkeer met oudgasten, niet zoo geheel vreemd, zoo ook niet het leven van Europeanen met inlandsche kinderen aldaar. Daarin is veel en gebeurt veel, wat afkeer wekt bij ons die aan Europeesche zeden gewoon zijn en onder onze wetten leven, maar er is ook wat zulk een wijze van doen en zijn, indien al niet wettigen, dan toch verschoonen kan. Eene onorde in de huishoudingen waar geen vrouwelijk toezicht bestaat en daaruit voortvloeiende verkwisting ten nadeele des meesters en traagheid bij het personeel, verveling na afloop der dagelijksche werkzaamheden in eenzame streken, of wanneer men het niet altijd in societeit of komedie, die daarenboven alleen in de hoofdplaatsen zijn, wil zoeken, de weinige letterkundige ontwikkeling der meesten die derwaarts gingen, zoodat het ‘in een hoekjen met een boekjen’ van den Kerkvader hun voorkomt als dwaze non-sense - een en ander leidt, om van andere redenen te zwijgen, velen er toe, om zich langs dien weg een zij 't dan ook twijfelachtig levensgenot te verschaffen. En dit was nog meer het geval in vroeger dagen, toen de verschijning van ongehuwde Europeesche dames, vooral in de meer binnenwaarts gelegen streken, nog eene groote zeldzaamheid was.
Dat bij zulken stand van zaken menige verbintenis van dien aard heilloos mocht heeten, dat de inlandsche meisjes de slachtoffers werden, en nog meer de kinderen die uit zulke huwelijken voortkwamen, wanneer zoodanige vrouw het bosch werd ingejaagd, dat verkrachting van anders natuurlijke en innige banden, dat verdierlijking de vrucht was van een gedrag beneden dat van het dier - tal van voorbeelden hebben dit bewezen, al waren er sommigen, die nog te menschelijk dach- | |
| |
ten, om de vrouw en het eigen bloed aan de ellende en de verwaarloozing prijs te geven. Anderen deden de moeders met of zonder de kinderen, hetzij met geld of onder toezegging van protectie over aan wie haar, ondanks het gebeurde, begeerden. Hoever dit kan gaan leere het gedrag der gebroeders Sorag.
En toch beging het Javaansche meisje en hare ouders daar mede een zooveel kleiner vergrijp dan zij, die eene Europeesche opvoeding hadden genoten, die in Christelijke landen hadden gewoond en nog Christenen genoemd werden. Al doen twee hetzelfde, dan is dit nog niet hetzelfde - luidt een oude Latijnsche spreuk, die in dezen ook waarheid behelst. Hoezeer verschilden de zedelijke begrippen der volken van het Oosten van de onze, vooral ten aanzien van kuischheid en kieschheid! Dáár was veelwijverij van oudsher in zwang, en was der vrouw een ander, een lager standpunt in huis en maatschappij aangewezen. - Meer ergernis gaf den Javaan dan ook het wilde leven, de verleiding, waaraan mannen, soms zelfs van hoogen rang, zich schuldig maakten om aan hunne lusten te voldoen. Hierbij kwamen de uitspattingen, de dronkenschap in de eerste plaats, ook de afpersingen welke sommigen begingen, en waardoor zij de voorwerpen werden eener stille verbittering, die soms in wrok overging, en waaraan dikwerf de wraakoefeningen, het verzet van inlanders waren toe te schrijven. Zulke zedeloosheden moesten nadeelig werken op het prestige van den Europeaan, dat het voornaamste steunpunt is van ons gezag, en het besef van diens meerderheid bij den inlander voor afkeer en verachting doen wijken.
Van een en ander ontvangen wij hier eene voorstelling, reeds in het eerste hoofdstuk, dat te tellen is, gelijk de uitgever in zijn voorbericht zegt, onder die tooneelen, die misschien al te realistisch heeten. - Wij voor ons geven aan den heer De Molenaere den lof, dat hij waarlijk de perken niet te buiten is gegaan, maar dat hij veeleer niet het ergerlijkste heeft gekozen en, gehouden tegen de realiteit, de kleuren heeft verzacht. Er zijn ons nog gemeener staaltjes bekend. Dat hij nu en dan een tafereel ophing, waarvoor de welvoegelijkheid en zedelijkheid een bedekkend gordijn zou willen schuiven, lag niet aan hem, maar aan zijn onderwerp. Hij kon hier niet te eenenmale zwijgen, zonder te kort te doen aan de waarheid, mogen zulke zaken ook het werk minder geschikt maken voor eene algemeene lektuur. Gelukkig worden de De Resé's zeldzamer dan weleer, vooral ook sedert meerderen onzer Europeesche dames naar Indië trokken en trekken, en er mannen van beter allooi dan velen in vroeger dagen in onderscheidene betrekkingen derwaarts gingen, op wier koffers en kisten de onzichtbare drie H - 's [houdt hem hier] gemerkt stonden.
Van dien stempel zijn de dokter Van der Amt en diens gade en ook Veelinck, die eene vroeger door omstandigheden meer verschoonlijke omissie herstelt, en wiens raad en voorbeeld ook Razoo bewegen om een
| |
| |
beteren weg te kiezen, dan dien hij vroeger bewandelde; zelfs De Resé geraakt mede in het betere spoor en wendt zijne schatten en krachten tot edeler doeleinden aan dan waartoe deze vroeger dienden.
Waren wij bij de lektuur van het begin van het werk eenigszins bevreesd, dat de strekking van ‘huwelijken onder en zonder de wet’ eene minder goede en zedelijke zou wezen; dat wij hier denkbeelden zouden vinden aangaande het huwelijk à la Hartmann en andere wijsgeeren en libertins van onze dagen; de voortgezette lektuur deed ons vaak instemmen met den auteur, die b.v. op bl. 61 en velerwege opmerkingen geeft, die inderdaad een gezonde zedelijke strekking hebben en door echte humaniteit gekenmerkt zijn. Zijne schetsen zijn dikwijls levendig en voeren ons de menschen, welke hij laat optreden, helder voor oogen. Het geheel vormt een tafereel, waarin het Indische leven trouw en naar waarheid wordt voorgesteld, zoodat wij het ieder die daarin belang stelt kunnen aanbevelen. Natuurlijk kon en kan niet alles couleur de rose zijn, adres aan Von Ezele, den aartsoplichter, en De Bluffa, zijn ietwat onhandigen leerling.
Als eene proeve van des auteurs wijze van beschouwing van - en zijn oordeel over het hoofdonderwerp van zijn boek kunnen de laatste regels dienen op bl. 197: - ‘Bij menschenkennis en die van de eischen der orde in de zamenleving en de maatschappij is het tamelijk utopisch, het onnoodige en kinderlijke van den wettelijken huwelijksband en van maatschappelijke gebondenheid te betoogen. Zulk eene beschouwing is gegrond op uitzondering, niet op regel. De regel is: - Voorkom door wettelijke bepalingen in beginsel de gevolgen van hartstochtelijke ligtzinnigheid. De uitzonderingen daarentegen: - Er zijn slechts enkelen, slechts uiterst weinigen, zoo er bestaan, die dien breidel der wet kunnen missen.’ - En inderdaad, wilde men in dezen bij het aangaan van huwelijken, om onberaden stappen te voorkomen, de inmenging van den staat vorderen; waar zouden de vertegenwoordigers van het gezag te vinden zijn, die zulk toezicht op zich wilden nemen, waar de gedweeë onderdanen, die zich hieraan onderwerpen zouden? Wie zou zich zulke beperking van persoonlijke rechten laten welgevallen? Liet de staat ten aanzien van het verbreken der echtverbintenissen meerdere vrijheid, maakte zij deze slechts gemakkelijker en wettigde zij die alzoo eenigermate, hoe vaak en om welke nietige redenen dikwerf, zou men zulke banden zien verscheuren! Toen men na de revolutie in Frankrijk maar enkele beperkingen in dezen ophief, telde men alleen te Parijs binnen ettelijke maanden bijna zesduizend echtscheidingen.
Zoo ook zouden we, ook terwijl wij het onrecht onschuldigen daardoor aangedaan erkennen, en al willen en kunnen wij voor onzen persoon hun de smet hunner geboorte niet toerekenen, ongaarne meerdere gelijkstelling tusschen echte en onechte kinderen ingevoerd willen zien. Wij zouden die als verlaging van den huwelijksband en gevaarlijk voor de zedelijkheid beschouwen. Wij laten het ‘'s lands wijze 's lands eer’
| |
| |
eenigermate, maar slechts tot zekere hoogte en niet onvoorwaardelijk gelden, wijl het soms veeleer mocht heeten: - ‘'s lands wijze 's lands schande.’ Meer kwaad dan zich laat berekenen deed de onzedelijkheid van Europeanen, Hollanders en niet Hollanders, in onze Indische bezittingen.
Er is, dit erkennen we, in vergelijking van vroeger veel verbeterd; doch er blijft veel te doen over. Men heeft Java e.z.v. te veel ten voordeele van 's rijks schatkist en ten bate van particulieren geëxploiteerd. Dat wij er zijn moge reeds een daad van geweld wezen; tergend wordt dit, wanneer van macht en overwicht misbruik wordt gemaakt. Is het, zelfs in het belang van orde en welvaart van den Inlander, niet wenschelijk, dat hij aan de hebzucht en heerschzucht van zijne overheden werd prijs gegeven, zou onze verwijdering door veete en oorlog worden gevolgd; ons belang, de humaniteit vordert, dat er veel voor het volk daar geschiede. Onze bezittingen met haar rijkdom zijn als het eigendom van den minderjarigen wees, dat door stiefvader of voogd wordt beheerd, maar dat in de eerste plaats ten nutte van den eigenlijken bezitter dient aangewend te worden. Vergrijp daaraan is diefstal, begaan of gedeeld zedebederf is zielenmoord, misdrijf en verzuim, waarop de Nemesis op den duur niet uitblijft. Ware en wijze humaniteit is ook hier de rechte politiek. Wie deze ten opzichte van den kinderlijk goedhartigen Javaan verloochent en verkracht, onder welken vorm ook, dien wenschen wij de welverdiende straf toe.
En door die humaniteit is ‘huwelijken onder en zonder de wet’ ingegeven, die ademt ons in het geheele werk tegen.
Ch.
|
|