De Tijdspiegel. Jaargang 34
(1877)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 275]
| |
Staatkunde en geschiedenis.De corruptie in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en hare oorzaken.
| |
[pagina 276]
| |
kennen, vertoont zij nimmer zulke diep ingrijpende perioden van zedenbederf, als die der volken van gemengd ras. Ofschoon ook bij de eersten politieke omwentelingen hebben plaats gegrepen, ofschoon het sociale leven in verschillende perioden zich in nieuwe vormen hulde, bleven de zedelijke meeningen in den grond onveranderd of ondergingen slechts een geringe wijziging. En indien zich nu en dan ook bij deze natiën zedenbederf vertoont, is het bijna zonder uitzondering in perioden, waarin zij een levendig verkeer met het buitenland hadden en door vreemde zeden en gebruiken overstroomd werden. Indien deze opmerking juist is, levert zij het bewijs op, dat alle andere oorzaken van zedebederf, b.v. de snelle opeenhooping van gemakkelijk verkregen rijkdommen, ja zelfs de verandering van godsdienstvormen, veel minder invloed uitoefenen, dan de vermenging met vreemde ethnische elementen. Het vaststaande moraalsysteem eener ethnisch onvermengde natie schijnt sterk genoeg te zijn, om de verdeeling van zulke gemakkelijk verkregen rijkdommen overeenkomstig hare zedelijke begrippen te regelen, en om de verandering van geloofsvormen en ceremoniën onschadelijk te maken. De samenhang van de verschillende ethnische elementen met het zedenbederf valt onmiddellijk in het oog, zoodra wij ethnisch zuivere met ethnisch vermengde staten vergelijken, b.v. het koninkrijk der Nederlanden, de vroegere republiek der Vereenigde Nederlanden, met het keizerrijk Oostenrijk; de Scandinavische rijken met den Russischen staten-kolossus; Turkije met zijne bonte volksmenigte, welks ziekelijke toestand door kortzichtigen aan den Islam wordt toegeschreven, met de ethnisch reine stammen van Arabië, die niet aan corruptie lijden. Het leerrijkst blijft evenwel het voorbeeld van Nederland, vooral daarom, omdat deze staat, die onder republikeinsche vormen evenmin door zedebederf werd aangetast, als onder de tegenwoordige monarchale, daardoor het bewijs levert, dat de corruptie niet aan den republikeinschen staatsvorm op zich zelf kan worden geweten en dat de regeeringsvorm daarop geen wezenlijken invloed schijnt uit te oefenen, zoolang eenig ethnisch element zoozeer de overhand heeft, dat het aan zijne zedewet de onbestreden heerschappij kan verzekeren. Is dit evenwel niet langer het geval, dan komt het ons voor, dat de op democratischen grondslag gebouwde regeeringsvormen het corruptieproces bespoedigen, terwijl min of meer autocratische inrichtingen daaraan een grooteren tegenstand kunnen bieden en het daardoor vertragen. Een ethnisch element, dat onder vrije vormen zijne zedelijke begrippen niet meer tot de alleenheerschende kan verheffen, heeft derhalve veel kans om zijn gezag te handhaven, indien het door de vastere organisatie van een despotisch regeeringssysteem de andere ethnische elementen tracht te overheerschen; het offert niet ongaarne de vormen der vrijheid aan het behoud zijner zedelijke gronddenkbeelden op. Al deze voorbeelden, die een ruim, ter nauwernood betreden veld | |
[pagina 277]
| |
van historische studiën opleveren, schijnen het bewijs op te leveren, dat ethnische vermenging het belangrijkste element van zedenbederf is en dat, daarmede vergeleken, alle andere oorzaken weinig beteekenen. Eerst de uitroeiing der vaste zedelijke gewoonten en denkbeelden ten gevolge van de ethnische vermenging opent de deur voor de werking der andere, bovengenoemde oorzaken van zedelijk verval. De geschiedenis der V.S. bevestigt deze zienswijze ten volle. In de koloniale tijden is er nauwelijks eenig spoor van zedenbederf te zien. Maar de bevolking der verschillende koloniën, veel scherper van elkander gescheiden dan tegenwoordig de afzonderlijke staten der Unie, bestond ook bijna zonder uitzondering slechts uit één enkel volkselement. Voor zoover in de noordelijke staten uitzonderingen op dezen regel voorkwamen, b.v. in Pennsylvanië en New-York, waren het toch Protestantsch-Germaansche elementen, zooals de Hollandsche kolonisten van New-York (vroeger Nieuw-Amsterdam) en de Duitsche kolonie in Pennsylvanië, die niet zoo heel veel van de Engelsch-Protestantsche bevolking verschilden en ook grootendeels in bepaalde landstreken bijeenwoonden, dáár hun eigene locale administratie hadden en hun eigen zeden behielden, zoodat nauwere aanraking der verschillende stammen in het groot niet plaats had. De zeer geringe Katholieke immigratie van dien tijd behoorde voor het grootste deel mede tot de Engelsche nationaliteit en vestigde zich bijna uitsluitend metterwoon in de door Lord Baltimore, haar geloofsgenoot, gestichte kolonie Maryland. Uit Ierland daarentegen verhuisde destijds bijna uitsluitend het Iersch-Germaansche element naar de koloniën, dat, zooals men weet, niet slechts Protestantsch is, maar ook, ten bewijze hoe weinig ethnisch vijandige elementen zich met elkander verzoenen, nog heden ten dage met inniger haat tegen de Keltisch-Katholieke bevolking van Ierland bezield is, dan ooit te voren. Van eenigszins grooter gewicht waren vreemde, maar ook Protestantsche inmengselen (Hugenooten, Moravische broeders en dergelijke Protestantsche secten) in vele zuidelijke koloniën. Maar de bevolking was daar overal zóó dun, dat voor ieder een groote ruimte bleef om zich te bewegen, zonder met zijn buurman in al te nauwe aanraking te komen, en zich door diens zeden en gewoonten te laten influenceeren, terwijl bovendien de toch betrekkelijk slechts onbeduidende verscheidenheden tusschen de verschillende Protestantsche, en dus overwegend Germaansche, elementen in het niet verzonken in vergelijking met het groote verschil tusschen deze en het eenige element van sociale disharmonie, dat in grooten getale aanwezig was, nl. den neger. Deze oefende evenwel als slaaf niet den minsten invloed uit. De zedelijke begrippen der blanken waren en bleven de alleen toongevende. Maar de onmogelijkheid, om die door de negers te doen in acht nemen, had ten gevolge, dat men dezen als geheel van zedelijkheidsgevoel ontbloot beschouwde en hunne zedelijke toestanden | |
[pagina 278]
| |
dientengevolge uitsluitend met het oog op de belangen der blanken regelde en die regeling door dwang en geweld in stand hield. De kolonisten daarentegen genoten de meest onbeperkte rechten en vrijheden; ieder kon ongehinderd de vruchten van zijn werken en van zijn worstelen in den strijd om het bestaan genieten. Een zekere mate van gelijkheid kwam feitelijk van zelf tot stand, omdat het zoeken en streven der individu's over 't algemeen op hetzelfde doel gericht was en bijgevolg nagenoeg gelijke vruchten opleverde. Bijna de geheele bevolking toch hield zich bezig met de ontginning van den grond en de verzameling van zijne vruchten, en de opbrengst van dien arbeid leverde voldoende voedingsmiddelen voor talrijke huisgezinnen op, die men dan ook allerwege aantrof, omdat de kinderen geen last, maar veeleer een steun en hulp voor de ouders waren. Bijna alles wat men noodig had, werd op de farm zelve geteeld en gefabriceerd. Zoo genoot de boer eene werkelijke niet slechts op het papier aanwezige onafhankelijkheid, zooals slechts onder zulke omstandigheden mogelijk is. Hij was werkelijk souverein op zijn eigen erf, en de lotgevallen van anderen oefenden ter nauwernood eenigen invloed uit op de zijne. De strijd om het bestaan was geen wedstrijd tegen anderen om het dagelijksch brood, maar een strijd tegen de machten der natuur. Slechts met ééne uitzondering. De vroegere eigenaars van den bodem, de roodhuiden, gaven hunne aanspraken slechts op, wanneer zij door overmacht, die alleen in staat is om wettige eigendomstitels op den grond te scheppen, gedwongen werden, om hunne jachtgronden te verlaten. En op deze wijs bestond er aan de grenzen een onophoudelijke, hardnekkige strijd om die goederen, welke de onpartijdige natuur aan ieder toewijst, die ze weet te veroveren en te behouden. In dezen oorlog streed ieder mede, die zich bedreigd achtte, de oudere kolonist, om zijn reeds verkregen eigendom te verdedigen en de jongere, om zich verder in 't westen een eigendom te veroveren. Zoo was de geheele bevolking een mannelijk, in den strijd gehard geslacht, waarin niemand heer was en niemand knecht, waarin ieder werkte, omdat hij niemand kon vinden, die hem die moeite bespaarde, en waarin de arbeid dus algemeen geacht werd, en ieder, die zich daaraan onttrok, met hoofdschudden als een verdacht sujet beschouwd werd, daar men volstrekt niet begrijpen kon, hoe hij zonder arbeid kon leven. Zoodanige bevolking, die feitelijke gelijkheid en een bijna onbeperkte vrijheid genoot, ergerde zich niet aan het beginsel der gelijkheid voor allen, toen het door Jefferson, Payne en consorten uit Frankrijk, het land der papieren vrijheid en van het feitelijke despotisme, werd ingevoerd. Want toen was de gelijkheid van rechten voor allen toch slechts de uitdrukking der werkelijk bestaande betrekkingen. Maar de nauwere vereeniging, welke de totnutoe geïsoleerde koloniën thans ten behoeve der gemeenschappelijke verdediging tegen het moederland met elkander sloten, ruimde de scheidperken uit den weg, waarmede tot- | |
[pagina 279]
| |
nutoe iedere kolonie omringd was en waardoor zij de inwendige gelijkheid van hare bevolking bewaard had. Daardoor opende zij niet slechts het vrije verkeer der koloniale bevolking onder elkander, maar verzekerde ook, wat voor de latere ontwikkeling van alles overtreffend belang was, den ongehinderden toevloed van vreemde elementen. Deze lieten niet lang op zich wachten! Tengevolge der onafhankelijkheidsverklaring en van den door den oorlog ontstanen haat, wendde zich de stroom der immigratie van de Engelsch-loyale Protestantsch-Germaansche bevolking der Britsche eilanden van de nieuwgeboren vijandige republiek af naar andere Engelsche koloniën. Hij werd vervangen door de volksverhuizing, die zich weldra uit het midden van het Engeland vijandige, Keltisch-Katholieke Iersche element in beweging zette en naar haren nieuwen, zich door dezelfde vijandschap tegen Engeland onderscheidenden bondgenoot de toevlucht nam, die hun, den in hun vaderland door de gehate Anglo-Saxen onderdrukten, vrijheid en gelijkheid beloofde. Zóó begon het voor de V.S. zoo noodlottige binnenstroomen van het Keltisch-Katholieke element, dat vijandig tegenover het Germaansche karakter stond, hetwelk de bestaande grondslagen der vrijzinnige instellingen en zeden geschapen had. In de eerste tientallen van jaren vertoonde zich wel is waar die invloed weinig of niet. De aankomende immigranten spatten als op zich zelf staande individu's uit elkander en dezen zagen zich, te midden van eene streng Puriteinsch-Protestantsche bevolking, die wel aan de gelijkheid der menschen geloofde, maar tevens zeer geneigd was, den Katholiek niet als een mensch, maar als een afschuwelijk ondier te beschouwen, goed- of kwaadschiks gedwongen, om hun Katholieke gevoelens en hun Keltisch instinct te verbergen, en zich te schikken naar de zeden en gewoonten van hun Puriteinsche medeburgers. Zij konden er zelfs niet buiten, hunne kinderen naar de gemeentescholen en zelfs naar de catechisatiën der Puriteinen te zenden. Dit verklaart het voor de beoordeeling der godsdienstige toestanden in de V.S. belangrijke verschijnsel dat dáár thans verscheiden millioenen van Keltisch-Katholieken stam leven, die tot de eene of andere Protestantsche sekte behooren. Het leeuwendeel van deze bekeerde massa viel aan de jonge, met bekeeringsijver bezielde sekte der Methodisten ten deel, die, zooals in dergelijke gevallen steeds geschiedt, zich het meest naar den smaak der bekeerlingen schikte, en ik geloof mij niet te bedriegen, wanneer ik de bekende, despotieke neigingen van deze onverdraagzaamste aller Protestantsche sekten aan den overwegenden invloed toeschrijf van het Keltische ras, dat aan de vrije openbaring en wrijving van meeningen steeds vijandig was. Ook is het wel geen louter toeval, maar hangt met deze ethnische betrekkingen samen, dat de Methodisten in het veld der corruptie boven alle ‘christelijke’ staatslieden den palm wegdragen. | |
[pagina 280]
| |
Langzamerhand evenwel vormden zich, eerst in de grootere, vervolgens ook in de middelbare en kleinere steden des lands, Katholieke gemeenten, en bij deze sloot zich meer en meer in toenemenden getale, en sedert het hongerjaar 1847 in groote massa's, de het land binnenstroomende Iersche immigratie aan. Zoodra de Katholieke Ier wist, dat hij te midden eener schaar zijner land- en geloofsgenooten verkeerde, hield hij onmiddellijk op, zich te schikken naar de gehate zeden der Puriteinsch-Protestantsche bevolking en zijne kinderen naar de Protestantsche scholen of kerken te zenden. - Sinds dien tijd gelukte het ook der Katholieke Kerk, de geloovigen in haren schoot te behouden, hen als eene vaste, snel-aangroeiende phalanx tegenover de onderling verdeelde sekten van het Puritanisme in het veld te brengen, dezen het terrein te betwisten en hare overdraagzaamheid met goed gevolg te trotseeren. Om dit doel te bereiken, was hun zelfs de ondersteuning der Protestantsche, maar in geloofszaken onverschillige Duitschers welkom. Want de Duitschers waren middelerwijl ook tot eene macht in het land aangegroeid, waarmee men rekening diende te houden. De oudere Duitsche immigratie, die zich voornamelijk naar Pensylvanië richtte, bereikte haar einde tegen het midden der vorige eeuw, daar de met den zevenjarigen oorlog begonnen krijgsperiode het verkeer der landverhuizers tusschen Duitschland en Amerika geheel deed ophouden. De deelneming der Duitsche, door de vorsten verkwanselde, soldaten aan den onafhankelijkheidsoorlog, in Britsche soldij, verwekte zelfs bij de Amerikanen een met verachting gepaarden haat tegen de Duitschers, die zelfs tot op den huidigen dag niet geheel is uitgestorven. Zoo moest er een eenigszins langdurige onderdrukking in Duitschland uitgeoefend worden, om langzamerhand weder eene volksverhuizing naar Amerika voor te bereiden. De demagogen-vervolgingen na 1820 en de revolutionnaire bewegingen in en na 1830 dreven eene menigte Duitschers derwaarts, die een zekere verbinding tusschen de V.S. en Duitschland tot stand brachten. Maar toen, tengevolge van den aanleg van spoorwegen, de landen rondom het rijke dal van den Boven-Mississippi voor de landverhuizing toegankelijk en de materieele vooruitzichten voor den landverhuizer aanmerkelijk verbeterd werden, begon langzamerhand de groote Duitsche immigratie. Het mislukken der revolutie van 1848 vooral wierp groote massa's Duitschers in Amerika, en de eerst in beweging gebrachte stroom behield jaren achtereen en tot zeer onlangs dezelfde richting en gelijke kracht. In dezelfde verhouding, waarin de landverhuizersscharen zich deden gelden en aan hare meeningen en sympathieën een zekeren invloed wisten te verschaffen, verhief het zedebederf het hoofd en verdween de vroegere feitelijke gelijkheid. Want de Amerikaansche landeigenaar nam den zich aanbiedenden landverhuizer in dienst, ontwende daardoor zelf aan den arbeid, begon zich meer en meer te onttrekken aan de | |
[pagina 281]
| |
moeite om kinderen op te voeden, daar hij de werkkrachten, waardoor zij hem later de opvoedingskosten konden vergoeden, goedkooper kon huren, en hij het bovendien hoogst ongaarne zag, dat zijne kinderen werkten in gezelschap van den vreemden, zonderlingen hireling en daardoor misschien schade leden aan hunne zeden of aan hun zieleheil. Bovendien schonk de verbetering der middelen van vervoer hem thans de gelegenheid om de producten van zijnen landbouw, die hij vroeger gebruikte tot verzadiging van het dozijntal monden zijner familie, met voordeel te verkoopen; hij was daardoor in staat, om zich vele gemakken der moderne beschaving en vele genietingen der weelde te verschaffen, die hij vroeger zelfs niet bij name kende. Zoo ontstond verachting voor den arbeid, afkeer van een groot gezin en neiging tot weelde en verkwisting, uit één en dezelfde bron. En de in deze omstandigheden groot gebrachte kinderen zijn het bedorven geslacht, dat thans de leiding van zaken in den Staat in handen heeft. Twee geslachten waren voldoende, om de eerlijke en zedelijke gewoonten der republiek van den aanvang dezer eeuw in het zedebederf van den tegenwoordigen tijd te veranderen. Twee geslachten, die den stroom der vreemde bevolkingselementen eerst langzaam, maar vervolgens al sneller en sneller, het land zagen binnendringen, en het beleefden, dat 7 of 8 millioen individu's van vreemde geboorte zich dáár vestigden, die thans met hun nakomelingen wel omstreeks de helft der bevolking uitmaken. Het spoedige verval der zeden is wel in de eerste plaats toe te schrijven aan de vermenging van verschillende ethnische elementen. We denken daarbij geenszins aan eene werkelijke bloedsvermenging, maar voornamelijk aan het samenwonen van verschillende nationale elementen in dezelfde ruimte, onder dezelfde staatsinrichting en dezelfde wetten, eene samenwoning, die voorzeker op den langen duur tot een min of meer volkomene bloedsvermenging leiden moet. En zulk eene vermenging heeft het zedebederf tot onvermijdelijk gevolg (ten minste levert de geschiedenis geen enkel voorbeeld van het tegendeel op) en wel des te sneller en heviger, hoe grooter het vrije verkeer is tusschen de heterogene elementen, hoe minder wettelijke scheidsmuren hen van elkander scheiden. In de V.S., waar de wetten voor allen dezelfde zijn en dergelijke scheidsmuren in 't geheel niet bestaan, waar integendeel alle volkselementen in verhouding tot hun getal op gelijke wijze invloed op de wetgeving uitoefenen, neemt het ontwikkelingsproces der corruptie, dat in vele gevallen met chronische traagheid verloopt (in de ‘kastenlanden’ b.v.) een hoogst acuten en snellen voortgang. Van den aanvang af, brengen en brachten de immigranten uit hun Europeesch vaderland zeden, gebruiken, rechtsbegrippen en godsdienst van hun bijzonderen volksstam mede. Deze wijken alle in vele bijzonderheden van elkander af, wel is waar vaak slechts in uitwendig- | |
[pagina 282]
| |
heden, dewijl de zedensystemen van verwante volksstammen, naar den graad van hunne verwantschap, in de grondtrekken meer of minder overeenstemmen; toch zijn het juist die uitwendigheden, die het meest in het oog vallen en krachtig genoeg gewerkt hebben, om tusschen de zuiver Germaansche stammen, in weerwil van de gedurende eene locale en politieke scheiding van vele eeuwen bewaarde overeenstemming in de gronddenkbeelden over zedelijkheid en recht, een hevigen, met verachting gepaard gaanden stammenhaat te onderhouden, die eerst in den jongsten tijd voor den invloed van gewichtige gemeenschappelijke belangen eenigermate begint te wijken. Wel acht zich de zoogenaamde cosmopolitische richting verre boven deze opvatting verheven en beschouwt nationalen haat en afkeer tusschen verschillende stammen als kleine en nietige vooroordeelen. Het is evenwel geene ‘kleine’ verdraaiing der waarheid, te beweren, dat ‘een vooroordeel klein en nietig’ is, dat overal bestaat en bestaan heeft, waar ergens menschen woonden, en dat in staat geweest is, zulk eene macht en zulk een invloed uit te oefenen, dat alle bladzijden der geschiedenis er vol van zijn. Wat zulk een verschijnsel ook wezen moge, ‘nietig’ en ‘van geringe beteekenis’ is het voorzeker niet, maar van zulk een overwegend, albeheerschend belang en zoozeer de aandachtige overweging van den geschiedvorscher waardig, dat slechts blinden en dwazen het kunnen geringschatten, maar de verwaarloozing van dezen factor den staatsman als een misdaad moet worden toegerekend. Wat nu het ‘vooroordeel’ aangaat, de moderne wetenschap gaat uit van het beginsel: ‘geene werking zonder oorzaak’. Is deze stelling niet voor wederlegging vatbaar, zoo moet een ‘vooroordeel’ van zoodanige macht en zoodanigen invloed even belangrijke en gewichtige oorzaken hebben. Het zoude in allen gevalle van belang zijn, haar te kennen, te meer, daar het ten slotte nog in 't geheel niet bewezen is, dat nationale afkeerigheid slechts een vooroordeel is. Zeer waarschijnlijk is een aanmerkelijk deel van dit vooroordeel het in het instinct bewaarde en tot instinct geworden resultaat der ervaringen, die onze voorouders in vóórhistorische duizendtallen van jaren in den strijd om het bestaan hebben opgedaan, en die, omdat zij zich zóó diep in het gemoed der volken hebben ingeworteld, misschien in dien strijd van overwegend belang zijn geweest. De bevolking der V.S. nu bestaat, afgezien van eene menigte andere van relatief gering belang, voornamelijk uit drie elementen. Vooreerst uit de oudere grondlaag der blanke bevolking, die van overwegend Engelsche afstamming is en meer of minder behept met het onverdraagzame godsdienstige fanatisme der ‘Rondhoofden’ of Puriteinen. Dit element heeft zich sedert zijn tweehonderdjarig verblijf in N.A. ook physisch tot een bijzonder type ontwikkeld, dat zich vooral door geringere breedte en grootere lengte van alle lichaamsdeelen scherp van het Europeesche type onderscheidt en dat men gevoegelijk het Yankee- | |
[pagina 283]
| |
type kan noemen. Hot tweede belangrijke element zijn de geïmmigreerde Duitschers, aan wie zich de verwante Germaansche volken, als de Hollanders, Vlamingen, Zwitsers, Duitsch-Russen, Denen en zelfs Scandinaviërs meer of min aansluiten. De diepe ethnische klove, die in Europa tusschen Noord- en Zuid-Duitschers bestaat, en die nog door het contrast der godsdiensten, het Protestantisme in het Noorden en het Katholicisme in het Zuiden, verscherpt wordt, heeft ook in de V.S. haren invloed niet verloren. Het derde hoofdelement eindelijk is het Keltisch-Katholieke der Iersche immigratie. Het onderscheidt zich van de beide eerste elementen op in 't oogvallende wijze en heeft vooral dezen karaktertrek, dat het overal als een vast aaneengesloten geheel op het politiek gebied zich laat gelden. Tot op zekere hoogte sluiten zich de minder talrijke immigranten uit de voornaamste landen aan dit element aan. In de Zuidelijke staten daarentegen is de geheele immigratie van blanken in den lateren tijd van weinig beteekenis. Hunne groote massa vormen de zuidelijke blanken, voornamelijk van Engelsche, maar niet zooals de Yankees van streng Puriteinsche afstamming, maar reeds bij hun eerste komst meer dan dezen met andere elementen, b.v. met de Fransche Hugenooten vermengd. Ook in het Zuiden heeft zich reeds een type gevormd, dat zich vooral door kolossalen lichaamsbouw onderscheidt, maar ook nog een zekere bloeiende gelaatskleur behouden heeft, welke bij den Yankee geheel en al voor een op leder gelijkende, bleeke kleur heeft plaats gemaakt. Overigens is het Zuidelijke type niet zoo scherp afgeteekend als dat van den Yankee. Het tweede numeriek-gewichtige hoofdelement der bevolking van de Zuidelijke staten is dat der gekleurden (de negers en de verschillende klassen van bastaarden van gemengd ras). Tusschen de vier hoofdelementen der blanken staat een menschenmassa in het midden, die naar de afstamming meestal tot het een of ander der opgenoemde elementen behoort, maar toch in zekeren zin reeds als een product te beschouwen is, minder van sexueele vermenging, dan van door samenwoning veroorzaakte afslijping van karakters. Het valt niet gemakkelijk om deze vier hoofdelementen naar hunne getalsterkte te schatten, daar de statistieke tabellen tot heden toe geen acht slaan op de ethnische verscheidenheden. Op grond van verschillende gegevens geloof ik evenwel niet ver van de waarheid af te zijn, indien ik elk dier vier elementen bij benadering op één vierde deel van de geheele blanke bevolking schat, waarbij dan de Zuidelijke blanken numeriek het sterkst, daarna het Iersch-Keltisch-Romaansche element, en eindelijk de Yankees het zwakst vertegenwoordigd zijn. De getalsterkte van het karakterlooze Young America te bepalen is onmogelijk, daar ieder voor zich de grenzen ervan naar willekeur kan uitbreiden of inkrimpen. | |
[pagina 284]
| |
Over de verhouding van de verschillende ethnische elementen tot het zedebederf ben ik tot het volgende resultaat gekomen. De corruptie is het minst doorgedrongen in alle streken en in alle takken van bestuur, waar een dier oorspronkelijke elementen nog onbepaald het overwicht behield en dientengevolge ook het bestuur in handen heeft. Het ergst is zij daarentegen, waar geen van allen het overwicht heeft, maar de verschillende bevolkingsgroepen tegen elkander opwegen en sterk op elkander influenceeren. Dáár is tevens ook het karakterlooze en kleurlooze Young America het sterkst vertegenwoordigd. De eenige uitzondering op dezen regel vormen die stedelijke gemeenten, wáár, zooals te New-York, het Iersch-Keltisch-Romaansch-Katholieke element de heerschappij voert. Dáár is zonder eenigen twijfel het zedenbederf dieper doorgedrongen, dan ergens elders. De ethnische vermenging nu is het sterkst in die streek, die van New-York naar het westen loopt. Dáár zijn het weder de oudere, oostelijk gelegene staten, in welke de bonte, ethnische elementen der bevolking het meest den tijd hadden om op elkander in te werken. Dientengevolge is dan ook de corruptie in dit Oostelijke verkeers- en handelsgebied der stad New-York het diepst, in de meer Westelijk gelegene districten daarentegen nog minder diep doorgedrongen. Van al de bovengenoemde elementen behielden alléén de Yankees in sommige streken nog zulk een onbepaald overwicht, dat zij hun wil wisten door te drijven. Zij heerschen nog onbepaald in die streken van New-England (hun vaderland), waar de fabrieksteden met hare vreemde, bijna doorgaans Keltisch-Katholieke arbeidersbevolking niet het overwicht verkregen, in het bijzonder in de staten Vermont, New-Hampshire, Maine en de westelijke deelen van Massachusetts. In deze staten heerscht minder corruptie dan ergens elders in de Unie. De regeering is er over het geheel nog bekwaam en eerlijk, en de wetten worden er geëerbiedigd. Daarentegen is in de fabriekdistricten van New-England (Boston en het Oostelijke Massachusetts, Rhode-Island en Connecticut), waar de oorspronkelijke Puriteinsche bevolking reeds overvleugeld is, het zedebederf diep ingeworteld. In de nieuwe staten in het Westen hebben de Yankees het onbepaalde overwicht verkregen in den staat Yowa, die dan ook het meest eclatante bewijs oplevert voor de waarheid van onze theorie. Het dichtst bij dezen staat, zoowel in het overwegen van één en wel van hetzelfde ethnische element, als in betrekkelijke afwezigheid van zedebederf, komt de staat Michigan. Na de Yankees hebben de Zuidelijke blanken nog in verschillende streken een numeriek overwicht weten te behouden, maar niet zóó uitsluitend als de Yankees in bovengenoemde staten, sedert de gekleurde bevolking meer invloed kreeg op den gang van zaken. Evenwel heerschen de Zuidelijke blanken met tamelijk groote vastheid in de | |
[pagina 285]
| |
staten Kentucky, Tennessee, Noord-Carolina, Virginia en Georgia, en die zijn ook, geheel in overeenstemming met onze theorie, in diezelfde mate als de opperheerschappij van dit element meer of min verzekerd schijnt, ook meer of min van corruptie bevrijd. Daarentegen heerscht in Zuid-Carolina, Florida, Mississippi en Louisiana, waar de negers, onder de leiding der door de bondsregeering ondersteunde carpet-baggersGa naar voetnoot(*) eene onbetwiste heerschappij voeren, een door omkooping en diefstal geschandvlekt bestuur, dat zijne wedergade mist in de geschiedenis der beschaafde volken. Een grooteren invloed daarentegen oefenen de vreemde volkselementen in Texas uit, want, ofschoon ook dáár de Zuidelijke blanken de overhand hebben, is de corruptie er evenwel erger dan in de bovengemelde Zuidelijke staten met minder gemengde bevolking. In Arkansas en Alabama, waar de heerschappij nog wankelt tusschen het blanke en zwarte ras, is de corruptie ook weder van veel beteekenis, ofschoon niet zóó sterk als onder het negers- en carpet-bagger's bestuur. In de overige noord-westelijke staten, Ohio, Indiana, Illinois, Missouri, Wisconsin en Minnesota zijn al de vier oorspronkelijke elementen in grooten getale vertegenwoordigd. De Zuidelijke blanken vormen het hoofdelement van de landelijke bevolking van het laagstgelegen deel van het dal van den Ohio en van den staat Missouri; de Yankees overwegen in het noorden van Ohio en in Indiana, en zijn in groote getalsterkte vertegenwoordigd in het Noordelijke Illinois, in Wisconsin tot aan en in Minnesota; het Duitsch-Germaansche element is bijzonder sterk vertegenwoordigd aan den Boven-Mississippi, in het Noordelijke Illinois en Wisconsin, door de Scandinaviërs vooral ook in Minnesota, en in vereeniging met de Pennsylvanische Duitschers ook zeer sterk in het zuiden van Ohio, het breidt zich echter ook over de andere deelen van dit gebied uit en woont voornamelijk in de grootere steden aldaar (Cleveland, Cincinnati, Indianapolis, Chicago, Milwaukee, St.-Paul, Davenport, St.-Louis) in groote menigte; eindelijk bevindt zich vooral in alle grootere steden ook een sterk percentage van het Kelto-Katholieke element, ofschoon dit in het Westen op geene stukken na zoo sterk vertegenwoordigd is, als in de Oostelijke groep der middenstaten (New-York, Pensylvanië, New-Yersey, Delaware, Maryland en de stad Washington) en in de boven opgetelde fabriekdistricten van New-England. De corruptie nu is in deze Westelijke statengroep erger dan in de streken, welke onder de uitsluitende heerschappij staan van één enkel ethnisch element, maar toch bij lange na zoo sterk niet, als in de Oostelijke groep, waar het Keltisch-Katholieke element talrijker is. | |
[pagina 286]
| |
En dit is stellig niet enkel toeval. De verklaring moet, naar 't mij voorkomt, in het volgende gezocht worden. De meerderheid der bevolking in de V.S. bestaat uit deze drie elementen: Yankees, Zuidelijke blanken en de Duitsch-Germaansche kolonisatie. Hoe weinig deze drie in het uitwendige met elkander overeenstemmen en hoe vijandig zij ook in politieke meeningen tegenover elkander staan, in welk opzicht de Zuidelijke blanke hemelsbreedte afwijkt van den Yankee, of in godsdienstige denkbeelden, waarin tusschen den Duitscher en den Yankee eene diepe klove bestaat, zoo zijn toch alle drie van overwegend Germaansch bloed en, wat de diepste kern betreft van hunne meeningen over sociale verhoudingen, hunne denkbeelden over recht, vrijheid en zedelijkheid, bevinden zij zich met elkander in overeenstemming. Deze overeenstemming in de grondtrekken van hun karakter drukt natuurlijk haren stempel ook op de maatschappelijke en politieke instellingen, die in de V.S., wat de hoofdzaken betreft, in harmonie met het instinct van het Germaansche ras zich gevormd hebben. Maar juist daarom passen die instellingen niet voor het afwijkende karakter en instinct van de beide andere groepen, die te zamen genomen wel omstreeks 17 millioen menschen zullen tellen, en worden door dezen als een drukkende last gevoeld, waarom zij dan ook natuurlijkerwijze naar eene met hunne neiging overeenkomende verandering streven. Tegenover de 24 millioen menschen van Germaanschen stam zijn zij wel is waar buiten staat, om deze verandering op wettige wijze tot stand te brengen; overal echter, waar zij talrijk genoeg zijn, spreekt hunne misschien onbewuste, maar daarom niet minder hevige oppositie tegen de Germaansche instellingen zich uit in de slechte uitvoering of geheele verwaarloozing der met hun instinct strijdige wetten. Zij handhaven die wetten slecht, laten misdadigers van allerlei aard onder de nietigste voorwendsels ongestraft, in één woord, de geheele regeering wordt onder hunne handen tot een nietigen vorm zonder beteekenis. Onder deze omstandigheden valt het gemakkelijk te verklaren, waarom overal, waar deze bevolkingselementen het talrijkst zijn, ook de corruptie het grootst is. De enorme invloed van de hier opgetelde ethnische elementen op alle politiek-moreele denkbeelden vertoont zich vooral ook in de geschiedenis der beide groote partijen. Terwijl vroeger Democraten en Whigs, overeenkomstig hun belangen, uitsluitend tegenover elkander stonden als verdedigers van vrijen handel en van beschermende rechten, nam met de binnenstrooming in massa van de Europeesche immigratie de strijd een ander karakter aan. De democratische partij van het Zuiden zag in het onmiddellijk ontstane contrast tusschen de immigranten en de meest tot de Whigs behoorende Yankees een welkome gelegenheid, om aan de laatstgenoemden een gevoeligen slag toe te brengen. Zelf door die immigratie niet geïnfluenceerd, nam zij die in | |
[pagina 287]
| |
bescherming tegenover het antagonisme der Yankees, en lokte haar, terwijl zij onder de vlag der cosmopolitische liberaliteit den nationalen haat exploiteerde, in massa in het leger der democratie. De tegenstand der geïsoleerde Yankees werd gebroken, en de Whigpartij hield op te bestaan. Maar zij gaf daarom het spel niet op. Onder de ware vlag van hare belangen geslagen, stak zij dadelijk de valsche vaan op der ‘algemeene menschenliefde’ en appelleeerde op het rechtvaardigheidsgevoel der geïmmigreerde scharen, ten gunste der vrijheid van allen en dus ook van de negerslaven. En men kan zich geen meer in 't oogvallend voorbeeld denken van den overweldigenden invloed van het ethnisch verschil, dan het gevolg van dit appel. Want dit was bij ieder ethnisch element geheel verschillend. Op de Zuidelijke blanken, die den neger kenden en aan wie geen rijkdom van argumenten de overtuiging kon opdringen, dat de neger in aanleg gelijk stond met den blanke, bleef dit appel volkomen zonder uitwerking, ofschoon verreweg het grootste deel dier blanken geene slaven bezat en bij het behoud van de slavernij persoonlijk niet het minste belang had. Het was alleen de door de nadere kennismaking met den neger veroorzaakte rassenafkeer, die hen geheel ontoegankelijk maakte voor het beroep op de beginselen van ‘algemeene vrijheid en gelijkheid’, waarop zij toch voor zich zelven ten volle aanspraak maakten. Geheel anders ging het in het Noorden, waar het Duitsch-Germaansche en het Iersch-Katholieke element onder dezelfde omstandigheden leefden, en den neger even goed of even weinig kenden. Dáár scheidde dit appel de massa van het vreemde element in twee deelen, ofschoon zij beiden zoo langen tijd zonder uitzondering tot de democratische partij behoord hadden. Die scheiding vertoonde zich zeer nauwkeurig op de grenslinie tusschen het Duitsch-Germaansche en het Keltisch-Katholieke element, daar het eerste in massa gehoor gaf aan het beroep op zijn rechtvaardigheidsgevoel en zich aan de republikeinsche partij aansloot, terwijl het laatste zonder dat daarvoor in zijne belangen eenige reden kan worden gevonden, getrouw bleef aan het vaandel der democratische partij. De ware reden lag echter in de Keltische rassenafkeerigheid, niet zoozeer van den neger, dien zij slechts weinig kenden, als van den Germaanschen geest. Nu bestaat er evenwel eene schijnbare uitzondering op dezen regel. Deze echter, in plaats van onze meening omver te werpen, bevestigt haar integendeel op de meest eclatante wijze. Een deel namelijk van de Duitsche bevolking bleef op de zijde der democraten. Welk deel? Geen ander dan dat, hetwelk men met zeker recht, met het oog op zijne afstamming, het ‘Duitsch-Katholieke’ zoude kunnen noemen, en dat met het Kelto-Romaansche ras ook in dat punt overeenstemt, dat het den godsdienst der Germanen, het Protestantisme, niet aannam en getrouw bleef aan het Katholicisme. Dit gedeelte van de Duitschers verhief zich boven het nationaliteitsgevoel, dat hen met de tot de republikein- | |
[pagina 288]
| |
sche partij overgeloopene massa verbond, was onverschillig voor zijne belangen als vrije arbeiders en voor de grondbeginselen der rechtvaardigheid. Zoo groepeerden zich derhalve de partijen in den strijd om de heerschappij op de volgende wijze: De Yankees van het Noorden stonden eigenlijk van den aanvang af in den strijd der verschillende belangen als partij tegenover de blanken van het Zuiden. Ieder dezer partijen trachtte zich te versterken door een verbond met de elementen, welke met haren tegenstander in zijn vaderland het sterkst contrasteerden. Het element, dat in het Zuiden tegenover het blanke stond, was het gekleurde. Om dit aan zijne zijde te brengen, wierp de Yankee de ‘slavenquaestie’ op het tapijt, d.w.z.: hij stelde voor den neger, als prijs voor zijn bondgenootschap, de ‘vrijheid’ in het verschiet. Het Zuiden daarentegen zocht de vriendschap van de den Yankee vijandige vreemdelingen en lokte hen tot zich door de belofte van volkomen gelijkstelling van den immigrant met den inboorling. Maar de slechts op uitwendige verschilpunten en betrekkelijk kleine afwijkingen in zeden en gewoonten berustende afkeer tusschen de geïmmigreerde Germanen en de Yankees bleek weldra te zwak tegenover de op dieper verschil van ras gegronde vijandschap tusschen de eerstgenoemden en de Keltisch-Katholieke immigratie. Toen derhalve de Yankee, om meer bondgenooten te verkrijgen, de vordering der gelijkstelling van de immigranten met de inboorlingen aannam (door de know-nothing-beweging op te geven) trad de tweespalt tusschen de beide genoemde elementen dadelijk aan den dag, en het Duitsch-Germaansche sloot zich aan het nader in den bloede met hem verwante Yankee-element aan. De scherpte der ethnische grenslijnen in deze partijgroepeering, de volstrekte onverschilligheid van de vijandige elementen voor alle argumentatie toonen ten duidelijkste aan, hoe weinig in dezen strijd de kracht der heilige grondbeginselen van de ‘vrijheid en gelijkheid’ de overwinning behaalde. En dat ook na afloop van den oorlog het Keltisch-Katholieke element in het Noorden, ofschoon de democratische partij eigenlijk geen raison d'être meer bezat, toch met dezelfde blinde woede voortging haar aan te hangen, is geheel onverklaarbaar zonder den instinctieven afkeer van de heerschende Germanen. Dezen zagen zich tegenover deze antipathie en ten einde het gezag niet in handen hunner vijanden te laten vallen, wel gedwongen, om de even doellooze en het volk exploiteerende republikeinsche partijorganisatie nog altijd in stand te houden, zooals het dan ook een feit is, dat de herkiezing van Grant alleen tot stand kwam door den afkeer van de republikeinsche, d.i. Germaansche, bevolking van het Noorden van de zich achter de banier van de democratie verbergende Keltische adspiratiën. | |
[pagina 289]
| |
In het Zuiden daarentegen nam sedert de bevrijding der negers de rassenhaat zoozeer toe, dat eene periode van nauwelijks tien jaren voldoende was, om iederen daar wonenden blanke, welke ook zijne vroegere meening geweest moge zijn, met uitzondering van de carpet-baggers, in het leger der Zuidelijke blanken te drijven, die heden ten dage, 15 jaren na den triomf van het beginsel van de ‘gelijkheid aller menschen’, 10 jaren na de geheele verovering van het Zuiden, openlijk en zonder omwegen de banier omhoog heffen van de vijandschap der beide daar wonende rassen. Zulk een belangrijke rol spelen in het leven der volken de zoogenaamd onbeduidende nationale en rassenvooroordeelen, die bij betere kennismaking en nauwere aanraking slechts bij zeer nauwverwante volken, zooals b.v. bij de verschillende Germaansche stammen, verflauwen en verdwijnen, bij alle anderen echter zich ontwikkelen, en wel des te sterker, hoe inniger de aanraking en hoe beter de kennismaking is. Waar ter wereld nu zulke onderling verschillende bestanddeelen der bevolking naast elkander wonen, van welke ieder zijne eigenaardige zedelijke begrippen en gewoonten heeft, is het eerste gevolg, dat het eene het andere, wegens de hem zonderling voorkomende, ongewone gebruiken bespot en hoont. Niets nu baart meer afkeer niet alleen, maar grimmigen haat, dan zoodanige bespotting van vaak zeer onbeduidende gewoonten. De bespotte, wiens rechtsgevoel in deze overgeërfde gebruiken niets onbehoorlijks kan vinden, ja die, vooral in de mindere volksklassen, ook de minst beduidende bijzaken als noodzakelijke gevolgen beschouwt van zijne geheele zedelijke wereldbeschouwing, gevoelt zich door haar bespotting niet alleen in zijn rechtsbewustzijn gekrenkt, maar neemt ook onmiddellijk zijn toevlucht tot de gevolgtrekking, dat de spotter voorzeker een slecht mensch moet zijn, die recht en zedelijkheid geringschat. Zoo betaalt hij dan niet alleen den ondervonden spot en hoon met gelijke munt, maar begint ook al zeer spoedig het geheele vreemde volkselement, dat zijne gebruiken en zeden minacht, van zijn kant uit den grond van zijn hart te verachten. Dit gebeurt heel spoedig ook dáár, waar de zeden slechts in uitwendige gebruiken verschillen. Zoo veracht de Yankee de Duitschers wegens het zuurkool eten, bier drinken, tabak rooken, wegens hun onbeholpenheid in de vreemde taal, wegens hunne van nauwgezetheid van geweten getuigende weifeling om zich zelven te helpen, wegens hunne gewoonte om elkander uit te schelden, in plaats van handtastelijker argumenten te gebruiken, wegens hun gebrek aan eerbied voor den sabbath en honderd dergelijke nietigheden meer. De Duitscher daarentegen houdt den Yankee nu eens voor dienstknecht van zijne vrouw, omdat hij enkele werkzaamheden zelf verricht, die in Duitschland tot het domein van het vrouwelijke geslacht behooren, dan weer voor slaaf van de geestelijkheid, omdat hij gewoon is den Zondag op Puriteinsche manier te vieren, en aan den anderen kant, omdat hij in weerwil van de preeken | |
[pagina 290]
| |
zijner geestelijken toch niet in gebreke blijft in 't geheim het vermaak en het genot des vleesches te zoeken, voor een huichelaar, eindelijk, omdat (door de ontwikkeling van de corruptie) bij den Yankee het begrip van eerlijkheid in menig opzicht zeer elastiek geworden is, voor een geslepen bedrieger. Vertoont zich nu zulk een disharmonie reeds bij deze nauwverwante volksstammen, te meer nog is dit het geval bij het vreemde Keltisch-Romaansche element. Het geheele bestaan en doen van den Ier stuit namelijk den Duitscher tegen de borst, en de afkeer tusschen beide rassen is en blijft een innig diepe, zonder eenig teeken van verzwakking. Dezelfde afkeer bestaat bij den inboorling, en de Ier geeft dien met woeker terug. Bij die wederkeerige verachting en dien haat komt nu weldra in de tweede plaats, het eerst bij de zwakkere karakters, een toenemende onzekerheid en weifeling van de tot nu toe voor onbetwistbaar gehouden rechtsbegrippen. Hij, die de tegelijk met zijne rechtsbegrippen overgeërfde zeden en gebruiken even heilig en verbindend acht als die begrippen zelve, die daarom ook nimmer naar den waren grond van de eene zoo min als van de andere gevraagd heeft, omdat hij zelfs den geringsten twijfel aan hun gezag en waarheid afschuwelijk acht, verliest het vaste vertrouwen in de waarheid zijner rechtsgebruiken en begrippen, wanneer hij dagelijks ziet, dat zij hem niet slechts hoon, spot, verachting en haat bezorgen, maar ook dat andere menschen in zijnen kring leven en gedijen, zonder zijne gebruiken en zeden in het allerminst in acht te nemen. De overtuiging van de noodzakelijkheid van vaste zedelijke begrippen in het menschelijk leven wordt zoodoende verzwakt en gaat langzamerhand geheel te loor. Zoo raakt weldra ieder richtsnoer voor het handelen verloren en er blijft niets anders over dan de maatstaf van het oogenblikkelijke, in 't oog vallende, voordeel. Dit gevolg komt eerst bij het volgende geslacht ten volle aan den dag, en wel dáár het meest, waar, zooals in de groote steden, de wederkeerige aanraking en doordringing der verschillende elementen het innigst is, en waar het aan één van dezen het minst gelukt, om de opperheerschappij te verwerven. De kinderen, tot de verschillende volkselementen behoorende, leeren hier in den omgang met elkander de zeden en gebruiken hunner ouders en dezen zelf verachten, terwijl zij wederom van hunne ouders de verachting der zeden en gebruiken van alle andere volkselementen overnemen. Het onvermijdelijke resultaat is het opgroeien eener jeugd, zooals die is, welke men heden ten dage in de V.S. Young America noemt, die alle rechtsbegrippen en zedelijke voorschriften dooreenwerpt, ze als nuttelooze, versletene vooroordeelen beschouwt, en zich uitsluitend richt naar hare op beperkte persoonlijke ervaring berustende meening, die zij voor de rechtsbegrippen der oorspronkelijke volkselementen heeft ingeruild. | |
[pagina 291]
| |
Dit ontwikkelingsproces ontspringt uit de natuurlijke en verstandige gedachte, dat, wanneer elk der onderling verschillende zedelijkheidssystemen aanspraak maakt op onfeilbare waarheid, er reden bestaat, om aan de juistheid van allen te twijfelen. Men wordt in deze meening versterkt door de ervaring, dat geen enkel der tegenover elkander staande systemen bij de veranderde omstandigheden past. Om kort te gaan: ieder der oude overgeërfde zedelijkheidssystemen wordt in de nieuwe omstandigheden als onvolledig en onbruikbaar erkend, daar het slechts het resultaat is van bepaalde, zich binnen zekere grenzen bewegende ervaringen van zeker volk; men werpt het dus ter zijde, en de nieuwe ervaringen der gemengde bevolking worden als richtsnoer voor de daden aangenomen. Dit nieuwe richtsnoer kan zich evenwel slechts na een lang tijdsverloop, wanneer de nieuwe ervaringen bepaalde en zekere resultaten hebben opgeleverd, tot een nieuw en waar zedelijkheidssysteem ontwikkelen. Tot zoolang blijven de zedelijke overtuigingen meer of min aan het individueele, subjectieve oordeel onderworpen, en dus wankelend en onzeker. Zoolang dit nu het geval is en de zedelijke begrippen niet in vaste, aan het geheele volk eigene overtuigingen wortelen, zoolang bestaat het verschijnsel, dat men corruptie noemt. Deze beschouwing brengt ons tevens tot de overtuiging, dat het eene dwaling is, de gebrekkige opvoeding der kinderen als oorzaak van het toenemende zedenbederf te beschouwen; men houdt in dat geval, zooals dikwijls plaats heeft, een symptoom der ziekte voor hare oorzaak. Feitelijk leeren de kinderen juist in de scholen de verachting voor de zeden en gewoonten hunner ouders, en dit is de natuurlijke oorzaak van het gemis aan gehoorzaamheid, dat aan de ouderlijke tucht met goed gevolg tegenstand biedt. In dit gebrek aan uitwerking van de huiselijke tucht, in deze volstrekte onmacht der ouders om in de kinderen hun eigen zedelijkheidsbegrippen over te planten, ligt wederom de oorzaak van het verflauwen der ouders in hun ijver, die er aan wanhopen, hun kinderen zedelijk op te voeden. Zij zien zich met of tegen hun wil gedwongen, de zedelijke ontwikkeling hunner kinderen haren eigen gang te laten gaan. Om onze beschouwing over den aard en het wezen der corruptie volledig te maken, moeten wij tevens de opmerking maken, dat het stichten van een nieuw zedelijkheidssysteem volstrekt niet met hetzelfde gemak en denzelfden spoed geschiedt als de omverwerping van het bestaande. Eene basis voor het nieuwe gebouw schijnt veeleer slechts dan te kunnen worden gevonden, wanneer de verschillende volkselementen hun verschillende karaktertrekken, eigenschappen e.z.v. werkelijk in een uit alle elementen gelijkmatig gevormd product, dat slechts door een grondige, door gemengde huwelijken bewerkte, samensmelting kan ontstaan, hebben vereenigd. Zulk eene sexueele samensmelting en vermenging geschiedt echter tengevolge der sociale afkeerigheid van de | |
[pagina 292]
| |
verschillende volkselementen uiterst langzaam. Zoodra zich dus in eene voldoende meerderheid eener gemengde bevolking eene nieuwe overtuiging omtrent recht en onrecht begint te bevestigen, tracht deze meerderheid onmiddellijk aan de nog tegenstrevende minderheid de erkenning van hare zedelijke denkbeelden op te dringen, en door opheffing der openbare geloofs- en denkvrijheid iederen twijfel of ten minste iedere uiting van den twijfel aan de waarheid der nieuwe axioma's te onderdrukken. Dit nu is alleen te bereiken door de opheffing der vrije staatsvormen. Daarom zien wij overal in de geschiedenis de perioden van zedenbederf tot despotisme leiden, waardoor een deel der bevolking van eenig rijk zijne moreele begrippen tegen den alles ontbindenden en vernielenden twijfel der andere elementen tracht te beschermen. Het is dan ook voorzeker geen toeval, dat de geschiedenis geen voorbeeld kent, dat een groot of ook slechts middelmatig rijk, dat verscheiden ethnische elementen, onder het regime van vrije staatsvormen, met elkander verbond, langen tijd heeft bestaan. Integendeel gingen alle republieken en democratiën telken male te niet, zoodra zij ethnisch van elkander verschillende elementen in zich opgenomen hadden. Alle rijken daarentegen, die onder zulke omstandigheden van duur waren, waren òf despotiën, òf - en de laatsten duurden het langst - kastenorganisatiën, waarin de verschillende volkselementen zoo scherp mogelijk van elkander afgescheiden waren en ééne er van een despotieke macht uitoefende. De eenige thans bestaande republiek, die langen tijd bestaan heeft, Zwitserland, bewijst niets voor het tegendeel. Want vooreerst zijn dáár de verschillende volkselementen niet met elkander vermengd, maar wonen naast elkaar in verschillende localiteiten, die tot op den jongsten tijd haar eigen zelfstandigheid in vrij groote mate bewaard hebben; ten tweede, bezit het ethnische element der Duitsch-Zwitsers een beslissend overwicht, en staan zelfs de Fransch-Zwitsers tot de eerstgenoemden in een niet al te ver verwijderden graad van verwantschap; ten derde, is de gelijke deelneming aan en invloed op de regeering van de vroeger als onderdanen behandelde Fransch-Zwitsers eerst zeer onlangs begonnen en heeft zij waarschijnlijk nog niet ten volle getoond, welke hare vruchten zullen zijn, en ten slotte hangt de voortduur der Zwitsersche republiek niet van den vorm der regeering of van het karakter van het Zwitsersche volk, maar alleen van de machtsverhoudingen der naburige groote volken af. Overigens heeft ook Zwitserland reeds zijn burgeroorlog gehad, en in den thans begonnen strijd tegen het onfeilbare katholicisme zag het zich gedwongen tot dezelfde maatregelen van dwang en geweld de toevlucht te nemen als Pruisen. De weinige landen echter, waar de bevolking bij benadering zuiver en onvermengd gebleven is (b.v. de Scandinavisch-Germaansche landen en het Chineesche rijk) vertoonen zelfs in overgangsperioden, in welke | |
[pagina 293]
| |
door de invoering van nieuwe uitvindingen de inwendige machtsverhoudingen en, tengevolge hiervan, de sociale organisatie dier staten een belangrijke verandering onderging, nooit zulk eene den wortel van het rechtsgevoel aantastende corruptie, als bijna ieder land, dat het tooneel geworden is van een grootere vermenging van verschillende bevolkingselementen, en wel telkens in die periode, die op het tijdstip der ethnische vermenging volgde. Wij gelooven, op grond van het gezegde, dat ons gevoelen, dat de vermenging der verschillende volkselementen de voornaamste oorzaak der corruptie is, een hoogen graad van waarschijnlijkheid bezit. Intusschen willen wij nog een ander voorbeeld aanvoeren van de zeer uiteenloopende wijze, waarop het karakter der verschillende rassen zich vertoont, om daarmede het groote belang van den tot nu toe bijna in het geheel niet in aanmerking genomen invloed van dit element op het volksleven nog nader te bevestigen. Een groot verschil vertoont zich namelijk in het beroep, dat de beide hoofdelementen der immigratie, geheel naar eigen vrije keuze, zonder eenig spoor van vreemden invloed, in hun nieuw vaderland Amerika ter hand namen. De groote massa van beide elementen, zoowel van het Keltisch-Katholieke als van het Duitsch-Germaansche, behoort tot de klasse der arbeiders en handwerkers; indien er in dit opzicht echter tusschen beide eenig onderscheid bestaat, is het dit, dat de menigte van hen, die zich in hun vaderland uitsluitend met landbouw bezig hield, onder de Keltisch-Katholieke groep voorzeker nog talrijker was, dan onder de Duitsche. Daar nu de gelegenheid om zich in de V.S. te vestigen vooral voor de landbouwende klasse in de laatste jaren buitengewoon gunstig was, zoo zou men, in de veronderstelling dat alle menschen gelijk zijn, wel recht hebben te verwachten, dat de meerderheid der zich als boeren vestigende immigranten behooren zoude tot de toch reeds talrijker groep der Katholieke Ieren. De feiten leeren echter juist het tegendeel! De Iersche boerenarbeiders blijven bijna zonder uitzondering als daglooners in de steden, en gaan dan alleen naar de landelijke districten, wanneer zij bij geheele scharen tegelijk als werklieden bij den aanleg van spoorwegen, in steenkolenmijnen of landelijk gelegene fabrieken, werk vinden. Daarentegen begeven zich de boerenarbeiders van de Duitsche groep bijna zonder uitzondering tot de uitoefening van den landbouw, en hun aantal wordt nog vergroot door een niet onbelangrijk deel van hen, die thuis aan stedelijke of andere handwerken gewend waren, maar er hier de voorkeur aan geven, om gebruik te maken van de zich aanbiedende gunstige gelegenheid, om in het bezit van grond te geraken. Zóó in 't oog vallend is dit onderscheid, dat het aantal landbouwers, tot de Germaansche groep behoorende, minstens drie of viermaal grooter is, dan dat van de Iersche immigratie. Het verschil in karakter tusschen de beide rassen vertoont zich zelfs bij die gedeelten van beide groepen, welke in de steden gebleven zijn. | |
[pagina 294]
| |
In alle nieuwere steden van N.-A., waar nog grondeigendom te verkrijgen was, is het een feit, dat de meerderheid der sedert geruimeren tijd geïmmigreerde Duitschers hun eigen huis en grondeigendom bezitten, terwijl slechts een klein percent van de Iersche bevolking zich in het bezit hiervan heeft weten te stellen; hunne verreweg grootste massa woont in gehuurde woningen, of wel zij strijkt als een zwerm vogels in de nieuwere steden van het Westen ergens op een onbezet terrein in scharen neder en legt dáár een zoogenaamde irisch path, d.w.z. eene kolonie van - ik weet er geen beteren naam voor dan Zigeunerhutten - aan, en behoudt haar zoo lang, tot het den eigenaar eindelijk - soms eerst jaren daarna - gelukt, hen te doen verhuizen. Dit verschil tusschen het Keltische en Germaansche ras heeft ten gevolge, dat de eigenlijke landelijke bevolking van het geheele Westen bijna, zoowel als van de reeds sedert langeren tijd geoccupeerde gedeelten van het land, bijna uitsluitend tot het Germaansche element behoort, terwijl de Ieren hoofdzakelijk in de steden en de fabrieksdistricten woonachtig zijn. Deze ethnische scheiding zal ongetwijfeld in de toekomst een diepgaanden invloed uitoefenen. Op dit oogenblik vertoont zij zich daarin, dat over 't geheel genomen de ambtenaren der landbouwdrijvende, landelijke gemeenten bijna de eenige zijn, die als klasse door het gift der corruptie, dat om hen heen voortwoedt, nog het minst aangestoken zijn. Deze bevolking is ook - eere wie eere toekomt - nog die, welke den leeglooper, ook als hij in élegante kleeding als speculant rondslentert, minder acht, dan den arbeider. En ik kom er rond voor uit, dat, naar mijne meening, in haar alleen de macht te vinden is, waarop de hoop berust, dat eene betere ontwikkeling van den politieken en socialen toestand tot het rijk der mogelijkheden behoort. De hier ontwikkelde hoofdoorzaak der corruptie wordt nog versterkt door de met de immigranten in het land gekomen misdadigers. Niet alleen toch hebben sedert jaren verschillende Europeesche regeeringen, vooral van de kleinere Zuid-Duitsche staten, alsmede die van Zwitserland, en in de vroegere koloniale tijden zelfs Engeland, de gewoonte gehad, de overbevolking hunner gevangenissen te beperken door déportatie naar Amerika; niet alleen hebben vele gemeenten sedert jaren zich de te haren laste komende armen van den hals geschoven door betaling van den vrachtprijs naar het beloofde land der vrijheid; niet alleen is het in vele familiën in Duitschland en elders een vast gebruik geworden, hare deugnieten een pleizierreisje te laten maken naar de groote republiek aan gene zijde van den oceaan, daar deze aan getuigschriften van gedrag weinig of geene waarde hecht; maar ook onder de personen zelven, die met de wet overhoop liggen, werd de oostkust van den Atlantischen oceaan als het land van belofte beschouwd, dat voor ieder, die het bereikte, een veilige toevlucht en zelfs een ruim veld opende | |
[pagina 295]
| |
voor zijne speculatieve talenten, vooral wanneer hij een zeker aantal contanten meebracht, waarmede hij casu quo den rechter kon overtuigen, dat hij een schandelijk belasterde en ten onrechte als gewoon misdadiger veroordeelde politieke vluchteling was, die uit zuivere liefde voor de vrijheid en uit tyrannenhaat zijne handen in eene toevallig openstaande brandkast gestoken had. Zulke menschen, die den ballast van vaste zedelijke beginselen reeds in hun vaderland weggeworpen hadden, waren natuurlijk uiterst geschikt, het gistingsproces der corruptie te verhaasten. En het minste wat hun ten laste gelegd moet worden, is wel, dat zij een versnellenden invloed op de ontwikkeling van deze volkskrankheid hebben uitgeoefend. Deze bespoediging van een ziekteverschijnsel, dat toch zijn verloop moet hebben, zoude op zich zelf als voordeelig beschouwd kunnen worden, indien het niet de vraag ware, of zoodoende niet een slechter ethnisch element in het land kwam, dan het volk, dat het uitstiet, en of daardoor de bestaande contrasten in de bevolking der V.S., die slechts door langzame samensmelting tot een harmonisch geheel verbonden kunnen worden, niet vergroot en de ineensmelting bemoeielijkt wordt. Ik voor mij zoude wel geneigd zijn, deze vraag bevestigend te beantwoorden, want in Engeland zijn deskundigen, die met de klasse der misdadigers in aanraking kwamen, na opzettelijk onderzoek, tot het resultaat gekomen, dat deze klasse, zoowel naar het lichaam als naar den geest, een eigen en lager type vertoont, afwijkend van dat der overige bevolking van Engeland. In Amerika zelf wordt deze opmerking bevestigd door het feit, dat de van het gros der bevolking meest afwijkende Keltisch-Katholieke en gekleurde elementen, ofschoon zij eene volstrekte minderheid vormen, toch verreweg de overwegende meerderheid der misdadigers opleveren. Wij zijn op dezen grond geneigd om aan te nemen, dat over 't geheel het systematische toevloeien van de klasse der Europeesche misdadigers in Amerika beschouwd moet worden als een factor van toenemenden ethnischen achteruitgang en als eene voortwerkende oorzaak van verlenging en verergering van het corruptieproces.
Bij de andere, boven opgenoemde oorzaken van het zedenbederf in de V.S. als daar zijn: de niet door inspanning en arbeid verkregen, maar door het blinde geluk zonder eenige moeite verworven rijkdommen, de uitwerkselen van het abstracte gelijkheidsprincipe, dat door onverstandige toepassing in de V.S. tot het heerschende volksvooroordeel geleid heeft, dat zich op karakteristieke wijze uitdrukt in het spreekwoord: ‘Society owes me a living’ (de maatschappij is mij het levensonderhoud verschuldigd); de uit de beide voorafgaande oorzaken ontstane ontevredenheid eindelijk met de bestaande vermogensverhou- | |
[pagina 296]
| |
dingen, zullen wij ons, om niet te uitvoerig te worden, niet langer ophouden. Bij de uiteenzetting van deze meer ondergeschikte en eerst in de tweede plaats in aanmerking komende oorzaken der corruptie deelt de heer Becker vele interessante bijzonderheden mede en maakt nu en dan belangrijke opmerkingen omtrent het sociale en politieke leven in de V.S. Wij zullen hem evenwel op dezen weg niet volgen, vooreerst, omdat wij het er voor houden, dat de onder die rubrieken geschilderde toestanden ook in andere landen, zij het in mindere mate, voorkomen en derhalve op zich zelve, buiten verband met de in de V.S. bestaande ethnische verhoudingen, niet specifiek-Amerikaansch genoeg zijn en alzoo onvoldoende, om het in de V.S. heerschende bederf in het staatsleven te verklaren en ten andere, omdat het geenszins ons doel is, om het onderwerp, dat voor zoo veelzijdige beschouwing vatbaar is, uit te putten, maar alléén, om de aandacht van het beschaafde Nederlandsche publiek te vestigen op het werk van den heer Becker, dat rijk is aan feiten en beschouwingen, die naar ons oordeel wel geschikt zijn, om een nieuw en verrassend licht te werpen op den toestand van gindsche groote, maar vaak al te eenzijdig verheerlijkte, republiek. Evenmin willen wij den schrijver vergezellen, waar hij een blik werpt op de toekomst der V.S., eene geheele omverwerping der bestaande republikeinsche staatsregeling, ten gevolge der volgens hem aanstaande overwinning van de democratische partij, en eene oplossing en verbrokkeling van de Unie in onderscheidene min of meer monarchale en zelfs despotieke Staten voorspelt. Hoewel toch die blik in de toekomst wederom van veel kennis van zaken en van eene groote combinatiegave getuigt, zoo rekent de schrijver hier toch met te vele onbekende en onzekere gegevens, dan dat wij in zijne voorspellingen iets meer kunnen zien dan een vernuftig maar misleidend spel der verbeelding. Liever deelen wij ten slotte nog in korte woorden mede, hoe naar zijn idee de gang der corruptie in de V.S. geweest is. De eerste kolonisatie bestond dooreengenomen uit gelijkgeaarde bevolkingen van Germaanschen stam. Onder deze ontwikkelden zich bij de onbeperkte ruimte en den rijkdom in bronnen van bestaan van het onmetelijke gebied vrije staatsvormen. Dit leidde tot het binnensmokkelen, zonder dat zich eenige stem daartegen verhief, van de door de Fransche theoretici uitgevonden grondstelling van de formeele gelijkheid van allen. Dit bracht op zijn beurt vreemde en van de vroegere verschillende, ongelijke bevolkingselementen in het land. De vrije staatsvormen gaven aan de vreemdelingen, wien onmiddellijk gelijke rechten met de inboorlingen verleend werden, gelegenheid, hunne afwijkende ‘ongelijke’ zedelijke beginselen te doen gelden. | |
[pagina 297]
| |
Tegelijkertijd verhoogde de geweldige stroom der geïmmigreerde bevolking de natuurlijke waarde van den grond in eene verhouding, waarvan geen voorbeeld bestond. Dit bevorderde de speculatie en leidde tot verachting van den arbeid. Tenzelfden tijde werden - door den wederkeerigen invloed, dien zij op elkander uitoefenden - de strenge zedelijke beginselen der verschillende volkselementen ondermijnd. Als resultaat ontstond eene algemeene losheid van zeden, eene bedriegelijke speculatie, die alle maatschappelijke kringen besmette, eene steeds toenemende neiging tot weelde en verkwisting, afkeer en verachting van alle plichtsbetrachting, in één woord, de onder de valsche vlag der liefde en humaniteit zonder eenige beperking gevoerde oorlog van allen tegen allen in den vorm der algemeene corruptie.
Zaandam, December 1876. Mr. C. Visser. |
|