| |
Geschiedenis van den dag.
De Fransche crisis.
De geschiedenis van den 16 Mei, die van den parlementairen staatsgreep van den President der Fransche Republiek, is spoediger geschreven dan dit in den regel het geval is met gebeurtenissen van den dag; de reden daarvan ligt voor de hand; gedurende geruimen tijd is die staatsgreep het onderwerp geweest èn van een nationale èn van een internationale critiek; maar ook behoeft het onderzoek naar de logische verklaring van die gebeurtenis niet diep te zijn; veel nadenken vereischt zij niet. 't Is waar, de Parijzenaars zagen vreemd op van de onbeschaamde wijze, waarop Mac Mahon met een illoyalen brief zijn Minister de deur uitzette, en de verrassing was groot genoeg om ook buiten Frankrijk een kreet van verbazing te doen opgaan, maar de volgende indruk was toch een zelfbeschuldiging van oppervlakkigheid; zulk een uiteinde van de zoogenaamde proefneming met de Republiek was veel natuurlijker dan de voortzetting tot een Ministerie nog liberaler, in elk geval flinker dan dat waaraan Jules Simon weinig meer dan een vale kleur verleende; men zag weldra in, dat de 16 Mei '77 de natuurlijke voortzetting was van den 24 Mei '73; men kon zich alleen vergissen, wanneer men niet verder zag dan de schermen van het
| |
| |
politieke tooneel en vergat dat tusschen die schermen de leden stonden van de welbekende royalistisch- Bonapartistisch- clericale firma, vertegenwoordigd door den hertog De Broglie c.s.
Wanneer men de omgeving nagaat, waarin Mac Mahon zich beweegt, dan verdwijnt de laatste bevreemding over het gebeurde. De President der Republiek moge, opgetooid als maarschalk, een flink man schijnen, wie hem goed beziet, houdt hem terstond voor een middelmatig persoon; noch zijn militaire bekwaamheden, noch zijn politieke eigenschappen zijn van dien aard, dat men hem voor het spelen van zulk een gewichtige rol in de wieg gelegd zou achten. Hij heeft dan ook nooit iets verricht, dat hem aanspraak kan doen maken op een meer dan bescheiden plaats in de wereld. Zijn hertogstitel heeft hij te danken aan een toevalligen greep op het Italiaansche slagveld, waardoor hij zijn meester, Napoleon III persoonlijk aan zich verplichtte; het éénige geniale wat men in hem zou kunnen vinden, is dat hij een snel begrip heeft om zich te vertoonen of zich terug te trekken, naarmate zijn eigenbelang dat meebrengt, wanneer er namelijk niet al te veel overleg voor noodig is. Zijn meesterstuk in dat opzicht heeft hij geleverd bij den slag van Sedan. Van een zwak, wijfelachtig karakter volgt hij in moeielijke oogenblikken meer de ingeving van zijn vermoedelijk eigenbelang dan een wel overlegd besluit. Toen hij van Chalons in '70 den weg insloeg naar de Belgische grenzen en daardoor de catastrophe van Sedan mogelijk maakte, liet hij zich leiden door het gevoel zijn meester aangenaam te zijn; strategische overwegingen spraken te duidelijk tegen dien tocht, dat zelfs een middelmatig man als Mac Machon het verkeerde daarvan niet zou hebben gevoeld. Juist het middelmatige van zijn karakter, zijn vatbaarheid voor indrukken van buiten, maakten hem in '73 tot den gewenschten man van de royalistische onderneming.
In één zaak is de Maarschalk echter standvastig, in zijn gehechtheid namelijk aan de Katholieke Kerk. Er ligt iets dweepachtigs in dat oog, en soldaten die met Mac Mahon in Algerië gediend hebben, toen hij nog eerste luitenant was, weten te verhalen, hoe deze vrome officier 's morgens vroeg met den rozenkrans in de hand en het gebedenboek onder den arm uit zijn tent kwam om een onderhoud te hebben met den aalmoezenier. Deze kerkelijkheid van den militair wordt gereedelijk verklaard uit het Iersche bloed van Mac Mahon; wanneer zij trouwens niet hem eigen geweest ware van natuur - ook daarin verraadt zich zijn bekrompenheid van geestvermogens - zou zijn vrouw er haar wel ingebracht hebben, want de Maarschalksche is een der bigotste vrouwen uit de Fransche hoogere standen; haar biechtvader is haar wet, en de dikke matrone weet gezag bij te zetten aan haar woorden; het is een gelukkig huwelijkspaar, want man en vrouw hebben de hoofdkaraktertrekken met elkander gemeen; diep denken doet mevrouw Mac Mahon evenmin als haar man; haar aandacht is verdeeld
| |
| |
tusschen de kerk en haar toilet en verder de hooge positie van den Maarschalk; voor haar ongesteldheden gebruikt zij Lourdes-water; dit maakt geneeskundige hulp overbodig.
Merkwaardig is 't hoe de republikeinen zich in Mac Mahon hebben vergist; zij toonden daarbij in niet geringe mate gebrek aan politiek doorzicht. Zij hielden den Maarschalk juist niet voor een hoogvlieger, maar toch voor een eerlijk man, die nooit zijn rol zóó zou opvatten, dat hij als President der Republiek de republikeinen zou verklaren voor vijanden des lands en als zoodanig behandelen. Men hield hem voor den ‘loyalen soldaat’, wiens naam voor 't minst een wapenstilstand aanduidde tusschen de verschillende politieke partijen, zwaaide hem lof toe en gaf daardoor mede aanleiding, dat de hertog van Magenta die congestie naar het hoofd kreeg, welke gewoonlijk eerzucht genoemd wordt. In verband met den hoofdkaraktertrek nam deze eigenschap al spoedig den vorm aan van het geloof een kind te zijn der Voorzienigheid; waarschijnlijk heeft de biechtvader het zaad gezaaid voor dit verheven geloof, dat voor verschillende doeleinden bruikbaar was.
De naïeveteit van de republikeinen ten opzichte van Mac Mahon ging heel ver; zij meenden op de loyaliteit van den Maarschalk zoo vast te kunnen bouwen, dat de Republiek moeilijk beter wachter kon hebben. Het Septennaat, uitgevonden door de reactionairen omdat de herstelling der monarchie voor het oogenblik een onmogelijkheid was, werd door de republikeinen geprezen, alsof het door hen zelf was uitgevonden als een dam tegen den stroom der royalisten; zij begrepen niet dat zij met dat Septennaat het Trojaansche paard binnenhaalden en de reactionairen dien langen termijn hadden gekozen om op hun gemak verder tegen de Republiek samen te zweren, totdat deze verbeurd verklaard kon worden.
Dat gebrek aan politiek doorzicht bij de republikeinen had in de practijk treurige gevolgen. In het vaste denkbeeld dat Mac Mahon niet gesteld was tot keerdam van de Republiek, drongen zij de liberale Ministers, Dufaure, Ricard, Marcère, Jules Simon tot het nemen van steeds liberaler maatregelen, tot het steeds consequenter uitzuiveren van het ambtenaren-personeel van antirepublikeinen, en waren blind voor de moeilijkheden, waarmee die Ministers op het Elysée te kampen hadden bij alles wat slechts den reuk had van liberaal of republikeinsch te zijn.
Die moeilijkheden zouden zonder twijfel nog veel grooter, ja onoverkomelijk geweest zijn, indien de Maarschalk niet telkens overreed was om de liberalen te laten begaan, daar zij spoedig elkander zouden afmaken, wanneer men hun slechts den teugel een weinig vierde. De benoeming van Jules Simon had althans de oogen moeten openen, maar juist het tegendeel was het geval; vooral het drijven van het Ministerie in de clericale quaestie - hoe lofwaardig ook op zich zelf - was een politieke fout, omdat het oogenblik slecht gekozen was. Niet dat de republikeinen 't juist zoo erg maakten en alles aflazen wat zij op
| |
| |
hun kerfstok hadden, maar hun houding zou een geheel andere geweest zijn, wanneer zij geweten hadden, - wat zij moesten en konden weten, - dat Mac Mahon een onbetrouwbaar man was in liberale of republikeinsche zaken en zijn raadslieden slechts wachtten op een gelegenheid om den strijd tegen de republiek weer aan te binden en de voortzetting te leveren van de onderneming van 24 Mei '73, die met de verkiezingen van Februari '76 tijdelijk was verdaagd.
Het lag in den aard der dingen dat na het aftreden van Dufaure, met wien de Maarschalk de kerkelijke vroomheid gemeen had en die door hem was aangegeven als de uiterste grens naar de linkerzijde, een botsing moest komen, en de fout is geweest, dat men aan de linkerzijde die botsing niet met meer tact heeft weten te ontwijken, en aan den anderen kant dat de mannen van het Elysée Mac Mahon aan de republiek en de republikeinen den oorlog hebben laten verklaren op zulk een platte, ongemotiveerde wijze als in de parlementaire geschiedenis nog zelden is vertoond; heel Europa sprak er schande van, met uitzondering alleen van de direct belanghebbenden bij den papieren staatsgreep.
Mannen van zoo weinig karakter als Mac Mahon moeten vooral ook beoordeeld worden uit hun omgeving; wij noemden straks reeds zijn vrouw, die wat haar kerkelijke sympathieën betreft, uitstekend bij haar man komt. Na haar moet in de eerste plaats genoemd worden de secretaris van het Presidentschap, de burggraaf d'Harcourt; zoon van den Franschen ambassadeur te Londen, is d'Harcourt familie van den Maarschalk, een man van veel tact en uiterlijke beschaving, persoonlijk aan Mac Mahon verknocht, terwijl hij verder bekend staat als Orleanist en nog meer als felle tegenstander van de republiekeinen. Hij zou in één adem genoemd kunnen worden met den hertog De Broglie, zoon van den in de geschiedenis bekenden De Broglie, wiens voetstappen hij echter niet volgt; Thiers maakte hem in het parlementaire debat van den 24 Mei '73 daarvan een verwijt. Wat d'Harcourt doet uit persoonlijke gehechtheid, geschiedt bij De Broglie uit politiek overleg; evenals d'Harcourt Orleanist, is hij niet zoo clericaal als zijn roep is; hij behoort tot die mannen, die meenen dat men tot op zekere hoogte met de ultramontanen kan meegaan om hen te gebruiken, zonder te begrijpen, dat wanneer er ooit een tijd heeft bestaan, waarop men dit zonder veel bezwaar kon doen, het thans daarvoor te laat is; wie de ultramontanen meent te gebruiken, wordt gebruikt, zonder dat hij er zich van bewust is.
Was De Broglie de hoofdman bij den aanval op de republiek den 24 Mei '73, sedert den 16 Mei ll. is hij overvleugeld door Fourtou. Fourtou is een nieuw man; niemand kende bijna dezen afgevaardigde, tot toen hij in '73 tot Minister werd benoemd; vermoedelijk is het zijn brandende eerzucht, die hem heeft bewogen om zonder eenig gewetensbezwaar zoowel tegen als voor de Republiek te dienen. De ervaring heeft geleerd dat Fourtou een man is van doorzettende kracht, die weet
| |
| |
wat hij wil en weinig omslag maakt met de middelen, die hij aanwendt, wanneer zij slechts leiden kunnen tot het doel; hij speelt echter hoog spel, en mist den takt, die aan den wezenlijken staatsman eigen is. Wanneer het spel tegenloopt, is Fourtou een onmogelijk man geworden; hij heeft zich zóóveel bloot gegeven, dat hij wegens verschillende overtredingen der wet zou kunnen worden gedagvaard; Fourtou kan nooit ter elfder ure terugtreden om eigen lijf te bergen en als de ratten het zinkend schip te verlaten. In dat opzicht is hij zelfs een tegenhanger van den fijnen De Broglie, meester in de parlementaire vormen. Opmerking verdient daarbij dat Fourtou in den reactionairen kring is geïntroduceerd door Saint-Paul, tijdens het Keizerrijk secretaris-generaal aan het departement van Binnenlandsche Zaken, ook na '70 en '71 het Keizerrijk getrouw gebleven, zoo zelfs dat hij doorgaat voor de pleitbezorger van de Bonapartisten bij den Maarschalk. Saint-Paul heeft waarschijnlijk spoedig ontdekt, dat Fourtou een uitstekend man is om de dusgenaamde publieke opinie weder te maken, zooals men dat deed in de gulden dagen van Napoleon III, terwijl de invloed van Saint-Paul op Mac Mahon - 't zijn oude vrienden - groot genoeg is om iemand met zulk een aanbeveling terstond het volle vertrouwen van den Maarschalk te doen genieten.
Eindelijk moet de man vermeld worden, die wellicht meer dan de reeds genoemden invloed heeft uitgeoefend op de zonderlinge rol, door Mac Mahon gespeeld; wij bedoelen den veel geruchtmakenden bisschop van Orleans, mrg. Dupanloup, vertegenwoordiger van de ultramontaansche partij en door zijn geestelijke betrekking zoowel bij Mac Mahon als bij zijn vrouw zeer gezien. Door dezen sluwen geestelijke zijn waarschijnlijk de gewetensbezwaren overwonnen, die Mac Mahon aanvankelijk kan hebben gehad om de Republiek aan haar bitterste vijanden over te leveren en onder den schijn van te waken voor de ‘zedelijke orde’ alle begrip van wet en recht opzij te zetten, den bestaanden regeeringsvorm over hoop te werpen en met het land om te springen op zulk een willekeurige wijze, dat zelfs Napoleon III bezwaar zou hebben gemaakt. Een der redenen waarom de republikeinen den Maarschalk vertrouwden in zoover dat hij niets direct tegen de republiek zou ondernemen, was gelegen in het bekend worden van de woorden, die hij in '73 bezigde in een onderhoud met De Broglie, woorden, die wel met een politieke bedoeling openbaar zullen zijn gemaakt. De fusie-plannen waren aan de orde van den dag; de rechterzijde droomde van de herstelling van het koningschap en in het gesprek daarover met De Broglie, zeide Mac Mahon: ‘Je veux bien nettoyer l'appartement, mais ne me demandez pas d'y installer un locataire. Tout ce que je puis vous promettre, c'est qu'en 1880 la place sera libre. En attendant j'y suis et j'y reste! c'est ma devise.’ Wanneer nu een President der Republiek zulke woorden spreekt en later zijn goedkeuring verleent aan een lijst van officiëele candidaturen, waarop allerlei monarchalen voorkomen maar
| |
| |
geen enkel republikein, dan is zulk een man een leugenaar of een domoor, die de beteekenis niet vat zijner woorden. Sinds den 16 Mei is alles gedaan, niet om de plaats vrij te houden, maar om de partij, die althans voor het oogenblik het meeste recht heeft als huurder op te treden, te verwijderen uit alle betrekkingen en den weg vrij te maken voor de vijanden der Republiek.
Nu men den geest en de kracht van de gecoaliseerde monarchalen heeft leeren kennen, zou men de vraag kunnen doen, waarom de heeren niet terstond na den 20 Februari '76 aldus zijn opgetreden; Mac Mahon kon toen met beter figuur dan later, zijn dusgenaamd conservatief Ministerie met of zonder Buffet hebben behouden en verklaard, dat hij geen vrijheid gevoelde een stap verder te gaan. Verschillende redenen kunnen dit verklaren; in de eerste plaats schijnt de reactionaire compagnie, met het oog op de warme liberale stemming des lands te hebben gedacht, dat het best was de republikeinen te laten begaan; met eenigen grond kon men hopen, dat de eendracht bij de stemming, die zulk een kracht had geopenbaard, straks weer vergeten zou worden, en de gematigde en overdreven republikeinen, de liberalen en radicalen straks elkander zouden aanvallen en het republikeinsch verbond uiteenspatten, terwijl de gematigde republikeinen zich uit vrees voor het roode spook bij de Regeering zouden aansluiten. Bleven de republikeinen eensgezind, dan kon men verwachten, dat zij, steunend op hun aanzienlijke meerderheid in de Kamer, eischen zouden doen, die de Regeering, de President der Republiek in de eerste plaats, nimmer zou inwilligen; op deze wijze kon een botsing ontstaan, die op geheel constitutioneele wijze de gelegenheid aanbood zich op nieuw op het land te beroepen. Zoowel de royalisten als de Bonapartisten hebben onder de nieuwe orde van zaken nooit een andere hoop gekend dan deze, dat de zaken onder de Republiek zoo jammerlijk in de war zouden loopen, dat evenals vroeger de behoefte bij alle weldenkenden oprees naar een ‘reddende daad’, - zooals de Graaf van Chambord het noemt. Bij het koesteren van die hoop kan men de reactionairen althans niet verwijten dat zij de geschiedenis des lands niet kenden; integendeel, zij konden zich met goed recht daarop beroepen, en wanneer het nu anders ging, wanneer die hoop zich niet verwezenlijkte, dan geschiedde dit zeker tegen
veler verwachting. De republikeinen beschaamden door hun eensgezindheid alle pessimistische gedachten, en toch zag men nu en dan aan den republikeinschen horizon het licht van een dreigend onweer, sterk genoeg om de reactionairen te doen blijven hopen, al dreef het telkens weder af.
Ook bestaat er om meer dan één reden vermoeden, dat Mac Mahon geworden of liever gemaakt is tot datgene wat hij was na den 16 Mei '77 en dat hij na de verkiezingen van '76 nog niet geneigd was om zoo kras tegen de Republiek en de Republikeinen op te treden, dat hij den uitslag der verkiezingen niet achtte. De weinige spraakzaamheid van Mac Mahon, zijn kennelijke onwil om zich tot politieke spreek- | |
| |
buis te laten gebruiken kan daarvoor getuigen; zelfstandigheid zal men Mac Mahon wel evenmin toeschrijven als standvastigheid; hij is juist de man om bewerkt te worden.
De op mislukking aangelegde proefneming met de republikeinsche of liberale Ministeries zou waarschijnlijk nog langer geduurd hebben, indien de ontevredenheid van de ultramontanen niet overgeloopen had; de sleutel van den 16 Mei ligt in de Kamerdiscussie van den 2 en 3 Mei, naar aanleiding van de interpellatie-Leblond over de ultramontaansche woelingen; in de aanneming van de motie, waarbij de Regeering werd uitgenoodigd de manifestaties der ultramontanen, als zijnde een gevaar voor den vrede binnen- en buitenslands, met alle door de wet aangegeven middelen tegen te gaan. Dat de Regeering zich met deze motie vereenigde, die met 361 tegen 121 stemmen werd aangenomen, dat Jules Simon bovendien het stroo-gevangenis-praatje voor leugen verklaarde - dat alles konden de ultramontanen niet verkroppen. Van dat oogenblik af kwam er een geweldige beroering onder de samenzweerders tegen de Republiek; dagen van groote agitatie volgden; Mac Mahon werd gedrongen, en het schijnt dat bij al de heeren van het Elysée het hoofd wat op hol was, toen de brief werd gemaakt aan Jules Simon, een brief die met alle parlementaire gebruiken den spot dreef en geheel het kenmerk droeg van in allerijl te zijn samengeflanst door een nieuweling in de staatkundige wereld, een heethoofd, die niet eens den schijn wist te bewaren van het parlementair fatsoen.
Ook De Broglie en Fourtou hadden echter niet veel tijds meer te verliezen. Men herinnert zich den vermakelijken oorsprong van den Senaat; de meerderheid van de Nationale Vergadering zaliger wilde haar testament niet maken, vóór zij een opvolgster had naar haar zin; er was heel wat hoofdbrekens noodig om het zoo aan te leggen, dat men een lichaam verkreeg, dat een conservatieve echo zou zijn en tevens in zijn vorming iets geleek op een Eerste Kamer; maar het kwam er toch toe: van de 300 leden van den Senaat zouden 75 voor hun leven worden benoemd door de Nationale en later door den Senaat zelf, wanneer de heeren kwamen te overlijden; de 225 andere leden zouden worden verkozen door een kunstig bedacht kiescollege, bestaande uit de Kamerafgevaardigden van het departement, de leden van den Algemeenen Raad en den Arrondissementsraad en afgevaardigden van de gemeenteraden; op deze wijze meende men van een conservatieven uitslag zeker te zijn; men had zelfs uitgerekend, dat de conservatieve meerderheid een tachtigtal stemmen zou bedragen.
In den raad der spotgoden was het echter anders beschikt; in de Nationale maakten de legitimisten ter elfder ure gemeene zaak met de republikeinen bij het verkiezen der 75 en in 't eind bleek de Senaat te zijn een al te trouwe kopie van de Nationale zelf; de meerderheid dobberde tusschen rechts en links, maar met een overhelling tot de rechterzijde, telkens wanneer er voor de Regeering lastige
| |
| |
quaesties aan de orde waren; de Senaat was niet, maar werd dientengevolge het conservatieve bolwerk. Meester van het uitvoerend bewind in den persoon van den ‘loyalen soldaat’, konden de conservatieven van den Senaat een remtoestel maken tegen de liberale meerderheid der Kamer en meester blijven van het politiek terrein. Deze manoeuvre gelukte zelfs zoo goed, dat de Senaat den 25 Juni met 150 tegen 130 stemmen zich verklaarde voor het geheel ongemotiveerde Regeeringsvoorstel tot ontbinding der Kamer.
Men begrijpt dus van hoeveel belang het was om in den Senaat de conservatieve meerderheid te behouden. Nu treedt het volgend jaar, '78, een derde gedeelte van de 225 leden van den Senaat af en moeten herkozen worden door het straks genoemde gemengde kiescollege; daar komt bij dat nog dit jaar de helft der Algemeene Raden vernieuwd moet worden; geschiedde dit onder een liberaal Ministerie, dan was het zoo goed als zeker dat deze vernieuwing plaats had in liberalen geest, en met liberale Algemeene Raden en overwegend liberale Kamerleden, kan men den afloop van de Senatorenverkiezing wel voorspellen; het schoone conservatieve bolwerk dreigde dus ineen te storten door de verplaatsing van de meerderheid van rechts naar links. Daartegen moest vóór alles gewaakt worden en de hertog De Broglie, thans geholpen door Fourtou, en beiden aangehitst door de verbolgen ultramontanen, traden op den voorgrond om het werk van den 24 Mei '73 weder op te vatten. Nu de republikeinen weigerden elkander af te maken, bleef er niet anders over dan hun den bons te geven, en dat geschiedde op zulk een platte wijze, als men het alleen zou kunnen verwachten van mannen zonder opvoeding, zonder beschaving.
Alles wat door het Ministerie-De-Broglie-Fourtou is geschied, is een aaneenschakeling van de meest willekeurige maatregelen ter voorbereiding van het verkiezingsveld; van onpartijdige behandeling van 's lands zaken was lang geen sprake meer; men had die trouwens ook niet bij de tegenpartij gevonden; niet alleen werden alle republikeinsche ambtenaren verwijderd, maar ook zij, van wien men niet de zekerheid had, dat zij de conservatieve compagnie met trouw en ijver zouden dienen; men kan Fourtou en De Broglie zonder twijfel de eer geven dat zij niets ontzien hebben om hun doel te bereiken, en toch werden zij, inzonderheid door de clericale bladen en die welke met het Elysée in de nauwste betrekking staan, aangehitst om nog verder te gaan en den staat van beleg af te kondigen als voorlooper van een staatsgreep op de wijze van den 2 December; was men niet geheel verzekerd van de medewerking van den Minister van Oorlog Berthaut tot dat doel, in de ‘Figaro’ verschenen zelfs artikelen, waarin de raad werd gegeven met Berthaut ook De Broglie overboord te werpen en de zaken geheel over te laten aan den energieken Fourtou. De Regeering was geworden een verkiezingsmachine; zij stelde zich niet tevreden met toelichting
| |
| |
van eigen standpunt, met verdediging van eigen overtuiging, maar herstelde de officiëele candidaturen en gaf de ambtenaren vrijbrieven om binnen en buiten de bepalingen der wet de republikeinen, de aanhangers van den feitelijk bestaanden regeeringsvorm, te bestrijden. Het verkiezingswerk is over het geheel een onfatsoenlijk werk geworden, maar wat men in Frankrijk daarvan gemaakt heeft onder de Ministers Fourtou en De Broglie is zoo min, dat het in geen land van Europa, Spanje wellicht uitgezonderd, zijn wederga vindt. En indien het werk nog met eenig talent was verricht! Alles wat van deze Regeering uitging, van den brief van den Maarschalk aan Jules Simon tot het laatste der manifesten van den President der Republiek, gezwegen nog van de brieven en aanschrijvingen van Fourtou en Broglie, ademt zulk een gebrek aan geest en vloeit daarentegen zoo over van alle kenmerken van botheid, dat men een partij beklagen moet, welke het ook zij, die zulke mannen aan haar spits heeft en duldt. Zonder eigen program behelpt men zich met de phrase van de handhaving der ‘zedelijke orde’, en weet niet anders te vertellen dan dat het niet goed kan gaan, zoolang de kiezers geen afgevaardigden naar Versailles zenden, die den Maarschalk aangenaam zijn.
Het laat zich hooren, dat onder deze omstandigheden de verkiezingen met groote spanning tegemoet werden gezien. De beslissing was gerekt tot buiten den wettigen termijn; vijf maanden duurde de voorbereiding, vijf maanden duurde de onzekerheid, om meer dan één reden nadeelig voor 's lands belangen. Algemeen verwachtte men, dat de republikeinen zouden zegevieren, al hield men de voorspelling voor overdreven van Gambetta, die meende dat men, met 363 weggezonden, met 400 zou terugkeeren. Die verwachting grondde zich daarop dat Frankrijk reeds in '76, toen eveneens het bestuur in conservatieve handen was, duidelijk de verklaring had gegeven dat het niet clericaal geregeerd wenschte te worden; en de onderneming van den 16 Mei droeg nog duidelijker den stempel van clericalen invloed dan de 23 Mei '73. Daarbij had de Regeering door willekeur te paren aan onhandigheid zelfs de meest gematigden, de oud-constitutioneelen verbitterd. De brieven van den ouden vertrouweling van Louis Philippe, graaf Montalivet, in de ‘Journal des Débats’ zijn in dit opzicht karakteristiek. En toch was men niet zonder vrees; het Fransche kiezersvolk is blijkens de ervaring onberekenbaar en niemand kon met zekerheid voorspellen wat een zoo roekeloos man als Fourtou, met den maire aan den eenen, met den pastoor aan den anderen arm, zou kunnen uitrichten.
De uitslag is zoo even bekend geworden, en wat weinigen hadden gedacht, de strijd is beslist en onbeslist gebleven. Beslist inzoover dat de republikeinen een meerderheid in de Kamer hebben behouden van ruim honderd stemmen; onbeslist inzoover dat de conservatieven een vijftigtal stemmen wonnen, zoodat beide partijen zich eigenlijk de overwinning kunnen toeschrijven. De republikeinen voerden heden den
| |
| |
strijd onder zeer ongunstige omstandigheden; overal hadden zij de bestaande machten, maire en pastoor, tegen zich, wat in de groote steden weinig, maar in de kleinere en op de dorpen veel beteekent; daarbij stonden zij, verdacht gemaakt als voorloopers van een nieuwe Commune, geheel alleen, terwijl zij in '76 hier en daar nog hulp kregen door den legitimistischen en Orleanistischen afkeer van de Bonapartisten. Neemt men dus de omstandigheden in aanmerking en houdt men tevens in het oog dat door de Regeering uitdrukkelijk de quaestie van vertrouwen was gesteld, dan hebben de Republikeinen alle reden van tevredenheid; behoudt een partij onder zulke verhoudingen een meerderheid van een honderdtal stemmen, dan zal men wel in geen enkel parlementair land in het onzekere zijn welke rol daar aan de Regeering past; se soumettre ou se démettre heeft Gambetta gezegd, en zoo is het. Wat Mac Mahon betreft, is van het laatste zeker geer sprake en wat het eerste aangaat, de kranten schrijven en wrijven er op 't oogenblik over, of met de aftreding van het Ministerie iets in den geest van het eerste zal geschieden; sommigen ontkennen 't, anderen verzekeren 't, en beiden met dezelfde beslistheid. De feiten spreken noch voor het een noch voor het ander en wijzen op voortzetting van den strijd. De Minister Fourtou heeft terstond na de verkiezing de prefecten naar Parijs ontboden en hun instructies gegeven voor de verkiezing van de leden der Algemeene- en Arrondissementsraden, welke op 4 November is bepaald. De officieuse bladen spreken evenmin van verzoening, terwijl de Bonapartistische en clericale spreekbuizen om strijd het vuur aanblazen om de verwarring te doen toenemen, in de hoop dat eindelijk naar ‘de reddende daad’ zal worden verlangd in den vorm van Hendrik V of Napoleon IV.
Maar ook indien de President der Republiek een bewijs van toenadering geeft door Fourtou en De Broglie aan de razende zee ten offer te brengen en mannen als Dufaure tot zich te roepen, is het niet waarschijnlijk dat de strijd zal eindigen. In de vroegere Kamer waren de gematigde republikeinen in den vorm van het linkermidden vrij talrijk vertegenwoordigd; een aantal leden van die partij is echter op het slagveld gebleven en men kan zeggen, dat de republikeinsche partij is gezuiverd van de twijfelachtige bestanddeelen; zij is zich daardoor meer bewust van haar kracht en zou waarschijnlijk met een Ministerie Dufaure - Renault thans geen genoegen meer nemen. Een herhaling van de druppelsgewijs toegedeelde liberaliteit van '76, het allervoorzichtigst verwijderen van de al te groote anti-republikeinen, - tot zulk een politiek kan noch Mac Mahon noch de republikeinen meer de toevlucht nemen. Heeft Fourtou bij den eersten slag na bijna een half jaar voorbereiding een vijftigtal stemmen gewonnen, hij vleit zich wellicht een tweede maal minstens even gelukkig te zijn.
't Is ook mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk dat de partijen in meer of minder gespannen verhouding, met een of meer ontbindingen blij- | |
| |
ven voortscharrelen tot '80, wanneer het Septennaat ten einde loopt en de quaestie van de herziening der constitutie van zelf aan de orde komt. Waren, zooals velen, zelfs in Frankrijk meenden, de verkiezingen dus uitgevallen, dat de Bonapartisten het leeuwendeel hadden gekregen, dan had men kunnen denken, dat reeds vóór '80 een oplossing zou volgen; nu de keizerlijken echter 't niet verder hebben kunnen brengen dan een winst van een tiental stemmen, zoodat zij op een Kamer van 533 leden slechts over een honderdtal stemmen beschikken, bestaat daarvoor geen vrees. Ook andere redenen pleiten daartegen; toen de ongelukkige man van Sedan in '51 den knoop doorhakte, hadden de republikeinen zich reeds onmogelijk gemaakt en bestond er algemeen vrees voor de verdere proefnemingen met de republikeinsche theorieën; toen was de republiek zinnebeeld van verwarring, onzekerheid binnenslands; de maatschappelijke orde werd in gevaar geacht, en wanneer dit het geval is, stapt het volk over de quaestie van den besten regeeringsvorm heen en neemt die Regeering, welke de meeste waarschijnlijkheid aanbiedt voor de handhaving der orde. In dat opzicht heeft de Republiek van '70 echter haar sporen verdiend en daardoor het volk meer vertrouwen ingeboezemd dan zij ooit heeft bezeten; de Republiek heeft de Commune overweldigd, de communisten bij honderden gevonnisd en onder de verstandige leiding van Thiers het reuzenwerk verricht van de bevrijding van het grondgebied door de vervroegde betaling van de Duitsche oorlogskosten. Buitendien boezemt de Republiek buitensland vertrouwen in en wordt zij gehouden voor een waarborg van den vrede; de nieuwe Keizer of Koning toch is in elk geval de candidaat der clericalen en zal uit den aard der zaak trachten zijn dynastie populair te maken door een nieuwen oorlog met Duitschland,
indien hij al niet door de Ultramontaansche factie zich op het sleeptouw liet nemen om een kruistocht te ondernemen tegen Italië ten gunste van den Paus.
Die verwachting ten opzichte van den nieuwen monarch is zonder twijfel oppervlakkig opgeworpen en men vergeet daarbij dat ook Hendrik V of Napoleon IV zich nog wel eens bedenken zouden, wanneer zij eenmaal op den troon gezeteld waren, vóór zij den oorlog aanbonden met Duitschland of Italië; de werkelijkheid toch zou licht blijken sterker te zijn dan hun wenschen en hun - beloften. Maar dit doet weinig af; wanneer men eenmaal den Franschman dit denkbeeld heeft ingeprent en het telkens voor hem herhaalt, zal hij er aan gelooven, wellicht hij die 't uitvond eveneens, en beiden zullen er hun stembiljet naar inrichten.
Nu zijn er zonder twijfel velen in Frankrijk en zeer velen daarbuiten, die in Mac Mahon's verzet tegen de Republiek een soort van geheel onverklaarbare eigenzinnigheid vinden en meenen dat Frankrijk eigenlijk gered was, wanneer men maar vrij en vrank tot de republiek besloot; men wil na de verkiezingen van '76 en '77 deze oplossing zelfs doen
| |
| |
doorgaan voor een axioma, waarvan de eer der vinding toekomt aan den te vroeg en te laat gestorven lofdichter van de Napoleontische dynastie, den President der Republiek, Thiers. Toch gelooven wij dat men de zaak dus opvattend zich overgeeft aan een illusie, waarop met den tijd slechts ontgoocheling kan volgen. De Republiek is wel bezien slechts een noodsprong, - Thiers zeide de regeeringsvorm, die 't minst verdeelt, - maar men is daarmee voor 't oogenblik, zooals met menigen benauwden sprong, wel aan een zeker gevaar ontsnapt, maar zonder ernstig en bedaard rond te zien, of de grond, dien men thans onder de voeten heeft, zooveel veiliger is. Het komt ons voor, dat de zeker bewonderenswaardige, maar toch altijd tijdelijke eensgezindheid van de republikeinen genoemde illusie heeft in de hand gewerkt. Eere wien eere toekomt, conservatieve, liberale, radicale en socialistische republikeinen hebben tijdens de verkiezingen gestreden als een ijzeren phalanx, maar niets waarborgt ons dat die eensgezindheid zou voortduren, wanneer de Regeering geheel in handen der republikeinen was. Niet alleen de ervaring pleit daartegen maar ook een meer nauwkeurige waarneming van de verschillende republikeinsche fracties.
Men onderscheidt duidelijk drie hoofdgroepen, die door haat tegen de reactie even sterk, maar ook even zwak met elkander zijn verbonden als de monarchale fracties door haar afkeer van de Republiek.
In de eerste plaats heeft men de conservatieve republikeinen, die bij deze verkiezingen een groote rol gespeeld hebben en in hun aanvallen op Mac Mahon en zijn Ministers in de eerste rij stonden. 't Zijn de oude aanhangers van de constitioneele monarchie, de voorstanders van hetgeen men gewoonlijk het parlementaire stelsel of ook wel de liberale politiek noemt. Sedert zij geen Louis Philippe meer kunnen vinden, hebben zij zich aangesloten bij de republiek, op voorwaarde dat zij conservatief zij. Thiers was een der beste vertegenwoordigers dezer partij; hij werd niet moede te verklaren, dat hij geen republikein was, maar in Frankrijk de republiek de éénig mogelijke regeeringsvorm is.
Het ligt voor de hand dat een aldus geworden overtuiging uit den aard der zaak niet sterk kan zijn. Vandaar dat onder deze fracties de meeste weifelaars worden gevonden en zij vroeger maar al te geneigd waren met de Regeering te transigeeren, zoodra deze slechts geneigd was eenige parlementaire concessies te doen. Deze mannen bekommeren zich om niet éénen nood des lands, wanneer de Regeering zich slechts houdt aan hetgeen zij noemt de parlementaire gebruiken. In de vorige Kamer zullen zij over een honderdtal stemmen beschikt hebben; zij zijn, zooals wij straks reeds opmerkten, door de verkiezingen van 14 dezer in aantal verminderd; precies laat zich echter hun sterkte niet opgeven. Deed Mac Mahon concessies door een gematigd republikeinsch Ministerie te nemen, een Kabinet Dufaure-Renault, dan zou deze fractie zich zeker zonder veel bezwaar weder bij de Regeering aansluiten. Op deze wijze
| |
| |
zou het niet onmogelijk zijn weder een parlementaire meerderheid bijeen te brengen; maar het is juist in het belang der rechterzijde om zulk een oplossing der crisis te verhinderen: legitimisten en Bonapartisten verlangen op deze wijze geen meerderheid en geven de voorkeur aan de voortduring van den strijd, aan het toenemen der verwarring, opdat de behoefte aan ‘de reddende daad’, een volledige restauratie, worde aangekweekt.
De tweede en talrijkste partij onder de republikeinen, is de democratische, welke Gambetta als haar leider erkent. Hier meent men het ernstig met den republikeinschen regeeringsvorm, dien men als de logische consequentie beschouwt van de constitutioneele monarchie; men beoogt eene geheele verandering van regeeren, niet alleen in vorm maar ook in wezen; men eischt hier een democratische republiek en de deelneming aan de regeering door hetgeen Gambetta zoo schrikverwekkend voor de bourgeoisie noemde de nouvelles couches sociales.
Tegenover de constitutioneele monarchie is deze partij steeds intransigent geweest, zooals zij het aanvankelijk was en inderdaad ook nog is tegenover de conservatieve republiek, welke beide eigenlijk slechts in naam verschillen. De vereeniging dezer fracties dagteekent eerst na den 24sten Mei '73; Thiers, den Presidentszetel verlatend, reikte de hand aan Gambetta, den ‘fou furieux’, om de Republiek te redden. Aan een voortdurend samengaan met de conservatieve rupublikeinen is niet te denken; in middel en doel staan zij op politiek gebied tegenover elkander als bourgeoisie en democratie.
In de nieuwe Kamer zijn de democratische republikeinen even sterk als in de vorige, daar het republikeinsch verlies voornamelijk ten laste van de gematigden komt. In den regel is het gevoel van eigenwaarde bij de democraten zeer sterk ontwikkeld, en wanneer wij ons niet vergissen, zal die eigenschap in de nieuwe Kamer nog meer uitkomen; Thiers bezat een groote mate van tact om met Gambetta om te gaan, en van het nieuwe hoofd der republikeinen, den eerlijken maar houterigen en weinig beteekenenden Grévy kan men zoo iets niet verwachten. Het verlies van Thiers zal zich op dit punt sterker doen gevoelen dan men in de hitte van den verkiezingsstrijd wel meende. Thiers was de verbindingsketen tusschen de conservatieve en democratische republikeinen, zooals Gambetta dat is tusschen de democratische en socialistische, en die plaats zal niet licht meer, in geen geval zoo goed meer vervuld worden als dit met Thiers het geval was.
Nog verder staan de socialisten van de tegenwoordige Republiek verwijderd; zij zijn veel talrijker in Frankrijk dan men uit hun vertegenwoordiging in de Kamer zou opmaken, waar zij tot heden slechts een dertigtal stemmen konden bijeenbrengen; hun afkeer van het parlementaire stelsel is even groot als van de constitutioneele monarchie, en die weerzin is zelfs zoo groot, dat een goed deel aan de stemming geen deel neemt, omdat zij van een conservatieve republiek evenmin als van
| |
| |
een monarchie eenig heil verwachten; zij zouden de voorkeur geven aan het caesarisme, indien dit slechts op zich wilde nemen hun theorie van het geluk der volkeren te verwezenlijken. Het ideaal van deze lieden is de Commune, en de gruwelen, waartoe de Parijsche Commune in '71 verviel, moeten beschouwd worden deels als een ontaarding, deels als een openbaring van het grenzenloos vertrouwen, dat men had in het politiek geloof. Reeds in de vorige Kamer is de uiterste inspanning noodig geweest om deze Afgevaardigden - en dat zijn nog de meest gematigden onder de partij - in de Kamer in toom te houden.
Thiers zeide eenmaal, dat de toekomst behoorde aan den meest wijze; men heeft dat gezegde meer tot vervelings toe herhaald dan er over nagedacht; practisch komt het daarop neder, dat de republikeinen alleen geduld worden, wanneer zij zich gematigd, d.i. conservatief voordoen. Democraten en socialisten hebben dat zeker op een bewonderenswaardige wijze in toepassing gebracht, maar men weet te goed, dat de democraten en socialisten op den duur het volkje er niet naar zijn om zich altijd zoo ‘wijs’ te gedragen; men kan hun redelijkerwijze dien eisch niet stellen, want zij zouden daarmee ophouden te zijn wat zij zijn. De Thiersche wijsheid zit er bij Gambetta even luchtigjes op als bij Victor Hugo, en de intellectueele en industrieele aristocratie in Frankrijk beschouwt beiden nog als ‘fous furieux’; de waarschijnlijkheid bestaat steeds, dat wanneer de Regeering werkelijk in handen viel van die fractie van de republikeinen, die door haar getalsterkte daarop de meeste aanspraak heeft, de democratische republiek zich weldra zou bevinden op het hellend vlak der radicale proefnemingen, en daarmee de schrik worden van al wat men tot heden heeft beschouwd als de regeerende klassen des lands.
Uit een en ander blijkt genoegzaam, dat de oplossing van de crisis in Frankrijk lang zoo gemakkelijk niet is als dat gewoonlijk wordt voorgesteld. Wie meent dat die oplossing gevonden is, wanneer een Ministerie tot stand komt, gevormd uit de Kamermeerderheid naar de getalsterkte der republikeinsche fracties, moet eenvoudig ophouden na te denken. Ook het aantal uitgebrachte stemmen niet alleen bij deze, maar ook bij de vorige verkiezing verbiedt om zich zoo luchtig van de zaak af te maken. In '76 werden in het geheel door de monarchale partijen uitgebracht ruim 3 millioen stemmen; den 14den October ll. is dit getal nog vermeerderd; de republikeinen behaalden in '76 ruim 4 millioen stemmen en hun getal is tengevolge van de levendigere deelneming aan de stemming eveneens toegenomen, zoodat de verhouding vrijwel dezelfde blijft; de conservatieven hebben een paar honderd duizend stemmen meer geworven dan de republikeinen, maar dat doet op de hoofdcijfers niet veel af, en men moet voor '77 buitendien nog de buitengewone omstandigheden in aanmerking nemen, de sterke druk door de Regeering uitgeoefend. Breng nu verder in rekening, dat in
| |
| |
Frankrijk het algemeen stemrecht bestaat en men voor een richtige beoordeeling de stemmen dus niet alleen moet tellen maar ook wegen, dan moet men wel tot de slotsom komen, dat de rechterzijde in Frankrijk nog altijd een indrukwekkende macht vertegenwoordigt, waarvan men zich niet afmaakt door kortweg te verklaren, dat zij de minderheid uitmaakt en op dien grond bij de oplossing van de crisis niet in aanmerking komt.
Ook zal het wel niet waar zijn, dat al de stemmen, door de conservatieven uitgebracht, moeten worden gerekend tot de ultramontaansche partij te behooren; de meeste conservatieven meenen de Syllabus-mannen te kunnen gebruiken en zijn blind voor het gevaar, dat van die zijde den Staat bedreigt, een eigenschap, die zij gemeen hebben met evenveel liberalen; aan de kortzichtigheid van de liberale bourgeoisie na de omwenteilng van '48, voornamelijk aan denzelfden Thiers, die door de republikeinsche wereld minder algemeen is betreurd dan wel schijnt, moet zelfs voor een goed deel de uitbreiding van de macht der ultramontanen worden toegeschreven. De verhouding tusschen rechter- en linkerzijde is wel bezien niet ongelijk genoeg om een gereede en spoedige oplossing van den strijd te verwachten, maar veeleer een voortzetting met groote hardnekkigheid.
De 24ste Mei '73 en de 16de Mei '77 waren niet mogelijk geweest, indien men slechts te doen had met een kleine woelige bende van eenige eerzuchtige energieke mannen, die door de Roomsche geestelijkheid worden gebruikt; die anti-republikeinsche handelingen vertegenwoordigen het aristocratische Frankrijk, den ouden en den jongen adel, het rijkere deel der bourgeoisie, dat onder Louis Philippe Orleanistisch was en in '51 niet het minste bezwaar maakte om na den bloedigen staatsgreep Napoleon III als keizer te erkennen en te steunen, de verzameling in één woord van alle wezenlijk conservatieve deelen, bij welke de afkeer van de Republiek in 't bloed zit. Deze partij zal zelfs naar alle waarschijnlijkheid toenemen in dezelfde mate als de groote republikeinsche partij de verwezenlijking van haar wenschen meer nabij komt en Gambetta door de ‘nouvelles couches sociales’ omhoog getild wordt.
De strijd, die thans in Frankrijk gestreden wordt, is een weerspiegeling van de worsteling der geesten in de lucht. Door de groote omwenteling is het land verscheurd, de natuurlijke ontwikkeling verbroken, en men kan het spoor niet meer vinden van den wezenlijken vooruitgang; de twee groote partijen des lands verwenschen elkander zonder een poging aan te wenden om elkander te begrijpen en te waardeeren. Er is een tijd geweest, dat die strijd iets grootsch had en edele ridders met elkander kampten voor hun goed recht; maar het gehalte is verminderd; de personen zijn geen dragers meer van ideeën, maar worden in de eerste plaats gedreven door eerzucht, streven naar gezag en persoonlijk belang; geen kracht straalt van hen uit, en wan- | |
| |
neer men de parlementaire discussies hoort, blijkt 's lands raadzaal maar al te dikwijls verlaagd tot het tooneel van politiek marktgeschreeuw; men herinnere zich de tooneelen, die in de Kamer voorvielen na den 16den Juni ll.. De belangen des lands worden speculatie-artikelen, die men zonder eergevoel of waardigheid aan den man zoekt te brengen. De armoede aan groote karakters openbaart zich evenzeer aan de rechter- als aan de linkerzijde, en het is kenmerkend dat de republikeinsche partij na den dood van Thiers geen enkel man weet aan te wijzen, waardig om het land te vertegenwoordigen als hoofd van het uitvoerend bewind.
Naast de verachtering in geest treft ook de vermindering in kracht; dat zoowel de 24ste Mei '73 als de 16de Mei '77 met de daarop gevolgde ontbinding der Kamer, door de opgewonden Franschen zoo kalm is opgenomen, is minder een bewijs van zelfbeheersching, dan wel het teeken dat de revolutionaire krater raakt uitgebrand; men heeft de verklaring van dit verschijnsel gezocht in het algemeen stemrecht, maar zonder genoegzamen grond. Men is in Frankrijk sinds lang op weg om van dit stemrecht te maken een partij-middel, dat de politieke demoralisatie verspreidt en algemeen maakt. De Franschen zijn zonder twijfel een rijkbegaafd volk, maar in politieke zaken zijn zij allerminst voortreffelijk, en toch meenen zij ook daarin den steen der wijzen te hebben gevonden.
20 October '77.
Noorman.
|
|