lang vervlogen dagen, wiens ernstig onderzoek en groote gave van intuïtie ons met bewondering vervulde, was het in Frau Aventiure en andere liederen voornamelijk het zachte en liefelijke, het teeder gevoelige, wat ons hart voor den zanger won, in den Trompeter von Säkkingen vinden wij naast het ernstige en het liefelijke een humoristisch element, dat ons den schrijver van eene nieuwe zijde doet kennen, een frisschen echt gezonden humor, die zooals Heinrich Kurz zegt ‘het dichtstuk doorstroomt en de echt gemoedelijke diepte der ernstige plaatsen te krachtiger doet uitkomen.’
Men leze bijv. het twaalfde hoofdstuk, Werner en Margaretha, men vergelijke eens Werner's liederen uit Welschland en de Liederen van Hiddigeigei, den ‘epischen karakterkater’! Die afwisseling van teederen ernst en geestigen humor verleent aan het gedicht eene eigenaardige aantrekkelijkheid; Scheffel's landgenooten hebben dat gevoeld en gewaardeerd: in 1854 trad de dichter voor 't eerst met zijn Trompeter op, en in 1877 is reeds een drie en vijftigste druk noodig geworden; bij gelegenheid van Scheffel's vijftigsten geboortedag, 16 Febr. 1876, verscheen eene Jubelausgabe van den Trompeter met illustraties van A. von Werner.
Dit enkele woord over het Duitsche gedicht; wat wij ervan zeiden is, dunkt ons, reeds voldoende om menigeen, die het nog niet kent, tot kennismaking te nopen. Wij willen niet onbescheiden zijn en van de geschiedenis van Junge, Werner en de schoone Margaretha, van hunne liefde en hun lijden, niets verklappen, om niet bij voorbaat 't genot eener lezing te verminderen.
Wel een hartelijk woord van lof echter voor den wakkeren vertaler, die nog op zeventigjarigen leeftijd den lust en den moed had om de zeker niet lichte taak eener vertaling op zich te nemen en die deze zoo uitstekend volbracht.
Wat het gebruik van maat en rijm aangaat, stemt de vertaling met het origineel vrij wel overeen; evenals Scheffel gebruikte de Heer Bouman het rijm slechts in de lyrische gedeelten.
Eene kleine proeve van 's vertalers talent moge hier volgen; we kozen daartoe een van Werner's liederen:
O reik me als groet geen rozentak,
Om van uw min te spreken,
Een altoos groene steekpalm zij
Van onze liefde 't teeken!
De schoone bladerkrans beschermt
In 't rijpen trouw de vruchten,
En als de hand die acht'loos grijpt,
Heeft ze haar straf te duchten.
De roos pronkt schoon, maar komt de herfst,
Zij sterft in weinige uren,
Terwijl het groen van 't steekpalmblad
Den winter blijft verduren.
en uit de Liederen van Margaretha:
Wie is er fierder, netter?
Hoe ad' lijk is zijn moed!
Hij zij dan een trompetter,
Al had hij tien kastelen,
De machtigste aan den Rijn,
- Ach ik kan 't toch niet verhelen,
Mocht hij een ander zijn.
Ja, waar' hij een vliesridder,
- Wat zijt ge o liefde bitter,
Wat zijt ge o liefde zoet!
Wij meenen inderdaad Scheffel's Trompeter ook in zijn passend Nederlandsch gewaad gerust aan het lezend publiek te mogen aanbevelen.