Aan beiden dank!
Kerstcantate. Gedicht van Prof. C.P. Tiele voor vrouwen- of kinderstemmen met begeleiding van orgel of piano, gecomponeerd door Richard Hol. Groningen, P. Noordhoff en M. Smit.
De muziekgeschiedenis wijst op twee groote componisten van de 16de en de 17de eeuw, als de stichters van eenen nieuwen muziekstijl. Aan den eerste, Ludovico Viadana, ontleenen de kerkconcerten hunnen oorsprong; de tweede, Giacomo Carissimi, was de uitvinder der kamercantate. Het doel om de tot nog toe heerschende, strenge en gebrekkige ‘Tonsatz’ van het contrapunt met de nieuwere, liefelijkere muziek-richting te vereenigen, werd er door bereikt. Uit het oratorium geboren, draagt de cantate er het ernstige, kerkelijke karakter van, terwijl ze nochtans in uiterlijken vorm, door het dramatisch recitatief en de dramatische melodie, meer aan den operastijl herinnert. Na de reformatie verving de cantate bij de Protestanten de mis en vooral Bach oefende er zijn kracht op om muziek en woorden geheel in overeenstemming te brengen met de godsdienstoefening. Trouw werd hij hierin bijgestaan door den geleerden theoloog en streng orthodoxen predikant, Dr. Deyling (geb. 1677), die gewoonlijk zijn geheele preek uit den dagtekst ontwikkelde. In den geest van dezen dagtekst maakte Bach zijne muziek en zond ieder keer vóór den aanvang der kerk verschillende cantatenteksten, die op dien dag betrekking hadden, aan Dr. Deyling, waaruit deze dan zijn keuze bepaalde. Hierdoor ontstonden de vijf jaargangen van Bach's kerkcantaten, 380 in getal, waarvan er echter een 180tal verloren gingen. Andere groote componisten beproefden evenzeer hun talent op de cantate, totdat men zich meer op de instrumentale en de operamuziek begon toe te leggen, en de kerkmuziek, vooral door Mendelssohn, in den vorm van psalm werd ingevoerd.
Daar evenwel het recitatief, de aria, de beurtzang en het koor binnen het bereik der cantate liggen, is het geen wonder, dat ze het burgerrecht behielden. De nieuwe Kerstcantate van den Heer Richard Hol getuigt ervan. Dat de componist die voor vrouwen- of kinderstemmen schreef, kan dit muziekstuk slechts tot aanbeveling strekken, want van dergelijke composities is geen overvloed. Het gebrek aan vrouwen-zangvereenigingen zal hiervan wel de voornaamste schuld dragen; ook op dit terrein moet de productie eenigermate tred houden met de concurrentie. Richard Hol staat met deze cantate geheel op Mendelssohn's bodem, en wel zoozeer in zijn schrijfwijze, dat men hem liefst wat meer originaliteit had toegewenscht. Met uitzondering van eenige passages is de compositie hoogst eenvoudig en melodisch, 'tgeen zeker een der eerste vereischten is voor het doel waarvoor ze geschre-