De Tijdspiegel. Jaargang 34
(1877)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |
Op den 300sten verjaardag van Rubens' geboorte.
| |
[pagina 364]
| |
Azia, Africa, Australia.
Weldadig drong ook daar uw kunst door met uw roem
America.
Voor 't jongste volk heeft kunst geen waarde;
't Wil goud en macht, zoo denkt heel de aarde;
En wat het waagt, verstomt de wereld die 't aanschouwt:
Het jongste volk heeft ijzren zielen.....
Toch, Vlaandren, toch ziet gij het knielen,
En smeeken om uw kunst in ruiling voor zijn goud!
Antwerpen en zustersteden.
Jonge volkeren zijn wij allen.....
Buigen wij voor de Ouden neer:
Laat onzen lofzang hun ter eer,
Laat hem voor Grootheid en Glorie schallen!
Allen.
Laat hem voor Grootheid en Glorie schallen!
Lofzang aan de oudheid.
Klein, ja, zijn we - Pygmeeën gelijk - bij de Reuzen der Oudheid!
Grieken vooral, U staren wij aan met bewondrenden eerbied!
Wel viel staatsmacht; legers en tronen verzwonden als stofzand;
Indië draget een dwangjuk, Rome verovert geen volk meer;
Maar uit het puin hunner grootheid delven wij juichend hun geestwerk.
Prijken niet onze paleizen met hunne gewrochten, verminkt, ach?
Rein als de zon die uit zee stijgt, rein of ze nooit nog geglanst had,
Schittert, de werelden over, Apelles' en Phidias' kunstroem!
Waar, Alexanders! is 't groote dat gij hier te stichten gewaand hebt?
Vrij werden dra uw verdrukten, en thans nog vervloekt hun geslacht u.
Blijven de Vedas Azié's volk niet ten hemelschen manna?
Job zit hoog op een troon, en een God is nog immer Homerus!
Ja, als de zon die uit zee stijgt, rein of ze nooit nog geglanst had,
Schittert, de werelden over, o Ouden! uw eeuwige kunstroem!
| |
II.
Zustersteden en Antwerpen.
Welk een lange, sombre nacht
Daalde neer op al die pracht!
Gansch het menschdom, diep gezonken,
Lag in boeien vastgeklonken.....
Eeuwen, eeuwen scheen de lucht
Als bezwangerd met gezucht.....
Lofzang aan Vlaanderen.
Europa.
Waar blonk
Het eerste licht der blijheid?
Al de werelddeelen.
In Vlaanderen!
America.
Waar klonk
Het eerste lied der Vrijheid?
Al de werelddeelen.
In Vlaanderen!
| |
[pagina 365]
| |
Al de werelddeelen.
De Keerlen
Streden met lans en dolk,
En peerlen
Strooiden de dichters in 't volk.
Ja, door de eeuwen heen, die donkeren,
Zag men hier het eerst iets flonkeren,
Nu en dan gelijk een sterre,
Klein en verre,
Verre en klein:
't Geflonker was immer een kunstenaarsbrein!
America.
Gemeente! Vlaamsche Gemeente!
Trille van vreugd uwer helden gebeente!
De kroon waar de Vrijheid der wereld mee pronkt,
Schonkt
Gij het edelst gesteente!
Al de werelddeelen.
En toen Gij U-zelf hadt verlost uit den dwang;
't Gezucht hadt verkeerd in gejuich en gezang;
Als, tronend in ambacht en nering en gilde,
Gij wildet wat recht was, en wont wat gij wildeGa naar voetnoot(*);
Als rijkdom hier vloeide als een zilveren stroom,
En 't menschdom het aanzag als was het een droom;
Toen klonk hier de stem van begeesterde zonen:
‘O! laat onze Vrijheid paleizen bewonen!’
En stadhuizen, belforten, tempelen Gods,
Zij rezen den grond uit met machtigen trots.
Wat ooit werd getooverd met kleur en penseelen,
Dat glanste daarbinnen op duizend paneelen;
De toonkunst bezielde de onmeetlijkste zaal,
En standbeelden leefden in nis en portaal.
Geen koninklijk hof dat uw zonen niet troonde;
Maar groot was 't getal dat de Vrijheid bekroonde:
Het land waar één ster had gegloord in den nacht,
Was thans als de hemel in flonkrende pracht!
Dan mocht de beiaard spelen
Van al uw torentransen;
Dan mocht de grijsheid kweelen,
Dan mocht de jonkheid dansen.
Dan schiept gij opgetogen
Tot Prinsen, Vlaamsche steden!
Wie onder zegebogen
Op zegewagens reden.
Dan liet gij uw rondeelen
En kanten gevels glansen;
Dan hieldt gij landjuweelen;
Dan vlocht gij lauwerkransen.
Dan spreiddet gij voor de oogen
Uw Vrijheid, Kunst en Zeden.....
Op allen mocht gij bogen;
Om allen werdt ge aanbeden!
| |
[pagina 366]
| |
III.
Afgunst.
Dan mocht gij.... snoeven! - maar hoe lang?
Hoe dra werd weer uw Vrijheid dwang!
Hoe snel is u de Kunst ontvlogen,
Hoe werd uw geest gedoofd!
Och! hangt een sluier voor uwe oogen,
En buigt het hoofd!
Antwerpen en Zustersteden.
Mededoogen! Mededoogen!
't Vaderland, na zulk een lot,
Werd vertrappeld en bespot!
Afgunst.
Hangt een sluier voor uwe oogen.....
Europa.
Hangt een sluier òns voor de oogen!
Vlaandren werd, na zulk een lot,
Ach! door òns vertrappeld en bespot!
Antwerpen.
Mededoogen! Mededoogen!
Zustersteden.
Vlaandren's Vrijheid was gestorven..
Vlaandren's harte was verdorven.....
De eedle Kunst ontvlood den lande,
Of zij vluchtte voor de schande,
Weeklagend: ‘Ach!
‘Wat nog Vlaandren redden mag?....’
Antwerpen.
Wat nog Vlaandren redden mag?....
Al de werelddeelen (met kracht).
't Is herrezen uit zijn roem,
Als de plant weer uit de bloem!
Antwerpen en Zustersteden.
Herrezen uit zijn roem,
Gelijk de plant weer uit de bloem!
Al de werelddeelen.
O Dwingelanden!
Als van de wereldkaart met uw bebloede handen
Gij Vlaandren af dorst vagen, waart ge ontzind':
Dan straalde u van de wanden,
Dan straalde u van gewelven,
In uw paleizen zelven,
Nog Vlaandren's glorie blind!
Al de werelddeelen.
Als gij hier zegepralend om kwaamt rijden,
Maar vóór paleizen heen uit 's lands gemeentetijden,
- Paleizen die gij uit deedt rooven,
Maar zelf niet mee kost voeren voor uw hoven! -
Dan wenddet gij u bleek en klappertandend om,
Alsof gij reuzenschimmen
Er fronsend uit zaagt klimmen,
Alsof het Oog dat richt, er vlammend boven klom!
Daarom rees Vlaandren weder uit zijn roem,
Gelijk de plant weer uit de bloem!
| |
[pagina 367]
| |
Antwerpen en Zustersteden.
Herrezen uit zijn roem,
Gelijk de plant weer uit de bloem!
Al de werelddeelen.
Behoudt het dubbel schild, dat allen u benijden:
Uw Vrijheid en uw Kunst!
O mochten in dezelfde gunst
Wij ons verblijden!
Komt, Volkren, saamgestroomd in dit gelukkig land,
Waar reine geesten zweven,
Waar edele zonen leven,
Komt, hand in hand,
Den Zang der Toekomst aangeheven,
Die harten trillen doet aan 't verste wereldstrand!
Allen.
Den Zang der Toekomst aangeheven,
Die harten trillen doet aan 't verste wereldstrand!
Koorzang der volkeren.
Vorsten, geen zwaard aan de zij meer gegord!
Volken, geen volk meer in rampen gestort!
Wilden, geen bloed meer uit schedels gedronken!
Allen zij plaats in het zonlicht geschonken!
Vrij zij de Mensch, waar hij zwerft, waar hij huist,
Vrij, als waar de Schelde bruist!
Groot blijve niet wie verdrukt en vernielt!
Groot zij alleen wie verrukt en bezielt!
Groot, wie den nacht voor de klaarheid doet zwichten!
't Rijk van de liefde en de waarheid helpt stichten!
Groot, wie meer wijsheid en welvaren droomt,
Groot, als waar de Schelde stroomt!
Vrijheid en Kennis, de Kunst is uw kroon!
Kunst in de kluizen en Kunst om den troon!
Licht in de hoofden en lucht aan de harten!
Zoetere vreugden en zachtere smarten!
Kunst vol natuurkracht, die schept en ontgloeit,
Kunst, als waar de Schelde vloeit!
Afgunst.
En dan?
Allen
Dan zal de beiaard spelen
Van alle torentransen,
Alom de grijsheid kweelen,
Alom de jonkheid dansen;
Enz..........
..........
...........
...........
1877. |