| |
In den vreemde.
In Londen. Reisschetsen door Johan Gram, Amsterdam, G.L. Funke.
Op Reis door Zweden, schetsen door Marcellus Emants. Haarlem, W.C. de Graaff.
Edmondo de Amicis, Spanje. Uit het Itallaansch vertaald door H.J. Wansink. Arnhem, J. Rinkes. Jr.
Wie ten onzent leest ze thans meer die reisbeschrijvingen, waarin
| |
| |
onze vaders en grootvaders zulk een behagen schepten en die nu nog in de Nieuwe Wereld bij de nakomelingen van Hollandsche landverhuizers zooveel aftrek vinden dat, als de legende waarheid spreekt, nijvere boekhandelaren ze lieten herdrukken op papier dat door weeken in koffiewater de kleur van het oud-Hollandsch papier heeft gekregen.
De Hollandsche Hollanders der negentiende eeuw voelen er zich echter niet meer door aangetrokken. Niet alleen, dat die reisbeschrijvingen niet meer op de hoogte zijn van haar tijd en de wetenschap alles veel nauwkeuriger en uitvoeriger heeft doen kennen, maar bovenal omdat de vorm dier verhalen niet meer overeenstemt met den smaak van het thans levende geslacht. Men is niet meer tevreden met te leeren, men wil ook leeren op aangename wijs. Reeds op de schoolbanken wordt de kiem voor die neiging gelegd. Het nieuwe stelsel van opvoeding gaat uit van het beginsel, dat men het den kinderen aangenaam moet maken op school, en allerlei middelen worden uitgedacht en aangewend om toch die eerste schreden op het gebied der wetenschap gemakkelijk en bekoorlijk te maken. Is het vreemd dat onze geest daarvan, al is het ook onbewust, den blijvenden invloed ondervindt en dat men op lateren leeftijd nog steeds eenige behoefte gevoelt aan vormen, die niet slechts onzen weetlust maar ook onzen kunstzin bevredigen?
De reisbeschrijvers van onze dagen houden dan ook rekening met dien eisch; zij zijn overtuigd dat, zoo zij het waagden om uitsluitend het land en het volk te beschrijven, de lezer hen weldra alleen zou laten reizen. De individualiteit, die bij vroegere reizigers bijna geheel op den achtergrond verdween, treedt bij de tegenwoordige reisbeschrijvers op den voorgrond, zij het bij den een ook meer dan bij den ander.
De drie graden van het genre vindt men vertegenwoordigd in Edmondo de Amicis, Johan Gram en Marcellus Emants, welk drietal de redactie van De Tijdspiegel mij de onderscheiding bewees ter bespreking toe te zenden.
In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat die toezending niet vandaag of gisteren geschiedde, en dat - volgens de geijkte uitdrukking - die boeken reeds geruimen tijd op het mythische meubel, de boekentafel, lagen. Maar reisbeschrijvingen verkeeren in den gunstigen toestand, dat zij altijd dezelfde mate van actualiteit bezitten, mits men ze niet een kwart eeuw of langer rusten laat. En zóó lang is het nog niet geleden, sinds ik ze ontving.
Wat Emants van Zweden en De Amicis van Spanje verhalen, strookt dan ook nog, op enkele bijzonderheden na, volkomen met hetgeen ik zelf achttien of zestien jaar geleden op het Noordelijke en het Zuidelijke schiereiland zag en ontmoette, en het zou mij verwonderen indien Gram van Londen iets verhaalde wat voor een kleine twintig jaar daar ook niet te vinden was. Londen evenwel heb ik nooit gezien en ik moet eerlijk bekennen dat het boek nog moet geschreven worden, dat bij mij den lust zou opwekken om erheen te gaan. Ook Gram heeft mij nog niet overgehaald, ondanks al de merkwaardigheden die hij ervan me- | |
| |
dedeelt en de prettige, onderhoudende, vaak geestige manier, waarop hij zijne ontmoetingen en indrukken mededeelt.
Een mijner vrienden, die in Engeland's hoofdstad tehuis is zooals ik in Arnhem, verzekerde mij dat Gram vele fouten had gemaakt, en onjuistheden had gepleegd.
- Welnu, was mijn antwoord, dat pleit voor zijn boek.
- Pleiten fouten voor een boek?
- Zeer zeker. Als hij geen fouten had gemaakt, zou dit een bewijs zijn, dat hij alles gestolen had uit den een of anderen onfeilbaren reisgids, of wel, hij had er niet over kunnen schrijven. Toen Théophile Gautier eene reis naar Spanje zou maken en zijn plan aan Heinrich Heine mededeelde, zeide deze: - ‘Gaat gij naar Spanje? maar hoe zult gij er dan ooit weer over kunnen schrijven?’ In deze paradox ligt, zooals in elken paradox, een grond van waarheid. Als wij iets door en door kennen, maakt het geen indruk meer op ons, en dan tarten wij den meest talentvollen auteur om er iets over te schrijven, dat indruk op anderen maakt. Men moet zelf voelen, bewonderen en zich verwonderen, om ook bij den lezer de gewaarwordingen op te wekken, welke noodzakelijk zijn om hem met aandacht te doen volgen wat de schrijver verhaalt. Gram nu bezit die gave onbetwistbaar en hij heeft aanleg en tact om, waar de aandacht hem ontsnappen zou, door eene geestigheid weder goede vrienden met den lezer te worden. Misschien had hij hier en daar wat spaarzamer kunnen zijn met zijn vernuftige opmerkingen, maar als er te kiezen valt tusschen te veel en te weinig, kiezen we zeer zeker het eerste. En nu nemen we gaarne aan, dat hij hier en daar niet juist, ja misschien glad verkeerd heeft gezien - volledige absolutie schenken we hem om de aanschouwelijke wijze waarop hij alles voorstelt, om dat waas van frischheid en leven, van opgeruimdheid en humor, dat zijne beschrijving van Londen kenmerkt. Maar wij herhalen het, hoe prettig Johan Gram ook over Londen weet te spreken, de eindindruk van zijn onderhoudend boek is, dat wij niet den minsten lust gevoelen een uitstapje daarheen te maken. Noch het boarding-house, noch de Londensche straten, noch de uitspanningen, allerminst de Zondagen, lokken ons ertoe uit; alleen de musea, met name dat van South-Kensington, zou eenig gewicht in de schaal leggen, maar wij herademen, wanneer we met den auteur op Wight zijn gekomen en daar een
poos uitrusten van het gejoel en gewoel der Engelsche hoofdstad.
Gram schreef over Londen eenige indrukken vermengd met opmerkingen, waarin de persoon des schrijvers zich kennen laat, maar hij zelf treedt niet op den voorgrond. Hij is de opmerker, die alles gadeslaat, met een spottenden glimlach den cicerone volgt en de indrukken weergeeft, die hetgeen hij zag op hem maakte.
Edmondo de Amicis, wiens beschrijving van Spanje met veel zorg in onze taal is overgebracht door H.J. Wansink, neemt een ander standpunt in. Het is hem niet zoozeer te doen om de indrukken mede te
| |
| |
deelen, dan wel de zaken zelve te doen kennen. Nu is het ook niet te ontveinzen, dat het eene lichtere taak is over Spanje te schrijven, dan over Londen, omdat Londen voor zeer velen een bekend oord is en Spanje nog altijd de bekoorlijkheid heeft van het onbekende. Engelsche zeden, gewoonten en instellingen zijn voor niemand vreemd, ook voor hem niet, die nooit het Kanaal is overgestoken, terwijl Spanje daarentegen, ofschoon meermalen beschreven, nog altijd trekken oplevert, die niet of maar half zijn uitgewerkt, of die zich tot eene geheel nieuwe voorstelling leenen.
De meeste plaatsen, die De Amicis bezocht, zagen en beschreven velen vóór hem. Ook mij viel het voorrecht ten deel Madrid en Valencia, Cadix en Sevilla, Barcelona en Cordova te bezoeken; maar hoewel ik, uit den aard der zaak, er veel over las, vond ik toch in de beschrijving van den Italiaan menige bijzonderheid die ik niet kende en menige afwijkende voorstelling van hetzelfde wat ik gezien had. Dit evenwel verheugde me, dat De Amicis, over de stierengevechten sprekende, hetzelfde oordeel erover velt, dat ik erover uitsprak. Hij keurt ze af, maar erkent, dat men, ze ziende, een gansch anderen indruk ervan erlangt dan wanneer men de eenvoudige beschrijving hoort, en dat men de deerlijk gekwetste paarden en de wonden van den stier vergeet om te leven met die opgewonden menigte, die met waaiers en hoeden en zakdoeken en takken wuift en juicht en al wat zij bezit in het strijdperk werpt om den espada hulde te brengen - al worden dan ook die voorwerpen, nadat de hoofdpersoon verdwenen is, weder aan de eigenaars teruggegeven.
Even boeiend, boeiender zelfs, omdat het zeldzamer beschreven wordt en door De Amicis met groote uitvoerigheid is behandeld, is zijne beschrijving van een hanengevecht. Dit is, wat den vorm betreft, een meesterstuk en, lacht het onderwerp minder aan, door de wijze waarop het is geschetst zal het ten einde toe worden gelezen, ook door hen, die van zulke wreedheden een afkeer hebben.
Wij zeiden dat het De Amicis vooral te doen is om het land te doen kennen, maar dit neemt niet weg, dat hij zelf bijna altijd met ons blijft. Zijne beschrijvingen zijn doorgaans subjectief. Hij laat de dingen niet voor zich zelve spreken, maar verhaalt wat zij tot hem gesproken hebben. Evenzoo de menschen; niet wij ontmoeten ze, maar de Italiaan, en somtijds krijgen zijne verhalen zelfs een al te vertrouwelijk karakter. Zijn samenzijn met Spaansche schoonheden komt ons hier en daar voor, meer op het gebied der private herinneringen tehuis te behooren dan in het verhaal van reisindrukken. Deze feil echter strekt om den stempel van het boek meer te doen uitkomen, het Spanje van Edmondo de Amicis ervan te maken, en alzoo te doen beantwoorden aan den eisch, die tegenwoordig gesteld wordt aan reisbeschrijvingen.
Zoo men uit deze opmerking mocht afleiden, dat men den schrijver te veel, het land te weinig ziet, dan haasten we ons erbij te voegen
| |
| |
dat dit vermoeden ongegrond is. Ook die persoonlijke ervaringen dragen ertoe bij, om het schiereiland en zijne bewoners in al hunne eigenaardigheden ons voor den geest te brengen. Daartoe werken ook de taalkundige bespiegelingen van den schrijver mede, en het trof ons hoe de Italiaan, over het Fransch sprekende, in denzelfden zin zich uitliet als wij Hollanders over het Duitsch denken. Juist de groote verwantschap der talen maakt het spreken van elkanders taal door de twee Zuidelijke volken zoo moeielijk.
Marcellus Emants - al noemen wij hem het laatst, het is geenszins omdat wij zijn werk stellen beneden de twee vermelde - heeft in den titel van zijn Op reis door Zweden reeds doen doorstralen dat zijn hoofddoel minder was dit land te doen kennen, dan wel de indrukken weer te geven, welke hij genoot toen hij de prachtigste natuur welke Europa bevat aanschouwde en de steden en dorpen bezocht, die in zooveel opzichten afwijken van hetgeen andere landen te zien geven. Zonder voor de juistheid der bewering te willen instaan, zouden wij meenen dat Gram Londen bezocht met de bepaalde toezegging om er een boek over uit te geven; dat De Amicis, Europa doorreizende, eveneens vervuld was met het voornemen om zijn landgenooten te doen weten wat hij gezien heeft, terwijl Emants reist om te reizen, zelf te genieten, en later zijne vrije uren besteedde om naar aanleiding van zijn reis eenige schetsen te geven, waarbij schier eene even groote plaats is ingeruimd aan hetgeen hij dacht als aan hetgeen hij zag.
Londen door Gram, Spanje van De Amicis, Emants in Zweden zou men de drie werken kunnen bestempelen, om het onderscheiden karakter ervan te doen uitkomen. Er zijn vele bladzijden waar men niets van Zweden leest en die ontmoetingen of typen beschrijven, welke men even goed in elk ander land van Europa zou kunnen beleven of leeren kennen. Vaak dient Zweden slechts als stoffage van het tafereel, maar om dit te kunnen doen moet men meer wezen dan een gewoon toerist, - een ‘reisbeschrijver’ - indien wij dit woord noemen mogen. Men moet een denkenden, scheppenden geest bezitten, en dezen zal niemand aan Emants ontzeggen. Wat hij denkt moge niet altijd en overal weerklank vinden bij hen, die hem lezen, juist daarom (wij herhalen wat we reeds elders opmerkten), heeft zijn boek hooger waarde. Het is een bewijs, dat Emants zijn eigen pad gaat en niet eerst eens vraagt welken weg de lezers het meest gewoon zijn te bewandelen. Men heeft hem een grief gemaakt van de onvoldaanheid die in menige opmerking doorstraalt, van zijn pessimistischen geest; men doet hem onrecht, men vergeet dat zelfs de doorgaans opgeruimde man niet altijd in dezelfde luim verkeert en de bladzijden van Emants' werk zijn allen de afspiegeling van de stemming waarin hij verkeerde toen hij ze schreef, wat, dunkt ons, er meer voor pleit dan dat zij allen met hetzelfde vernisje van de conventioneele wereldbeschouwing waren overdekt. Emants schrijft uit het hart en daarom vooral verdient zijn werk waardeering.
| |
| |
Dit voor zooveel betreft hetgeen de schrijver dacht; maar niet minder waardeering verdient dat gedeelte van zijn werk, waarin hij verhaalt wat hij zag. Daarin toont hij goed te zien en met kennis te zien. De aanschouwelijkheid zijner schetsen gaat gepaard met eene nauwgezetheid, die bewijst, dat hij het onderwerp, waarover hij schrijft, geheel meester is. Wat hij in ‘een Sint Jansdag in Lapmarken’, ‘Arjeploeg, Ardvidsjour’, over het merkwaardige Laplandsche volk verhaalt, zijne schetsen van de zeden in Dalarne, zijne beschrijving van kunstverzamelingen, zijne historische herinneringen, zijne aanhalingen uit de Noordsche mythologie, dit alles strekt om het land naar waarheid te doen kennen, en evenals zijne persoonlijke ervaringen is het geschreven in een bevalligen, boeienden vorm, humoristisch, maar slechts dan als het onderwerp dit medebrengt of gedoogt, en op andere plaatsen, als op het kerkhof Leksand, weder vol gevoel. Dat hoofdstuk vooral doet Marcellus Emants tot zijn volle recht komen. Zijn boek is door deze schets, en door verscheidene andere in hetzelfde genre, eene aanwinst voor onze letterkunde in het algemeen en niet uitsluitend voor de rubriek der land- en volkenkunde.
Maar evenals Gram's Londen en De Amicis' Spanje draagt het bij om die kennis te vermeerderen op de wijze, die thans bij ons volk het meest gewild is. Evenals men op zijn disch wel voedzame spijs verlangt, maar tevens smakelijk toebereid, zoo wil men lezende zeer gaarne leeren, onder voorwaarde dat het geschiedt in een vorm, die boeit en onderhoudt, en in dit opzicht maken de drie werken, die wij aan het hoofd van deze bladzijden vermeldden, op denzelfden lof aanspraak. De drie auteurs volgen dezelfde school, maar elk van hen heeft zijne eigene manier: variis modis bene fit.
Arnhem, Juli 1877.
Gerard Keller.
|
|