De Tijdspiegel. Jaargang 34
(1877)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.
| |
[pagina 243]
| |
verklaring onderteekende van onmacht, gegrond op onderlinge verdeeldheid; de teugels van het bewind werden aanvaard door een man, die alleen door groote eerzucht kon worden gedreven het waagstuk te begaan om, steunend op een nog meer verdeelde minderheid, als hoofd der Regeering op te treden. Met het verleden van Heemskerk was het een hopen tegen hope om van hem te verwachten, dat het schip van staat weder in vaste handen zou geraken en in een bepaalde richting gestuurd. Maar men deed het, en de keuze van zijn ambtgenooten maakte dat men niet terstond berouw had. Men weet hoe het sedert ging; het Ministerie, de heer Heemskerk in de eerste plaats, gaf bewijzen van talentvolle werkzaamheid, en belangrijke wetten kwamen tot stand; bij nadere beschouwing echter is er maar al te veel, waarop noch dit Ministerie noch de controleerende liberale meerderheid roem kan dragen; volgde de heer Heemskerk een zigzagpolitiek, een geven en nemen, nu ter linker, dan ter rechterzijde, de liberale partij had geen reden hem dit te verwijten, want zij, die bijna elk wetsontwerp belangrijk wijzigde, boogde op punten, die gelijk stonden met verloochening van beginsel; men denke o.a. aan de wet op het Hooger Onderwijs; aan den anderen kant waren de aanvallen op het Ministerie niet zelden beneden de waardigheid van een parlement en vergat de liberale partij, dat men een Regeering, die zóo wordt aangevallen, ook niet mag dulden. Het openbaar debat scheen soms een caricatuur, en de beelden, die de afgevaardigden gebruikten, moesten de maatstaf zijn van hun innerlijk gehalte; men sprak van houten en blikken sabels. Belangrijke zaken werden verzwegen, de verwijdering uit de buitenlandsche berichten der ‘Staatscourant’ van alles wat den Ultramontanen aanstoot kon geven, werd nooit ernstig besproken. Muggen werden uitgezogen, kemels doorgezwolgen. Het bestuur van den minister Heemskerk liep weldra parallel met de zoogenaamde reorganisatie van de liberale partij, de zoogenaamde, want het publiek tastte nog lang in het duister rond ten opzichte van die hervorming; de publieke zaak moet publiek behandeld worden, is hier nooit toegepast; het feit was reeds lang algemeen goed, toen de officieële bevestiging volgde in de Tweede Kamer onder den wel wat vreemden vorm, dat de heer Kappeyne een zeldzaam geleerd man was en 't een groote eer moest worden gerekend onder hem te dienen. Of al de liberale leden der Kamer zich bij het Kappeyne-verbond hadden aangesloten, was onzeker; men vertelde nu en dan dat er oningewijden waren, en toch was het zaak bij de tegenwoordige samenstelling der Kamer op allen te kunnen rekenen; van een bepaald program, van een vast plan zelfs voor den veldtocht bleek aanvankelijk niets, tenzij men de bekende redevoering van den heer Kappeyne daarvoor wil houden, die eindigde met het devies: controleeren, gouverneeren; wij hebben reeds vroegerGa naar voetnoot(*) aangetoond, dat die rede niet aan de vereischten van een | |
[pagina 244]
| |
program beantwoordde; daarvoor was zij te vaag, te algemeen, terwijl in andere opzichten de punten niet genoeg op de i's gezet werden. Actief trad de ‘leider’ eerst op, toen hij door den Koning werd ontboden, volgens den een om een nieuw Ministerie samen te stellen, volgens den ander om over den bestaanden verwarden toestand zijn advies te geven, - een verschil van opvatting, dat voor de historie het best wordt opgelost, wanneer men de beide lezingen combineert. Men kent ‘het advies’ van den heer Kappeyne, door ons reeds vroegerGa naar voetnoot(*) gekarakteriseerd als niet strookend met de waardigheid, die men een Regeering moet geven, zoolang men haar niet kan of wil vervangen; 't was de verplichting voor den heer Heemskerk om de onderwijsquaestie tot een oplossing te brengen of liever - want alleen in dat geval heeft het advies een verklaarbaren grond - het Ministerie over de onderwijsquaestie te laten sneuvelen, d.w.z. zoo laten sterven, dat het ook voorgoed begraven kon worden. Zulk een loon was op zich zelf geheel verdiend voor een Minister, die met zijn verleden in geheimzinnige uitdrukkingen steeds voorgaf in het bezit te zijn van de tooverformule, die de verschillende geheel tegenstrijdige belangen der partijen zou vereenigen. Onder de liberale publicisten waren er, die ook om een andere reden de afdoening van de onderwijsquaestie wenschten; de onderwijszaak, zoo beweerde men, is reeds te lang het stokpaard, de verkiezingsleuze der liberalen geweest; zij heeft de verwarring onder de partijen nog meer doen toenemen, omdat met de neutrale school stemmen en personen werden aangeworven, die in het liberale kamp niet thuis hoorden en met welke op elk ander gebied niets was aan te vangen voor de liberale behoeften; de onderwijsquaestie, in de laatste jaren telkens vooropgesteld, belette de behandeling van andere, niet minder belangrijke punten van het liberale program, hield de politieke ontwikkeling op elk ander gebied tegen. Meer zuivere partijformatie en meer gezond politiek leven meende men derhalve alleen te kunnen verwachten, wanneer de onderwijsquaestie van de baan was. Was in deze bewering op zich zelf veel waars gelegen, men vergat dat men, dus redeneerend, de zwakheid der liberale partij bepleitte. Immers, zij was het, die zelf de onderwijsquaestie als verkiezingsleus had aangegrepen, haar 't eerst tot het schibboleth gemaakt, van haar - wat naar ons inzien steeds te bejammeren is - een politieke quaestie gemaakt en haar daarmee scheef voorgesteld. Vergissen wij ons niet, dan zijn er weinig of geen stemmen opgegaan, welke voor een verdaging van de onderwijsquaestie waren; en toch konden, behalve de reeds aangegevene, nog andere gewichtige redenen worden aangevoerd. De bestaande wet op het lager onderwijs heeft wellicht nog niet lang genoeg geleefd om tot haar herziening over te | |
[pagina 245]
| |
gaan; op het éénig mogelijke beginsel - de neutrale school of, om een betere uitdrukking te bezigen, de volksschool, de nationale school - gebouwd, zou zij veel bruikbaarder zijn, indien haar uitvoering gepaard kon gaan met een aan der liberalen ijver meer geëvenredigd particulier initiatief. Wij zouden zeer zeker veel verder zijn met het onderwijs, indien men, in plaats van een politieke quaestie van het onderwijs te maken, in plaats van alle lasten te werpen op den Staat, zich tot doel had gesteld te trachten, hoever men het met particuliere krachten bij zulk een wet kan brengen. Om een voorbeeld te noemen - enkele gemeenten zijn daarin reeds voorgegaan - een der belangrijkste leemten in de wet is de schrale bezoldiging der onderwijzers; welnu, de wet verbiedt niet door vrijwillige bijdragen de jaarwedden te verhoogen. Wanneer men ziet wat de liberalen in België en in Frankrijk doen voor het onderwijs, dan behoort het volstrekt niet tot de onmogelijkheden, dat der liberalen ijver zich hier uitte in de oprichting b.v. van een kweekschool voor onderwijzers, die in waarheid een model kon heeten en wedijveren met het beste wat Europa oplevert. Volksonderwijs zou op deze wijze nuttiger haar geld besteden dan door van de verkiezingsagitatie hoofdzaak te maken. Maar hoe dit zij, het was dan onder de liberalen gezegd: de onderwijsquaestie bederft de goede zaak, maar het Ministerie Heemskerk moet er op sneuvelen. Zoo gezegd, zoo - niet gedaan. Men heeft met de onderwijsquaestie eigenlijk op dezelfde wijze comedie gespeeld als met de bekende reis naar het Loo, en beide partijen kunnen met goede sier beweren, dat zij de oplossing van de onderwijsquaestie gewild hebben, maar de tegenpartij met verbreking van haar woord oorzaak is geworden, dat zij niet werd afgedaan, en wanneer men tot een onpartijdige conclusie in deze zaak wil komen, dan is het deze, dat geen van beide partijen de zaak heeft aangewild of aangedurfd vóór de verkiezingen. Men kon hier vrede mede hebben, wanneer men openhartig er voor uitgekomen ware; beide partijen, de liberale en de ministerieële - indien men dit woord nog kan gebruiken van de uiterst verdeelde rechterzijde - waren zwak, en het moet uit den aard der zaak voor wenschelijk worden gehouden, dat zulke quaesties worden ter hand genomen door een Regeering, die beschikt over een flinke meerderheid en derhalve is een sterke Regeering. De Minister Heemskerk - zoo beweerde de heer Kappeyne in een der laatste zittingen der Kamer voor het recès - de Rotterdamsche waterweg was in behandeling en de onderwijsquaestie werd er letterlijk met de haren bijgesleept - heeft niet voldaan aan den hem gestelden eisch, hij heeft zijn belofte niet gehouden en derhalve is de reden vervallen, waarom wij hem hebben geduld. Ware het geweten van den heer Heemskerk zuiverder geweest, of zijn talent als parlementair spreker grooter, hij zou een schitterende repliek hebben geleverd, den hem toegeworpen handschoen opgenomen | |
[pagina 246]
| |
en met zooveel kracht teruggeworpen, dat de aanvaller voor 't minst de meest gewonde was. Wij toch, die niet in dienst staan van deze of gene partij, maar zaken behandelen, geen personen, wij kunnen niet nalaten op te merken, dat, moge Heemskerk de Memorie van antwoord opzettelijk vertraagd hebben en kleine redenen gezocht om zich daarover te verontschuldigen, terwijl het bij hem vast stond met deze Kamer de onderwijswet niet te behandelen, de liberale leider van zijn kant eerst van de afdoening der zaak heeft gesproken, toen hij wist dat deze een onmogelijkheid was geworden. Men moet al een zeer behendige goochelaar wezen om de dagteekening zoo te groepeeren, dat de liberale meerderheid van ijver blakende was ten opzichte van de onderwijswet van Heemskerk; zij heeft daarvan al den schijn aangenomen, getrouw daarin geholpen door de gewone liberale spreekbuizen. En al kon het tegendeel worden bewezen, dan rijst als een zeer ernstige acte van beschuldiging tegen de liberale meerderheid op de niet-behandeling van het ontwerp-Moens, dat reeds vóór de indiening van het ontwerp-Heemskerk de gelegenheid bood een eind te maken aan de onderwijsquaestie. Hoe men ook over het ontwerp-Moens moge oordeelen, het ging toch niet aan noch met het oog op de zaak, noch op den persoon om dat voorstel zoo minachtend te smoren als dit is geschied, en tot heden is het gesukkel met de onderwijsquaestie alles behalve een eervolle bladzijde in de geschiedenis der tegenwoordige liberale meerderheid. Wanneer wij derhalve letten op de feiten, dan heeft de reorganisatie van de liberale partij, haar vereeniging onder éen hoofd, ter zijde gestaan door een raad of comité, tot heden weinig vrucht opgeleverd, en de scherpe taal door de Arnhemsche Courant tegen den leider gevoerd, was maar al te dikwerf verdiend; de leiding ontbrak, en in de beide kardinale punten, de opdracht tot vorming van een nieuw Ministerie of het zoogenaamde advies op het Loo en de onderwijszaak, kreeg het publiek niet den indruk van een in kracht verjongde partij, maar dien van voortzetting onder een anderen vorm van den ouden onbehagelijken toestand. Het slottooneel van de zitting der Kamer in het parlementaire jaar 76/77, de wijze waarop de heer Kappeyne den waterweg en het onderwijs aaneenreeg, deed denken aan een uitgaand nachtkaarsje. Kon er onder die omstandigheden geestdrift zijn voor de verkiezingen? Waarvoor zou men stemmen? Voor een Regeering, die door balanceeren nu in deze dan in gene richting haar leven had gerekt, die met zich had laten sollen in de Kamer, zoodat haar eigen geestverwanten den moed hadden opgegeven om haar te verdedigen, terwijl tijdens de verkiezingsvoorbereiding de partijdige benoemingen van de leden der rechterlijke macht het bloed niet minder naar het aangezicht jaagden bij al wie nog eenig eergevoel bezat, dan de beruchte circulaire van den Minister van Justitie over de processies, een circulaire die waar maakte wat het boos gerucht wel eens van den heer Van Lijnden | |
[pagina 247]
| |
vertelde?Ga naar voetnoot(*) Of zou men stemmen voor de liberale partij, die wel de bewijzen had gegeven van anders te kunnen, maar niet van anders te willen? | |
[pagina 248]
| |
Ginds stond men voor de voortzetting van een geknoei met beginselen, dat verveelde en ergerde, hier voor het onbekende. Van daar het gebrek aan warmte bij de opwekking tot den strijd, want al zwegen ook de liberale organen, ook die waarvan men een betere meening kon koesteren, van de fouten der liberalen, en al namen zij een blad voor den mond, waar het de beoordeeling gold van den heer Kappeyne, toch kon daarmee geen geestdrift worden gewekt. Nooit was de uitslag dan ook zoo onzeker als thans. Moest de houding van het Ministerie afschrikken voor de toekomst, de mogelijkheid werd door de liberalen gevreesd, dat de kiezers vooreerst Heemskerk niet zouden willen missen om de belangrijke wetsontwerpen, die ingediend of voorbereid waren, daar hij in de gegeven omstandigheden de man was om door de klippen door te zeilen en tot stand te brengen wat onder elk ander bestuur hoogst onzeker was; hier en daar liet de openbare meening, nog niet verzoend met de smadelijke wijze waarop de liberalen betrekkelijk korten tijd geleden afstand hadden moeten doen van de Regeering, zich in dien zin uit. Het inderhaast gesmeede wapen, dat de verkiezingen moesten beslissen over clericaal of anti-clericaal, sneed evenmin, want men wist maar al te goed, dat, had Heemskerk de Ultramontanen steeds te vriend trachten te houden, van de anti-clericale handelingen van de liberale Regeeringen de bewijzen ver te zoeken waren. Men had aan geen van beide zijden een bepaald program; de kranten maakten programma's als elastieke poppen, die men deuken en knijpen kan naar welgevallen en die een tijd lang toch weer dezelfde plooi aannemen; zulk een onschuldig genot moet men niemand misgunnen. Stonden dus eigenlijk de kansen voor beide partijen zoowat gelijk, had het Ministerie zelfs iets voor door hetgeen het geboden had als prijs, aan den anderen kant hadden de ministerieelen alles tegen door hun onderlinge verdeeldheid. Een partij, die zoo zwak is vertegenwoordigd in de Kamer als dit in de laatste jaren met de conservatieven het geval is, kan nauwlijks meer aanspraak maken op dien naam; dit verschijnsel openbaart zich trouwens niet alleen hier; men vindt het ook elders en wij hebben de redenen daarvan meermalen uiteengezet; de conservatieven worden als stuk gewreven tusschen de liberale en de clericale partij; er is een tijd geweest dat samenwerking tusschen de conservatieven en de kerkelijken mogelijk was; zij hebben inderdaad vele punten van aanraking, maar de eischen van de clericalen zijn in de laatste jaren tengevolge van de overspanning op kerkelijk gebied, zoo hoog geworden, de heerschzucht der kerkelijken zoo sterk, dat geen conservatief meer zijn hand kan leenen; de conservatieven van doorzicht, zooals b.v. de graaf Van Zuylen, hebben dan ook het onmogelijke der vereeniging ingezien en gaven de oude bondgenooten ridderlijk het afscheid. De conservatieven, die in onzen tijd nog bondgenootschap zoeken met de clericalen, meenen deze te | |
[pagina 249]
| |
gebruiken, maar vergeten dat zij worden gebruikt; voor de clericalen is er op politiek gebied geen plaats; zij begaan de vergissing van te meenen, dat zij den staat kunnen veranderen in een geloofsinrichting, in een kerk. Soms brengt de zucht tot zelfbehoud conservatieven en clericalen tijdens de verkiezingen bijeen, en dat was ook nu weder het geval wel geweest, indien de clericalen, ultramontanen en anti-revolutionairen niet zulk een treurige ervaring hadden opgedaan met den Minister Heemskerk, dien zij toch waarlijk wel in waarde hadden mogen houden. Wordt het isolement de kracht der clericalen, moet ons landje zich de weelde veroorloven van twee clericale partijen, dan kan dit natuurlijk niet anders tengevolge hebben dan dat er koren wordt gemalen op den liberalen molen. Uit dit oogpunt beschouwd kan men de overwinning van de liberalen bij de verkiezingen zeer goed verklaren. Er zijn zoo weinig conservatieven overtuigd van de voortreffelijkheid van den heer Heemskerk, dat wel nooit een partij zulk een treurige figuur heeft gemaakt als thans de conservatieven bij de verkiezingen, terwijl de vlucht van den anti-revolutionairen ‘veldheer’ natuurlijk op de troepen een slechten invloed moest uitoefenen. Beiden verloren drie zetels (Amsterdam, Tiel, Delft - Deventer, Utrecht, Gouda). Werd de twijfelachtige meerderheid der liberalen nu in een besliste veranderd en gerekend op 48 tegenover 16 + 9 + 5 = 30 en in het ongunstigste geval van de herstemmingen 32, men kan die overwinning moeilijk toeschrijven aan buitengewone krachtsontwikkeling; eerlijk gezegd: de liberalen zelf zullen niet het minst zich verbaasd hebben over den uitslag; 't is waar, zij hebben drukker gestemd dan men van hen kon verwachten bij het algemeen gebrek aan geestdrift, maar aan den anderen kant bleek opnieuw dat de liberale kiezers nog weinig begrip hebben van de gevaren, waaraan de liberale partij blootstaat door zulke liberale volksvertegenwoordigers te hebben als onze Tweede Kamer er ettelijke oplevert; de oude sleur werd gevolgd, de aftredende leden candidaat gesteld; ernstige overweging van het politiek gedrag van den afgevaardigde was uitzondering; en toch moest juist de veel beklaagde politieke toestand aanleiding gegeven hebben tot het brengen van nieuwe praktische mannen in de Kamer, liefst dezulken die in de oude knoeierijen niet betrokken waren en eenig uitzicht gaven, dat zij zaken boven personen zouden stellen en den moed hebben ook in de Kamer de zaken bij haar waren naam te noemen. Met het oog op de gebleken en betuigde malaise moeten wij veronderstellen, dat er meer is gesproken dan er publiek is geworden en zijn de ware hervormingsgezinden nog niet krachtig genoeg. Men weet hoe het met onze verkiezingen gaat; de meeste worden beslist door de dorpsgrootheden die met een handdruk, een buiging, een complimentje, het vooruitzicht op een voordeeltje wonderwel in hun schik zijn en toch wondervol overtuigd van hun onafhankelijkheid. Loopt | |
[pagina 250]
| |
het district gevaar, dan zendt men een paar vrienden als commisvoyageurs in stemmen om het land af te reizen, en de ervaring heeft geleerd dat men daar wonderen mee doen kan. Inderdaad, verkiezingen als deze hebben weder het bewijs geleverd, dat het met de politieke ontwikkeling van onze kiezers treurig gesteld is. Soms was men met het onderscheid tusschen liberaal en conservatief totaal in de war. Maar enfin - de liberalen hebben 't gewonnen, en zij moesten wel, want conservatieven zijn er, naar 't schijnt, niet meer; een flinke meerderheid stelt de liberalen thans in staat het ‘controleeren’ te verwisselen met het ‘gouverneeren’, want het is na de opgedane ervaring niet waarschijnlijk, dat Heemskerk zal beproeven evenals vroeger een poging te doen door ontbinding een andere Kamer te verkrijgen in zijn geest. Is de liberale partij nu in de Kamer sterk genoeg georganiseerd om te beantwoorden aan de eischen, die door de weldenkenden aan haar worden gesteld? Zal zij door het geledene en verledene hebben geleerd? Zal zij een program geven, dat haar verheft in de oogen der natie, een program dat geen vuurwerk zal zijn, geen phrase, maar overtuiging, ernst? Van ons zal niemand op dit punt een geloof verwachten, dat bergen verzet, maar wij hopen nog. Men beweert, dat onze afgevaardigden tengevolge van de prachtige kieswet slechts de bourgeoisie vertegenwoordigen en wij de dwaasheid begaan van een aldus verkozen en zoo samengestelde Kamer te eischen, wat zij naar de wet der noodzakelijkheid nooit geven kan; men moet immers van niemand begeeren, dat hij doen zal wat met zijn innerlijk wezen in strijd is? Wij zullen weldra zien, wat er van deze beschuldiging is. Men zegt, dat wij een rijk geworden en daarom uitgedoofde, ziellooze natie zijn geworden, wereldberoemde toonbeelden van kalmte, phlegma, die het land weer onder water zouden laten loopen, als onze voorvaderen niet zulke zware dijken hadden gelegd, en dat wij om die reden ook een Kamer verdragen en telkens vernieuwen als de onze nu in de laatste jaren was, - de spot van iedereen. Aan onze uit de onzuivere assche herrezen liberale meerderheid het bewijs, dat zulk een beschouwing niet voortvloeit uit een juiste opvatting van de werkelijkheid, maar alleen geboren wordt in pessimistische breinen. Men zegt dat de Hollandsche natie, door rust en rijkdom versuft, een slaapwandelaarster gelijk is geworden, die de gevaren niet ziet, welke haar omringen, en dat alleen een felle schok, een groote ramp haar uit haar gedut kan doen opschrikken. Zeker is het dat alleen een krachtige Regeering de desorganiseerende, ontbindende elementen kan tegenhouden, die op het gebied van Staat en maatschappij zich vertoonen. Om zulk een Regeering te vormen is echter niet alleen veel wijsheid noodig, maar vooral ook karakter, ernst. 17 Juni '77. noorman. |
|