De Tijdspiegel. Jaargang 34
(1877)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Geschiedenis van den dag.
| |
[pagina 92]
| |
ding. Suleiman, de overwinnaar van de Montenegrijnen, werd ontboden en sloeg de Russen in korten tijd in den Schibka-pas terug. Aan deze zijde van den Balkan vormden zich twee geduchte Turksche legers onder Osman en Mehemed Ali; een derde leger rukte de Dobrudscha weder binnen en dreigde het tooneel van den oorlog wellicht aan de andere zijde van den Donau, in Rumenië over te brengen. Daar volgde de slag bij Plewna (30 Juli), waarbij Osman het Russische leger zoo toetakelde, dat het geheel uiteen geslagen werd, een wilde vlucht het demoraliseerde en het weinig scheelde, of het Russische hoofdkwartier moest naar de noordzijde van den Donau worden teruggebracht. De gevolgen van dien slag waren zoo geducht voor het Russische leger, dat het in allerijl een groot deel van Bulgarije moest ontruimen, zich terugtrekken, verdedigingswerken aanleggen om zich tegen een overval van de Turken te beveiligen en intusschen versterking uit het moederland laten aanrukken van tegen de tweemaal honderd duizend man. Even snel als deze veranderingen op het oorlogstooneel plaats hadden, keerde nu ook de publieke opinie om, uitgedrukt door de krantenschrijvers. De Turken waren op eens uitstekende soldaten geworden. En 't moet erkend worden, goed aangevoerd vochten zij als leeuwen. Van de Russen werden nu weder slechts kwade noten gekraakt; de organisatie van het Russische leger was bij den eersten veldslag gebleken slecht te zijn; de discipline was gebrekkig; de soldaten drongen voort op eigen gezag; de artillerie, het hoofdwapen in onzen tijd, werd weinig gebruikt; de bevelhebbers schenen in dit opzicht al van hetzelfde allooi te zijn als de minderen; Gurko trok door den Schibka-pas zonder daartoe te zijn gelast en breidde de linie mijlen verder uit zonder overleg met het hoofdkwartier. Een opperbevelhebber, die na het eerste ernstige treffen tot het inzicht komt, dat hij een paar maal honderd duizend man te weinig heeft, stelt zich aan bespotting bloot. Sommigen gingen zelfs zoover van te voorspellen, dat het heele Russische leger straks met zijn keizer en zijn grootvorst-troonopvolger over den Donau zou worden teruggeworpen om den volgenden zomer nog eens van voren af te beginnen. Onbesuisd voorwaarts dringen zonder berekening van eigen kracht, zonder kennis van de macht des vijands, was niet alleen in Europa maar ook in Klein-Azië het zwak der Russen, zoodat men tot het besluit moet komen, dat de fout minder schuilde in den opperbevelhebber van het Zuider leger, grootvorst Nicolaas, dan wel dat men te doen had met een specifiek Russische eigenschap, die zoowel te Weenen als te Londen op hoogen prijs werd gesteld. Op eens had Rusland zijn verschrikking verloren en sliep Oostenrijker en Engelschman weer zoo gerust, alsof er nooit een Oostersche quaestie had bestaan. Het is mogelijk dat dit oordeel over de werkzaamheid van het Russische leger naderhand, wanneer de gegevens bestaan om de wezenlijke geschiedenis van dezen veldtocht te beschrijven, in bijzonderheden wordt | |
[pagina 93]
| |
gewijzigd; 't kan b.v. zijn dat de Russische soldaten beter zijn dan hun roep en voor een goed deel de fouten van dezen veldtocht op rekening moeten worden geschreven van de slechte aanvoering; men schijnt in het Russische leger bij het uitdeelen van de veldheerstaven meer op rang dan op bekwaamheden gelet te hebben en grootvorsten hadden dien ten gevolge den voorrang; in hoofdzaak echter zal het wel zoo blijven, dat Europa vooreerst niet bang behoeft te zijn voor een Slavische overstrooming. De totale verandering van den stand der partijen op het oorlogstooneel, of liever van de voorbarig oordeelende openbare meening, maakt het aantal zonderlingheden in de tegenwoordige behandeling van de Oostersche quaestie grooter. Inderdaad, wanneer wij de gebeurtenissen overzien, die in de laatste twee jaren op en over het Balkan-schiereiland hebben plaats gehad, dan staat men verbaasd over zulk een opeenhooping van zonderlinge feiten; men zou hier kunnen spreken van een heksendans; eerst de Bosnische opstandelingen, die het met de Europeesche consuls niet kunnen vinden, omdat Russische agenten hun influisteren, dat zij 't niet moeten willen; het gesukkel van de Christelijke diplomaten met de Oostersche quaestie neemt een aanvang en intusschen volgt de opstand in Bulgarije met de bloedige demping door de Turken, terwijl de Baschi-Bazoeks als wilde dieren op de Bulgaren aanvallen om hun de zucht tot verzet voor goed te verleeren. Daar breekt te Konstantinopel een omwenteling los van diep ingrijpenden aard, maar waaraan het volk eigenlijk geen deel neemt, tenzij als de figuranten bij de komedie; de Sultan wordt afgezet, begaat zelfmoord of wordt vermoord met een schaartje; met zijn opvolger is men al niet veel gelukkiger, want men laat hem krankzinnig verklaren, zoodat er al weer een nieuwe Sultan moet komen, die natuurlijk rilt bij de gedachte, dat het lot op hem is gevallen, maar toch met Oostersche gelatenheid zich onderwerpt; en die beweging in de bovenste oppervlakte van het Ottomanische rijk eindigt met de afkondiging van een grondwet, van de invoering van een constitutioneelen regeeringsvorm, waarom het volk niet heeft gevraagd en die door het volk niet begrepen wordt. De man, die voor de ziel wordt gehouden van al deze veranderingen en woelingen, wordt op traditioneele wijze zonder vorm van proces, buiten de constitutie om, op een schip gebracht, dat hem naar het verbanningsoord voert. Midhat Pacha zwerft nog altijd in den vreemde rond, door velen gehouden voor den eenigen man, die zijn vaderland kan redden, in welk geval dat vaderland er zeker niet best aan toe is. De oorlog met Servië vormt een tusschenbedrijf, dat zijn vermakelijke zijde heeft, deels door het proclameeren van Milan tot koning, deels omdat de Russische vrijwilligers de Serven tegen de Turken moeten indrijven, wanneer er gevochten wordt. De tragi-komische afloop van het Servische koningschap is bekend. De Bosnische muiters, de Servische helden, het waren de voorposten van het Russische leger, | |
[pagina 94]
| |
en toen het aan geen van beiden gelukte het Turksche rijk overhoop te werpen, moest de Russische oorlogsverklaring volgen; de Konstantinopelsche conferentie was als de inleiding hiertoe, terwijl de gevoelsontboezemingen van de Engelsche liberalen, met Gladstone aan het hoofd, het vuurwerk verbeeldden, dat de Christelijke Moscovieten verlichtte; sommigen meenden den nagalm van de kruistochten der middeleeuwen te hooren in den uitroep, dat de barbaren van het Oosten Europa moesten worden uitgeworpen en intusschen maakte het hoofd der Christenheid, de onfeilbare man, van de gelegenheid gebruik om op beteren voet te komen met het hoofd der ongeloovigen en hem een nieuw concordaat af te troggelen, waarmede de oude privilegies der Roomsche Christenen werden vernieuwd. Waarlijk, de verwarring kon over alle kanten moeilijk grooter zijn, en wanneer men over een halve eeuw het geschiedboek van deze dagen eens opslaat, zal men het zeker vreemd vinden, dat de tijdgenooten zich in weerwil van die toomelooze verwarring voor heel wijs hielden en zich zelf het brevet uitreikten van ongeveer op den hoogsten trap van beschaving en van verstandelijke ontwikkeling te staan.
Niet alleen de feiten van dezen oorlog zijn zonderling, de behandeling daarvan door de Christelijke diplomaten vreemd, de loop der zaken geheel anders dan zich dien had voorgesteld, ook de beoordeeling door de dusgenaamde openbare meening is wonderlijk. Men zou verwachten, dat in een tijd, waarin meer dan vroeger en op betere grondslagen een studie wordt gemaakt van de volken, eenige onpartijdigheid zou worden gevonden. Dit is echter volstrekt niet het geval; zelfs het streven ontbreekt naar objectieve beoordeeling. Turksch of Russisch is de vraag, en men is een van beiden met die overdrijving, welke aan de zenuwachtige kinderen van de laatste helft der negentiende eeuw eigen is. De een verklaart de Turken voor een wilde horde, die nooit iets voor de beschaving gedaan heeft of zal doen en die de nationale ontwikkeling van de levenskrachtige Zuid-Slavische volksstammen op een menschonteerende wijze tegenhoudt; al het ruwe, onmenschelijke, dat aan de Zuid-Slaven in Turkije eigen is, wordt aan de Osmanen toegeschreven, zoo zelfs dat de Montenegrijnen het neus-afsnijden van de Turken zouden hebben geleerdGa naar voetnoot(*). De Russen worden door deze partijgangers beschouwd als een natie, die in de laatste jaren reuzenschreden heeft gedaan op den weg der beschaving en uit nationaal bewustzijn zich opwerpt als beschermer van de stamverwante Zuid-Slaven. Sommigen redeneeren precies andersom; de Turken, dus spreken zij, vertegenwoordigen op het Balkan-schiereiland het beschavende element en daaruit reeds verklaart zich hun heerschappij over de Zuid-Slaven, die nooit ontwikkeling op prijs stelden en door hun onderlinge ver- | |
[pagina 95]
| |
deeldheid, hun wederzijdsch wantrouwen, steeds de speelbal zullen blijven van anderen, het proefstuk der Europeesche diplomatie. De Turken, meent men, hebben van de Slaven gemaakt wat er van te maken is en het bestuur over hen is over het geheel genomen zoo goed als het wezen kan; de ontevredenheid van de Slaven dagteekent dan ook eerst van den tijd af, toen de Russische agenten onder hen optraden om haat te zaaien tegen de Turken en van de vereeniging met Rusland gouden bergen beloofden. De politiek door Rusland ten opzichte van Turkije en de Slavische volksstammen gevolgd, mag dan ook het daglicht niet zien; zij is een weefsel van list, bedrog, eigenbaat; Rusland matigt zich langs allerlei slinksche wegen het recht aan om de Zuid-Slaven vrijheid en beschaving te brengen, terwijl het op eigen gebied noch vrijheid kent, noch beschaving, getuige de vervolging van de Roomschen en het nog altijd knoetachtige regeeren; Rusland is in Europa de eenige absolute Staat, en wanneer de Zuid-Slaven onder Russisch beheer kwamen, zouden deze moeten beginnen met tal van vrijheden te ontberen, in zaken van godsdienst en van inwendig bestuur, die de Turken altijd hebben toegestaan. Het Christelijk waas, waarmee de Czaar dezen oorlog heeft overtogen, is een zeldzaam voorbeeld van onbeschaamde huichelarij. Tot welk van deze uitersten men overhelt, wordt niet zoozeer beslist door bewijzen, ontleend aan het karakter der volken, aan hun geschiedenis, aan hun geographische ligging, als wel door het belang, dat men zelf heeft bij de oplossing der Oostersche quaestie. De gevoeligheid van de Engelschen ten opzichte van de uitbreiding van de macht der Russen is bekend; Russophobie zit in het Engelsche bloed; daarom te meer moet men het Gladstoneanisme, hoe dwaas ook uit een gewoon politiek oogpunt, niet te spoedig veroordeelen; het is een gevoelsuiting en een zeer verklaarbare reactie van de overdreven Engelsche Turkenliefde, waarvan de verkoeling wel niet geheel toevallig intrad na de staking van de betaling der Turksche coupons. Gladstone is zich zelf gelijk gebleven, ook na de overwinningen der Turken en dezer dagen nog maakte hij de practische opmerking, dat, mogen bij beide partijen al ‘gruwelen’ worden bedreven, de Russische Regeering toch heel anders met de moordenaars handelt als het Turksche gouvernement. Uit een politiek oogpunt heeft Gladstone gelijk, dat een regeling van de Oostersche quaestie alleen mogelijk is, wanneer Engeland en Rusland zich met elkander verstaan. Het uitspreken van de mogelijkheid van zulk een overleg is geheel in strijd met de traditioneele politiek van Engeland, maar het heeft toch reeds tal van aanhangers gevonden, sedert het bezit van den toegang tot het kanaal van Suez een practische compensatie aanbiedt. De houding van Gladstone verdient in elk geval meer sympathie dan het schelden van oud-Engeland op de Russen en het eenzijdig in bescherming nemen van het Turksche bestuur in weerwil van de algemeen erkende schandelijke gebreken. | |
[pagina 96]
| |
Het oordeel van oud-Engeland over Russisch-Turksche zaken heeft dan ook niet de minste waarde, omdat het eigenbelang partijdig maakt; Engeland heeft minder dan eenige natie het recht als scheidsrechter op te treden over Russische humaniteit en te waarschuwen tegen Russische annexatie; in de heele Engelsche geschiedenis zal men te vergeefs zoeken naar de toepassing van het humaniteitsbeginsel, en het heeft niet minder dan Rusland met het Christendom geschermd als een vlag, die de onzuivere lading moest dekken. Geannexeerd heeft Engeland wat het kon en het gaat daarmee voort als van ouds, getuige de aanhechting van de Transvaal - trouwens het verdiende loon van dit kunstmatig opgeblazen republiekje - en waar het dit niet doet, brengt de politiek 't niet mee of treedt de quaestie van macht dreigend in den weg. Engeland's politiek is altijd geweest: alles voor mij, niets voor een ander. Voor anderen heeft John Bull groote woorden, maar kruipt in zijn schulp, wanneer het blijkt, dat bangmakerij niet helpt. Ook elders zijn de vrienden van Rusland dun gezaaid. Over 't geheel genomen laten de Fransche bladen zich uiterst voorzichtig uit over Rusland, omdat men op een bondgenootschap hoopt, wanneer de revanche-oorlog tegen Duitschland wordt gevoerd, - een verwachting, die nog al dwaas is, omdat Frankrijk Rusland weinig kan bieden bij dien oorlog en een krijg tusschen Duitschland en Rusland in de eerstvolgende eeuw tot de zeer groote onwaarschijnlijkheden behoort. Slechts enkele Fransche bladen - en 't zijn de minste niet - spreken zich rondweg uit en wel tegen Rusland. In Duitschland ging en gaat de officieuse pers met de Russische politiek door dik en dun, - een weerspiegeling van de vriendschap, die tusschen de beide Hoven bestaat. Enkele bladen zijn in dien stroom meegevaren, maar over 't geheel is de Duitsche liberale pers anti-Russisch, maar ook hier minder door het bijbrengen van bewijzen, door het leveren van een studie over Russische toestanden in vergelijking met de Turksche, dan wel door het uiten van een antipathie, die de oppervlakkigste bewijsvoering voor lief neemt en getuigenis geeft van het natuurlijk antagonisme, dat tusschen beide naties bestaat en het voorspel mag genoemd worden van den strijd om macht, welke eenmaal, zij 't ook in een nog ver verwijderde toekomst, tusschen beide volken zal worden gevoerd. Een objectieve beoordeeling van de Oostersche quaestie vindt men in de Duitsche bladen zelden, terwijl de soms walgelijke partijdigheid direct in strijd is met de bewering van de belangeloosheid van Duitschland in de regeling der zaken aan den Donau. Dat is leugen; Duitschland is indirect wel degelijk belanghebbende, omdat de uitbreiding van Rusland's macht gevaarlijk moet worden voor Duitschland; vandaar de nieuwe vereeniging met Oostenrijk, dat op dit punt dezelfde belangen heeft als Duitschland. Er is geen reden om geloof te slaan aan de bewering der Fransche bladen, dat de Russisch-Turksche oorlog alleen het werk is van Bismarck, omdat een flinke Russische | |
[pagina 97]
| |
aderlating door den Duitschen Macchiavelli wenschelijk wordt geacht; maar wel kan men zich overtuigd houden, dat de gebleken gebrekkige organisatie van het Russische leger en daarmee de zwakheid van Rusland aan de Duitsche staatslieden te meer inwendig genoegen heeft gegeven, naarmate men er moeilijk openbaar over kon spreken. Dat de Duitsche Regeering desniettemin aan den Russischen keizer allerlei liefdediensten bewijst, en tegen de Porte een gemaakt barsche houding aanneemt, is hier volstrekt niet mee in strijd. Men slaagt ook bij de beoordeeling van politieke zaken het best, wanneer men het gewoon menschelijke niet uit het oog verliest. Van het oordeel der Oostenrijkers en Hongaren willen wij liever geen melding maken; in de eerste plaats moet men van een direct belanghebbende bij een proces geen zuiver oordeel verwachten, en ten tweede heeft men in Oostenrijk steeds zooveel opinies als men rassen aantreft. Den Hongaren kan men in dit opzicht het meest vergeven, omdat de haat tegen de Russen te diep is ingeworteld; het bloed kruipt waar het niet gaan kan; de Turken zijn nog familie van de Hongaren, al is 't wat ver. Is nu het scheeve, partijdige oordeel èn hier èn elders verklaarbaar, daar het een gewoon verschijnsel is, waar het eigenbelang in het spel komt, toch hadden wij gehoopt, dat er althans meer uitzonderingen op den regel zouden zijn. Of zijn wij te naief, wanneer wij hier van teleurstelling spreken? Op de algemeene vergadering van den Vredebond is natuurlijk deze afschuwelijke oorlog ter sprake gebracht en van een vreedzame interventie bij beide partijen gewaagd. Het komt ons echter voor, dat er weinig kans bestaat om de oorlogen te verminderen, wanneer niet alleen de vechtende partijen zelf van de erkenning van eens anders recht geen begrip toonen te hebben, maar ook de minder belanghebbende toeschouwers zich zoo door hun drift laten meeslepen, dat er van objectieve beoordeeling geen sprake is. En toch is zulk een beoordeeling zoo moeilijk niet, wanneer men slechts kalmte genoeg heeft om de feiten onder de oogen te zien en zich niet te zenuwachtig maakt over den uiterlijken schijn.
In de eerste plaats, wat Turkije betreft kunnen de zegepralen, in Europa en Azië op de Russische legers behaald, het oordeel over het Ottomanische keizerrijk niet veel wijzigen. De Turksche soldaten hebben getoond, dat zij, goed aangevoerd, wonderen van dapperheid kunnen verrichten en tegen Europeesche soldaten, op moderne wijze geoefend, zijn opgewassen. Maar de Turk is altijd bekend geweest om zijn geschiktheid voor het soldatenleven, en ook vele niet-Turksche Mohammedaansche stammen hebben dit gemeen. De Muzelman is als soldaat gedwee, weinig eischend, volhardend en moedig. Hij strijdt in het bewustzijn van zijn leven te geven voor een heilige zaak, want al is de heilige oorlog in den eigenlijken zin des woords niet uitgeroepen, toch weet elke Mohammedaan dat het hier geldt een strijd voor het geloof. | |
[pagina 98]
| |
De weinige ontwikkeling van den Turkschen soldaat maakt hem juist vatbaar voor de noodige hoeveelheid geestdrift, die men beter fanatisme noemt. Het fanatisme vergoedt in het Turksche rijk in deze dagen het gebrek aan organisatie; het fanatisme voert duizenden bij duizenden krijgers aan, en zonder een moderne legerwet stampt de Sultan de legers uit den grond. Zeker, er is meer noodig voor legers; door geestdrift worden zij niet gekleed, van wapenen voorzien; van geestdrift maakt men geen kruit en lood en de Turksche Regeering verbaast iedereen door de snelle wijze, waarop zij de legers uitrust, te velde brengt en van levensonderhoud voorziet. Men houde echter in het oog, dat juist in de laatste jaren door de Porte veel werk is gemaakt van militaire zaken, met achterstelling van andere takken van den staatsdienst. Wie zal daarbij ontkennen, dat deze oorlog wordt gevoerd met een buitengewone krachtsinspanning, waartoe gedurende eenigen tijd ook rijken in staat zijn, minder dan Turkije, en die als buitengewoon verschijnsel, niet als normale levensuiting moet worden aangemerkt. Die buitengewone inspanning kan, blijkens de ervaring ook bij andere volken, nog eenigen tijd nawerken, maar daarna keert het gewone leven terug en dit was gedurende een reeks van jaren in Turkije niet bloeiend. De kenmerken van verval dagteekenen voornamelijk uit het tweede vierde deel onzer eeuw, toen een aanvang werd gemaakt om het rijk te hervormen, te moderniseeren. Vóór Mahmoud II waren de verschillende deelen van den Staat slechts zeer los met den zetel der Regeering verbonden; elke provincie bezat een groote mate van zelfstandigheid; zij die het bestuur voerden, waren menschen, die in de provincie thuis hoorden, daar hun eigendommen hadden, hun privilegies, en die er belang bij hadden, dat het de landstreek goed, althans niet al te slecht ging. Van een uiterst gedecentraliseerden Staat moest het rijk nu echter op eens sterk gecentraliseerd worden; de gewestelijke privilegies werden afgeschaft en het land zou geregeerd worden door de heeren, die van Konstantinopel uit gezonden werden. De positie van de nieuwe bewindvoerders stond in nauw verband met de hofkabalen, die in de Oostersche rijken, voornamelijk tengevolge van de veelwijverij, zoo gewoon zijn. De ambtenaren uit de hoofdstad des rijks waren vreemd in de provincies en gevoelden ook weinig behoefte om er zich thuis te maken, daar zij wisten dat zij straks konden worden teruggeroepen. In den goeden ouden tijd kende het rijk geen schulden; met de hervormingen kwam later een springvloed van schulden: de eene leening volgde de andere; ook dit was modern en om in de steeds zwaarder wordende lasten des rijks te voorzien moesten de ambtenaren zorgen, dat er geld en nog eens geld was. Zoo begon men te Konstantinopel voor de beste ambtenaren te houden hen, die het meeste geld naar de hoofdstad zonden. Hoe het verkregen was, deed er minder toe; het geld verzonk in de hoofdstad; aan de ontwikkeling van de hulpbron- | |
[pagina 99]
| |
nen des lands, aan het bevorderen van de welvaart werd niet gedacht; de belastingen werden verpacht en de afpersingen en knevelarijen kenden bij ambtenaren, die zich in de hoofdstad aangenaam wilden maken, paal noch perk. Op de verarming van de bevolking volgde in sommige streken hongersnood, gepaard met geheele verwoesting des lands. De Christenen hadden echter bij dezen toestand niet meer te lijden dan de Mohammedanen zelf. In korte trekken was dit de toestand des rijks voor den oorlog, en er is geen enkele reden om te verwachten, dat het, ook zelfs na een gelukkig gevoerden oorlog, anders zal worden. Kenners van Oostersche toestanden en van het Turksche rijk in het bijzonder houden zelfs de in het laatst van het vorige jaar afgekondigde constitutie voor een stap verder op den weg van verval; hervormingen kunnen alleen dan vruchtbaar werken, wanneer zij zich aansluiten aan den aard des volks, aan een bestaande behoefte. In Turkije hervormt men echter van boven af, met miskenning van den aard des volks, geeft alleen voor oppervlakkigen een schoonen schijn en maakt inderdaad de verwarring grooter. Hebben nu met dezen toestand voor oogen zij geheel ongelijk, die beweren dat de vrede van Europa veel meer bedreigd wordt door het behoud dan door de ontbinding van het Turksche rijk? Willen de Mohammedanen om des geloofs wil zulk een regeering verdragen, niemand zal hun dit verhinderen; maar dat de Christenen, die een halve eeuw onder de hervormingen van het Turksche rijk gebukt gaan, naar hun zelfstandigheid trachten en tot geen tevredenheid te bewegen zijn, al vindt de zoogenaamde Westersche politiek, uit vrees voor de uitbreiding van Rusland's macht, dit beter, kan men moeilijk heel onlogisch vinden. Vroeger hebben de Slaven in Turkije het niet kwaad gehad en nog; zij genoten en genieten een aantal vrijheden, die in beschaafde Staten althans niet in die mate gevonden worden; de vrijheid van godsdienst b.v. is in Turkije grooter dan in Rusland of Spanje; zij zijn vrij van den militairen dienst en betalen daarvoor een matig hoofdgeld. Als men al de voordeelen opsomt, dan kan men zeer goed begrijpen, dat er velen zijn die beweren, dat de Slaven in Turkije niet slecht geregeerd worden en dat hun ontevredenheid voor het grootste deel voortkomt uit opstokerij; zij zijn dom genoeg om zich te laten gebruiken tot speelballen van de Russische politiek, voorzoover zij niet hun eigen dwaze politieke droomen hebben, en daarbij het ongeluk nooit rekening te houden met den werkelijken toestand, waarin zij verkeeren. Men moet echter om billijk te zijn aan den anderen kant erkennen, dat de Slaven, de Christenen in Turkije niet meer maar ook niet minder dan de Muzelmannen deelen in den algemeenen achteruitgang van den Staat. Voor 't minst zijn de belastingen toegenomen in dezelfde mate als de algemeene welvaart verminderde; men behoeft om het bewijs van de algemeene verarming te hebben slechts te letten op het afnemen van het individueel landbezit en het toenemen van de geeste- | |
[pagina 100]
| |
lijke goederen of zoogenaamde goederen in de doode hand, waarvan de reden vooral moet gezocht worden in de verkeerde belastingheffing. Wij zullen de Slaven niet voorspreken; hun overwegende karaktertrekken zijn van dien aard, dat zij moeilijk aanspraak kunnen maken op sympathie; het gaat hun zooals het doorgaans den mensch gaat; voor het bereiken van zijn doel staat hij meest zich zelf in den weg. Indien de Slaven of Christenen in Turkije veerkracht en eendracht bezaten, zouden zij zich zelf reeds lang hebben vrijgemaakt van de Turken; maar zij bezitten noch het een, noch het ander; elke volksstam - en zij zijn verschillend in aard en in bloedmenging - wil aan het hoofd staan van het gedroomde groote Zuid-Slavische rijk. Daar waar zij geheel of gedeeltelijk zelfstandigheid hebben gekregen, toonen zij nauw zich zelf te kunnen besturen; zij maken van de staatkunde een spel, apen de Westersche vormen na en leven van den eenen dag op den anderen in twist en tweedracht, terwijl de ontwikkeling, de ontginning van de hulpbronnen des rijks vergeten worden als bijzaken. Van de geschiedenis van Griekenland, van Servië kan men met weinige veranderingen een blijspel maken, een persiflage wellicht ook van de toepassing van het constitutioneele stelsel in meer beschaafde Staten. De vraag of de Zuid-Slaven vatbaarheid bezitten voor een hoogere staatkundige ontwikkeling, is met dat al moeilijk op te lossen; de ervaring van lange tijden pleit niet voor hen, noch in Turkije, noch in Oostenrijk en op grond daarvan wordt door velen beweerd, dat er nooit iets van hun politieke droomen terecht zal komen en zij niet veel meer waard zijn dan door Turken of Duitschers onder den duim gehouden te worden. Anderen beweren echter dat het niet aangaat op deze wijze den staf te breken over de Zuid-Slaven, te meer daar hun verachtering, hun minder gunstige eigenschappen moeten verklaard worden uit de demoraliseerende onderdrukking, waaraan zij zoolang hebben bloot gestaan. Wie weet wat de Czechen geworden waren, wanneer hun ontwikkeling in de stormen, die op de Hervorming volgden, niet ware gesmoord. Men kan over zulke quaesties lang redeneeren zonder tot een eind te komen; wie zal durven volhouden, dat de Zuid-Slaven geen beter figuur zullen maken, wanneer zij even lang in de vrijheid hebben geademd als zij nu onderdrukt zijn geweest. Dat het nationaal instinkt bij hen is ontwaakt en daarmee de Turksche heerschappij hun weerzin inboezemt, ook al ware dat bestuur beter dan het is, behoeft men waarlijk niet alleen toe te schrijven aan den invloed der Russische politieke agenten. Het nationaliteitsbeginsel is immers de koorts, waardoor geheel Europa in de laatste jaren is aangetast, een koorts die de eenheid van Duitschland en de eenheid van Italië wrochtte, en het zou dus wel wonder zijn, dat de Zuid-Slaven van die epidemie verschoond bleven. Wanneer nu de Slaven in Turkije vragen, dat hun omstandigheden zoo geregeld worden, dat er meer ruimte is voor hun nationale ontwikkeling, dan kan men moeilijk hun dien eisch zonder | |
[pagina 101]
| |
meer ontzeggen; wat de Slaven ook mogen zijn, het nationaal bewustzijn is onder de gebeurtenissen der laatste jaren te sterk ontwikkeld, dan dat zij onder het Turksch bestuur, zooals dat is, voortaan in vrede kunnen leven. Deze oorlog, onverschillig welke afloop hij moge hebben, heeft dit nog erger gemaakt; daardoor zijn verwachtingen opgewekt, die ook niet in bloed gesmoord kunnen worden. Bleef Turkije tegen het algemeen vermoeden overwinnaar en werd Rusland gedwongen de Slaven in Turkije aan hun lot over te laten, dan kan men verzekerd zijn, dat men over eenige jaren, wanneer de wonden van dezen oorlog nog slechts ten halve geheeld zijn, weer voor dezelfde quaestie staat; men zou weer opstanden hebben, weer gruwelen, weer agitatie, weer politiek en ten slotte weer een oorlog. In Turkije den toestand te laten zooals die is, staat wat de Slavische of Christelijke bevolking betreft, gelijk met tegen den stroom oproeien en dat kan geen goed einde hebben. Al keurt men de wijze af waarop de nationale beweging onder de Zuid-Slaven in Turkije is ontstaan en bevorderd, behoort men toch bij een gezonde regeling rekening te houden met hetgeen is. Men kan het water niet gebieden, dat het terugvloeie.
Wij merkten straks reeds op, dat de Russen weinig vrienden hebben; schier overal heeft men hun optreden tegen Turkije veroordeeld met een heftigheid, als kon men iets winnen en den vrede koopen door op de Moscovieten te schelden. Deze oorlog heeft in dubbel opzicht een heelen omkeer gebracht in de openbare meening; niet alleen toch dat men Rusland voor minder gevaarlijk houdt, men heeft ook den naam van den Czaar als den humanen vorst bij uitnenoendheid, - een naam verdiend door de vrijmaking der slaven, - verbeurd verklaard. Ook hier ging men echter weder met de gewone oppervlakkigheid te werk; een menschlievende daad van een Vorst maakt niet een heel volk humaan. Men heeft oude koeien uit de sloot gehaald, en gezegd, dat het beruchte testament van Peter den Groote, neerkomend op de uitbreiding van Rusland naar het Noorden, Zuiden en Westen, totdat heel Europa veroverd was, wel niet echt is maar uitstekend de staatkunde weergeeft, die Rusland sinds Peter den Groote heeft gevolgd en ook nu weder op de bekende listige eerlooze wijze in toepassing brengt.Ga naar voetnoot(*) Aangenomen dat de Russische staatkunde van haar bestaan af zich de verovering van het kustland eerst van de Oostzee en daarna van de Zwarte Zee ten doel stelde en daarom steeds vijandig staat tegenover Turkije, dan zien wij niet in, waarom hierover wordt geklaagd als de grootste ongerechtigheid der wereld. Er zijn door andere Staten wel | |
[pagina 102]
| |
even groote ongerechtigheden gepleegd, waartoe minder aanleiding bestond, en die beschouwd worden als zeer gewone menschelijke zaken. De volken trekken door instinkt naar de zee en Peter de Groote en zijn opvolgers waren praktisch genoeg om in te zien, dat het bezit van de vrije vaart op de Oostzee en de Zwarte zee een levensquaestie was voor Rusland; aan de Oostzee had het niet genoeg, omdat de haven van Petersburg een groot gedeelte van het jaar door ijs gesloten is. Ethnologen beschouwen dan ook deze politiek van Rusland als een noodzakelijk ‘kwaad’; Oscar Peschel noemt die politiek ‘het ongeduldig rukken van den gevangene aan de tralies van zijn geographischen kerker’Ga naar voetnoot(*). Het tractaat van Parijs van 1856, waarbij men de macht van Rusland in de Zwarte zee beperkte, was dan ook een der dwaaste stukken, die de diplomatie heeft begaan. Men moet blind zijn om niet te begrijpen, dat Rusland bij de eerste de beste gelegenheid een schrap zou halen door dat tractaat, zoodra het daartoe de macht had, en het was te zien, dat Rusland die macht zou krijgen. De eenige voorwaarde, waarop Rusland den Bosporus en de Dardanellen, - de sleutels van zijn huis genoemd - in vreemde handen kan laten, zou zijn volkomen vrijheid in de Zwarte zee en het verbod van den aanleg van sterkten langs de kusten, die de Zwarte zee vereenigen met de Middellandsche zee, opdat die gemeenschap voor Rusland nooit kon worden afgesloten. Het bezit van Konstantinopel is eenvoudig die natuurlijke eisch uitgedrukt in andere bewoordingen. Men behoeft niet veel van de geschiedenis te weten om overtuigd te zijn, dat Rusland Konstantinopel, d.w.z. de geheel vrije vaart op de Middellandsche zee alleen zoo lang in andere handen zal laten, als het verplicht is dat te doen; de Oostersche quaestie is met andere woorden een quaestie van macht en geen duurzame regeling zal ooit tot stand komen dan die welke van dit natuurbeginsel uitgaat. Kan een oplossing van die quaestie niet anders geschieden dan door de verdrijving der Turken uit Europa, dan spijt het ons zeer voor de Mohammedanen, maar het zal er toe moeten komen, is het niet in deze eeuw dan in de volgende. Rusland heeft het geluk, dat de weg naar Konstantinopel voor meer dan de helft ligt over een stamverwante bevolking; het Slavisch bloed is wel zeer verbasterd in het Zuiden, maar het hoofdkarakter is toch Slavisch gebleven en het lag derhalve geheel in den aard der zaak, dat Rusland de nationale beweging opwekte of ondersteunde; het is zelfs niet eens uitgemaakt, of de Russische Regeering in die ondersteuning, vooral wat dezen oorlog betreft, niet meer gedreven wordt dan dat zij zelf drijft. De nationale Russische partij toch in Rusland, gewoonlijk de Panslavistische genoemd, is in de laatste jaren zeer in macht toegenomen en werd zij vroeger door de Regeering in toom gehouden en gevreesd omdat zij bezwangerd is met revolutionaire, zoogenaamde | |
[pagina 103]
| |
Nihilistische bestanddeelen, thans heeft zij een hoogte bereikt, dat de Regeering met haar moet rekenen. Aan den invloed van die partij wil men het toeschrijven, dat keizer Alexander zich eindelijk tot den oorlog heeft laten overhalen; met deze voorstelling is echter wel eenigszins in strijd het onwraakbaar getuigenis der geschiedenis, dat ook de diplomatieke leiding bij Rusland van het begin af op een oorlog gericht was. Hoe dit zij, in elk geval staat het vast, dat de Russische Regeering door den oorlog te verklaren aan Turkije een daad beging, die haar in zeer hooge mate populair moest maken in het binnenland. De loop der zaken op het oorlogstooneel heeft wel die populariteit verminderd, maar dat gaat gewoonlijk zoo; wanneer de onderneming niet naar wensch uitvalt, ligt de oorzaak van de mislukking aan verkeerde maatregelen; dan wil men de schuld gaarne op een ander werpen. Wanneer Napoleon III de Franschen Berlijn had laten zien, ware zijn dynastie voor goed gevestigd geweest en zouden nationale geschiedschrijvers als Thiers hem verheerlijkt hebben als een tweeden god. Nu is de Russische Regeering wel de éénige niet, die in de gegeven omstandigheden zich door de nationale beweging kan hebben laten drijven in de richting, die juist met haar traditioneele politiek overeenstemt. 't Is waar, er zijn nog altijd van die oppervlakkige menschen, die meenen, dat de oorlogen alleen gemaakt worden door de keizers en koningen en hun onmiddellijke omgeving en die hun hart er aan zouden ophalen, wanneer niet de onschuldige soldaten, maar de vorsten en staatslieden in het strijdperk werden geplaatst om den twist te beslechten door eene ferme vechtpartij, maar zulke onzinnige invallen behoeven geen ernstige weerlegging; wanneer keizer Alexander den oorlog niet verklaard had na de weigering van den Sultan om de voorstellen der Konstantinopelsche conferentie aan te nemen, en wanneer de Sultan in strijd met de meening van de meerderheid der Turken voor de eischen van Rusland en de Mogendheden gebogen had, dan waren zeer zeker voor beiden de dagen van hun vorstelijke waardigheid geteld geweest. Wanneer nu Rusland bij zijn diplomatieke uitingen zich gesteld had op het standpunt, dat wij als het meest geschikt voor zijn verdediging hebben aangewezen, dan zou het, meenen wij, minder hard zijn beoordeeld. Doordenken moet men van het groote publiek niet verwachten, en Rusland had zelf de verdediging zijner zaak op zich kunnen nemen; er is door Gortchakoff papier genoeg vuil gemaakt, zoodat het hem aan ruimte en tijd niet heeft ontbroken om te zeggen, wat er gezegd kon worden ten voordeele van de Russische staatkunde. In plaats echter van rond voor de waarheid uit te komen, in plaats van te zeggen: ziehier wat mijn eigenbelang mij voorschrijft, waartoe ik gedwongen word door de nationale beweging, een stroom waaraan geen Regeering op den duur weerstand kan bieden, - is de Russische diplomatie bestendig aan het liegen geweest, en op huichelachtige wijze heeft zij den schijn aangenomen, alsof Rusland alleen oorlog voerde voor humaniteit en | |
[pagina 104]
| |
Christendom, en intrigeerde en bedelde zij bij de andere Mogendheden om een brevet van uitvinding van de ware humaniteit. Zulk een houding moest natuurlijk ontstemmen en verbitteren. Het half beschaafde Rusland, waar de knoet nog niet begraven is, waar jaarlijks honderden naar Siberië verbannen worden, waar de Katholieken met de zweep naar de Grieksche kerken gejaagd worden, het autocratische Rusland, waar men zelfs geen schijn heeft van een volksvertegenwoordiging, dat land zou een oorlog voeren voor humaniteit, voor Christendom in een ander land! 't Is belachelijk, en kinderachtig zijn zij, die het gelooven. Men kan niemand ten kwade duiden, dat hij zijn eigenbelang behartigt en alles bijbrengt wat tot verdediging daarvan te zeggen valt; maar daarentegen is het voor niemand een noodzakelijkheid als voorvechter op te treden van humaniteit en Christendom in alle oorden der wereld, maar wanneer hij dit tot uithangbord neemt, dan moet hij althans zorgen, dat zijn andere daden daarmee een niet al te grillig contrast vormen, en dat is met de Russische Regeering bepaald het geval. Maar openhartigheid is allerminst een politieke deugd, zal men opmerken; dat is waar, althans gewoonlijk is dit het geval; toch is de meening verkeerd, dat de politiek alleen door bedekte wegen te bewandelen het meeste succes zal hebben. 't Is mogelijk dat Bismarck ons in dat opzicht bedorven heeft; zijn openhartigheid grensde, zooals men weet, aan roekeloosheid, zoodat men aanvankelijk om die reden hem voor minder gevaarlijk hield en als staatsman juist om zijn openhartigheid hem voor onbruikbaar en onschadelijk verklaarde. Juist die man had op politiek gebied zulk een uitstekend succes; hij was 't die bewerkte, dat Duitschland niet alleen materiëel maar ook moreel spoedig zulk een hoogen rang innam. Germaan en Slaaf hebben echter niet hetzelfde ideaal, en waar wij den Slaaf ook aantreffen, is list zijn overwegende karaktertrek; wij begaan derhalve wellicht een onbillijkheid door van den Rus te eischen wat hij niet geven kan, wat in strijd is met zijn innerlijke geaardheid. Is Bismarck de type van een Duitscher, Ignatieff de type van een Rus, dan wordt er veel in de walgelijk sluwe houding van de Russische politiek verklaard. Men moet dikwijls in deze wereld tevreden zijn, wanneer men heeft leeren kennen en begrijpen. Men wil de overwinning van Rusland over Turkije voorspellen, omdat het Czarenland in zijn opkomst is en het Ottomanische rijk sinds lang het tijdperk van verval is ingetreden. De beschaving, zoo zegt men, keert op hare schreden terug en wendt zich thans van het Westen naar het Oosten; Engeland en Frankrijk hebben hun toppunt van bloei gehad; de Duitsche zon is snel gerezen om straks te wijken voor de schittering van het groote Slavische rijk; wanneer Rusland den toon aangeeft in Europa en de wet voorschrijft, zooals Frankrijk dit deed en Duitschland thans beproeft, dan is er natuurlijk geen plaats meer voor de Turken en moet het Grieksche kruis de Halve Maan te Konstantinopel vervangen. 't Is mogelijk, dat deze profetie der ethnologen | |
[pagina 105]
| |
eenmaal vervuld wordt en de thans tusschen Rusland en Turkije gevoerde oorlog slechts het begin is van veel grooter dingen, maar men dient toch bij zulke algemeene voorspellingen wat meer rekening te houden met den tijd. Wij leven snel, maar de volken leven lang, en niemand kan zeggen, hoe lang Turkije nog zal sterven; 't kan een eeuw zijn of een halve of langer; nu men het geheel dood waande, verbaast het de wereld nog door zijn kracht en dwingt eerbied af; 't zijn oogenblikken van overspanning, 't is waar, maar die weder zullen keeren, zoodra de omstandigheden van denzelfden aard zijn; het cement van den Turkschen Staat is de godsdienst, en is die Staat om die reden onvatbaar voor de hoogste ontwikkeling, hij bezit daardoor een sterk bindende bezielende kracht, die al zijn verschillende volksstammen aaneensnoert en vormt tot een vaste doodverachtende massa. De godsdienst is bij de Oostersche volken een oorzaak van zwakheid maar tevens ook van kracht. De politieke verhouding in Europa zal daarbij steeds zoo zijn, dat een of meer Mogendheden belang hebben of bij het behoud van Turkije of althans bij het terugdringen van Rusland's macht. Turkije staat dus niet alleen, al heeft men voor het oogenblik besloten om Rusland tot den Balkan te laten voortrukken. Opgelost wordt de Oostersche quaestie niet zoo spoedig als sommige Russenvrienden wel verwachten, tenzij men die oplossing zoekt op een meer natuurlijken grondslag dan dit tot heden bij de diplomatie het geval was en aan de billijke eischen van Rusland wil tegemoet komen. Wat de beschaving der Russen betreft, behoeven wij nog niet ongerust te zijn, dat wij spoedig daardoor verrast zullen worden; zonder twijfel is er vooruitgang zichtbaar, maar de ontwikkeling beperkt zich tot bepaalde kringen, terwijl het volk nog eeuwen schijnt noodig te hebben; verschillende omstandigheden werken zelfs de beschaving tegen; in de eerste plaats is het land minder bevolkt dan het westen van Europa en ontbreekt daardoor de eerste voorwaarde voor het snel toenemen der beschaving; in vergelijking van West-Europa eeuwen ten achteren, is de ontwikkeling van Rusland steeds met schokken gegaan, die niet voortkwamen uit het volk, maar uit den alleenheerschenden Czaar; van daar veelal het onnatuurlijke in den toestand; er is geen geleidelijke ontwikkeling geweest en daaraan moet het waarschijnlijk worden toegeschreven, dat de sociale toestand zulke vreemde uitwassen heeft en men telkens hoort van politieke processen over geheime genootschappen, die den indruk maken, dat de grond ondermijnd is door revolutionaire hartstochten. Eeuwen bij West-Europa in ontwikkeling ten achter, heeft de onmiddellijke aanraking met meer beschaafde landen de gewone nadeelen gegeven; de uiterlijke vormen der beschaving werden aangenomen en meer de gebreken dan de deugden, zoodat de invloed demoraliseerde; krabt men het vernis van den Rus af, dan komt de ruwheid boven en blijkt het kunstmatige van de beschaving. Aan vatbaarheid voor | |
[pagina 106]
| |
ontwikkeling ontbreekt het zeker het Slavische ras niet; wij hebben te doen met Ariërs, die met de Ural-altzische Turken niet in één adem genoemd kunnen worden, maar onder de gunstigste omstandigheden zullen nog wel ettelijke geslachten voorbijgaan, vóór er van een beschaafde natie sprake kan zijn. In het land zelf zullen nog vreeselijke stormen woeden, en het is de vraag, of het rijk blijven zal wat het is. In elk geval kunnen wij geen vooruitgang zien, wanneer de beschaving zich Oostwaarts wendt; ook met de hoogste ontwikkeling van het Slavische ras kunnen wij slechts achteruitgaan, want geen ontwikkeling is in staat een ras eigenschappen te geven, die het niet bezit. Vatten wij een en ander samen, dan is de slotsom voor de wijsheid van Europa niet gelukkig; wanneer men Rusland's handelwijze beoordeelt uit het oogpunt van het legitime recht, dan verdient deze sterke afkeuring. Waarom zal Rusland tusschenbeide komen in de mishandeling van de Christelijke onderdanen van de Porte? Wat zou de Czaar antwoorden, wanneer de Porte protesteerde tegen de mishandeling van de Mohammedaansche Circassiërs, die zeker weinig verschilt van de beruchte Bulgarijsche gruwelen? De overtreding van het legitime recht door Rusland is echter door de medewerking van de Europeesche groote Mogendheden als 't ware gesanctioneerd, niet alleen nu, maar sinds jaren; aan die overtreding danken Griekenland, Servië, Rumenië, straks Bulgarije hun afzonderlijk bestaan. De Europeesche politiek tegenover Turkije gevolgd muntte uit door tweeslachtigheid, want zij hielp aan den eenen kant de Christenen aan een zelfstandig staatkundig bestaan, waarvoor zij niet rijp waren, aan den anderen kant moest Turkije sterk blijven tegenover Rusland terwijl het inderdaad verbrokkeld werd. Dwazer wijsheid dan de Europeesche politiek in de Oostersche quaestie zal moeielijk gevonden worden in de geschiedenis. En toch is die grillige Europeesche politiek niet onverklaarbaar; zij is een zonderlinge mengeling van vrees en eigenbelang met gedwongen erkenning van de macht van den natuurlijken stroom der geschiedenis, die zich aan het legitime recht evenmin stoort als aan de conventioneele politiek. Die stroom drijft voort; haar geluid vertelt ons het verval van Turkije, dat eindigen zal met de verdrijving der Osmanen uit Europa; het spreekt van het ontwakend nationaliteitsgevoel der Zuid-Slaven, wier ontwikkeling tot heden zeer ongelijken tred hield met hun droomen; het wijst eindelijk op de toenemende macht van Rusland, een reus gelijk, maar in nevelen gehuld, zoodat wij soms niet weten, of wij aan een werkelijk bestaan moeten gelooven, of aan een luchtverschijnsel. De groote leermeester der menschen, de tijd, zal ook hier nog veel aan het licht brengen, wat thans duister schijnt, maar niet zoo spoedig als dit gewenscht en verwacht wordt door het tegenwoordige geslacht, kinderen vol agitatie en overdrijving. 16 September '77. Noorman. |
|