| |
| |
| |
Suum cuique.
Geuzenlied.
I.
Zij brullen ‘Leeuw van Vlaanderen!’
Zij die den Leeuw doen kruipen,
Doen kruipen voor Bourbons!
Heeft Vlaandren dan geen Kerels,
Hebt gij geen Klauwaarts meer?
- Op, Geuzen! wreekt uw vaderen;
Zwaait gij de Leeuwenvaan!
Wee, wee den landverraderen,
Wanneer hun uur zal slaan!
II.
Blikt om u heen, o Broederen!
Trekt gansch de wereld rond:
De kloosters uit den grond.
Het glanzend licht der rede,
Dat licht moet uitgedoofd,
Voor bedevaart, mirakels,
En spoken in het hoofd....
- Ach! over Leie en Schelde
Hangt zulk een sombre nacht.....
III.
Jezuïeten zaaien tweedracht:
Zij blazen haat en twist;
Wij juichen: ‘Recht en rede!’
Zij grijnzen: ‘Laag en list!’
Hoort, - Rome smeedt ons ketens
Voor 't lijf en voor de ziel;
Het zwart gespuis zal 't menschdom
Verplettren met den hiel.
| |
| |
- Dan, Geuzen, dan te wapen,
De Vrijheidsvlag ter hand:
Van 't ongediert der papen
IV.
Wanneer rijst eens het daglicht
In de aardsche rampwoestijn,
Dat elk zijn eigen Koning,
Zijn eigen Paus zal zijn?
Geen slaven meer aan ketens,
Geen ziel aan boei of band,
En 't menschdom, gansch het menschdom,
- Dat willen wij, o Geuzen!
Al kost het goed en bloed;
Wij gaan vooruit als reuzen,
Ofschoon bovenstaand lied de dagteekening draagt van 15-17 September 1873, kwam 't eerst heden in onze handen, door vriendelijke mededeeling van den dichter. Wij mochten 't aan onze lezers niet onthouden: het is een sprekend teeken van den weerstand, dien het Ultramontanisme opwekt in onze eeuw; een sprank van den geest, die onze vrije broederen in het Zuiden bezielt; een profetie van wat den vaderlandloozen te wachten staat, wanneer zij, verblind, hunne eischen niet weten te matigen.
Immers men wete het wèl: men heeft hier niet te doen met een opwelling uit één enkele dichterziel. Onder den titel De Vlaamsche Leeuw en de Geuzen werd dit lied in meer dan 300,000 exemplaren verspreid in het Roomsch-Katholieke België, de stookplaats van het Ultramontanisme, de moeder van den Generaal der Jezuïetenorde.
| |
Een aanslag op de kinderzielen.
Onder de punten - zoo moet men in den jare 1877 in de Nederlandsche dagbladen lezen - op het Geldersch Onderwijzersgenootschap te Zutfen te bespreken, behoort ook de vraag: ‘Of de sprookjes en verhalen, voorkomende in de leerboekjes, de verbeelding der kleinen niet te sterk prikkelen en eene idealistische levensrichting in de hand werken en daardoor schaden aan het bevorderen van gezonde en flinke denkbeelden voor het werkelijk leven?’
In afwachting van de beraadslagingen over dit belangrijk punt, zouden wij aan H.H. Regenten van eene welbekende inrichting te Zutfen wel in overweging willen geven om door de lijders in hun gesticht de prijsvraag te doen beantwoorden: Welke zijn de oorzaken, dat onder de kruidenierszoons van Zutfen en de boerenjongens van den Achterhoek zich eene zóó sterke idealistische levensrichting openbaart, dat daartegen in de materialistische 19de eeuw buitengewone maatregelen behooren genomen te worden?
| |
| |
Gedeputeerde Staten van Gelderland konden intusschen de vraag in behandeling nemen: Of de bevoegdheid tot het geven van Lager Onderwijs nog gelaten kan worden aan mannen, die met de allereerste beginselen van zielkunde en opvoedingsleer onbekend blijken te zijn?
Het advies van den humanen Inspecteur kan, dunkt ons, wel niet twijfelachtig zijn.
| |
Nieuwe uitgaven.
Nieuwe geïllustreerde uitgaaf der Overbetuwsche Novellen door J.J. Cremer, te Leiden, bij A.W. Sijthoff,
De wacht reeds lang op eene aankondiging: de eerste aflevering draagt het jaartal 1875, en de dertiende - de laatste, die ons onder de oogen kwam - 1876 aan het hoofd, of juister, aan den voet.
Wat zullen wij meer doen dan de uitgave aankondigen? Geen Nederlandsch schrijver haalt in populariteit bij Cremer; zijn Overbetuwsche novellen zijn aan iedereen bekend, en worden toch door iedereen met onverdeeld genot opnieuw gehoord of gelezen. Cremer's verdiensten en zijn zwakke zijde, ze zijn door Busken Huet, en Gorter, en goden van minderen rang, bij herhaling gewogen en overwogen.
We hebben er niets meer bij te voegen, dan dat deze uitgave met goed geteekende steendrukplaten is versierd, zich voorts aanbeveelt door handig formaat en matigen prijs. Ze zal wel als zoovele van hare voorgangsters haren weg vinden, evenals:
| |
Zoo zijn er! Studentenschetsen geteekend door Alexander V.H. Nieuwe uitgave. Eerste tot derde aflevering. Te Arnhem, bij P. Gouda Quint.
Ze behooren tot de meest frissche, gezonde voortbrengselen van A.V. H's rijke teekenstift. Ze hebben indertijd aanstoot gegeven, en werden in een toen nog veelgelezen tijdschrift doorgehaald door een ‘pipa’, die weemoedig treurde over de jongelingszonden van zijn zoon, om straks te stikken in de zonden van zijn eigen grijsheid.
In de bibliotheek van jonge-dames-kostscholen zouden we niet bij voorkeur deze studentenschetsen plaatsen, of 't moest zijn op de bovenste plank; maar het getuigt voor den kunstenaar, dat hij, tot meer dan rijpen leeftijd gekomen, met vrijmoedigheid een blik durft slaan op zijne jeugd; dat hij in den strijd en onder de smarten des levens nog een open oog heeft gehouden voor het levensgenot van een onbezorgde jongelingschap.
Ga 't zoo menigeen, die met A.V.H. jong is geweest en oud is geworden, en de diepe groeven van veler voorhoofd mogen voor een oogenblik weggevaagd worden door een hernieuwde kennismaking met de jolige, geestige Zoo zijn er's!
| |
John Halifax-serie. Miss Mulock's romans. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon,
vragen ook nog om een woord van aanbeveling: een beoordeeling toch niet. Sedert haar John Halifax verscheen, behoort Miss Mulock ook bij ons tot de meest bekende en hooggewaardeerde schrijfsters.
| |
| |
Wie het geteem van menigen Engelschen roman moede is, grijpt toch nog naar de frissche, geurige geestesvruchten van Miss Mulock; 't is niet alleen haar boeiende schrijftrant en haar fijne opmerkingsgave, 't is haar edel hart en haar onbekrompen geest, waardoor ze hier menigeen voor zich won. De welbekende uitgevers waagden niet te veel, toen zij eene serie aankondigden van hare beste romans: van Leven voor Leven, Het hoofd des huisgezins, Een welbesteed leven en Meesteres en Dienstmaagd verschijnt hierbij een tweede, van John Halifax zelfs een derde druk: wel een zeldzaam feit in de geschiedenis van een vertaalden roman. Compres en toch duidelijk is de druk, en nevens smaakvolle omslagen zijn ook nette bandjes voor de inteekenaars verkrijgbaar.
De goede wijn behoeft geen krans.
| |
Eigen Haard. 1ste Kwartaalstuk, 1877. Haarlem, Kruseman en Tjeenk Willink.
Altijd nieuw, elke week weer nieuw, heeft Eigen Haard aanspraak op een herhaalde aankondiging onder de nieuwe uitgaven.
We hebben hart voor dat familleblad: omdat we achting hebben voor den moed der uitgevers, die hier te lande een wederga durfden ondernemen van de beroemde Gartenlaube; hier, onder dit kleine volk, waar het debiet in vergelijking met het ééne groote Duitschland zooveel beperkter móet zijn; hier, waar men, bij al zijn Nederlandsche deugden, althans dit ééne Nederlandsche ondeugdje bezit, dat men voor boeken al heel weinig over heeft.
Waarlijk, de gevels van de huizen behoeven niet weggenomen te worden om de verbazing te motiveeren over het schrale dieet, waarop onze gegoede burgerstand - kern der maatschappij immers? - zijn geest weet te zetten; over de oudbakken kost, waarmede men dien geest voor den hongerdood tracht te bewaren. Eén enkele schotel, die op een familiaar soupeetje volgens den ‘Cuisinier’ niet gemist kan worden, kost tien, twaalf gulden; een snoeperig hoedje voor 't lieve, jonge mevrouwtje het dubbele; maar de geest wordt een heel jaar onderhouden voor vier, vijf gulden. Zóóveel bedraagt de contributie van het leesgezelschap, waaruit mevrouw en de jonge dames al haar zielenvoedsel (als ze nog naar de kerk gaan, komt er wekelijks een dubbeltje + 2 centen bij) putten. Mijnheer doet het af met het Leesmuseum, waar tweehonderd leden zich vergenoegen met één exemplaar van een tijdschrift, één afdruk van een brochure. De dames, als ze niet al te onderaan staan, lezen in April 1877 de eene of andere beschouwing van een quaestie, die in Januari 1876 brandend was, maar nu al lang tot asch geworden is. De meesterstukken onzer letterkunde moeten minstens ettelijke maanden wachten om dan in ééne week - morgen komt de bode om de portefeuille af te halen - afgerammeld te worden.
De geestelijke tering is daarom aan de orde van den dag.
En de boekhandel, - een handelstak zoo achtenswaardig en actief als er een in ons vaderland is - moet met overmatige inspanning zich staande houden.
Dat men goede boeken moet bezitten, dat men nevens Beets zijn Van Lennep, bij zijn Da Costa zijn Toussaint en zijn Schimmel binnen zijn bereik moet hebben, om zich - er zijn zoovele verloren uurtjes! - dagelijks met hun geest te voeden en te verkwikken, duizendmaal duizend Nederlanders hebben er nog geen vermoeden van. Als men nog boeken heeft, zijn 't vreemden, en eene ontwikkelde Nederlandsche dame weet, wanneer ze een staalkaart geeft van haar lectuur, alleen Fransche en Engelsche en Hoogduitsche schrijvers aan te halen.
Vooral heeft men er hier weinig ervaring van, hoe een tijdschrift een huisvriend worden kan, wiens verschijning maandelijks of wekelijks met verlangen wordt te gemoet gezien.
| |
| |
Zulk een huisvriend te willen scheppen, het was een stoute poging van de uitgevers van Eigen haard.
Zijn ze geslaagd?
Wat den inhoud betreft, hebben zij veel gedaan. Uit dit eerste kwartaal noemen wij eenige titels: Eene overbetuwsche novelle van Cremer, Beelden uit het volksleven door Martin Kalff, De Expeditie naar Midden-Sumatra, door Dr. H.F. R Hubrecht, IJzererts in Nederland, door Dr. W.C.H. Staring, Achter de schermen, door J.H. Hooijer, Benediktus de Spinoza door Prof. van der Wijck, Een droevig voorval, door W.J. Hofdijk, Willem Rapenburg en zijn vrouw, door Mevr. Van Westrheene enz. Vier en dertig illustraties vonden we in dit stuk: portretten van bekende of beroemde mannen, als Kappeyne van de Coppello, Moens, Lindo, Spinoza; houtgravuren naar beroemde schilderijen; afbeeldingen van plaatsen of inrichtingen, welke de algemeene belangstelling genieten, als het Opleidingschip Admiraal van Wassenaer (met tekst van Jhr. Westpalm van Hoorn tot Burgh) dat ons Hollandsch hart goeddoet, het aanstaand Rijksmuseum te Amsterdam, het Nederlandsche Handels-etablissement te Port-Saïd, de Hardglasfabriek te Leerdam, de westelijke doorgang van den staatsspoorweg te Amsterdam, voorwerpen gevonden in de hut van Barendsz op Nova-Zembla en meer andere.
De bloemen van het seizoen worden door een deskundige besproken, de vrouwenvraag met veel gezond verstand behandeld, en..... maar een vluchtige aankondiging wilden we maar geven: een bewijs, dat Nederland de hoop op zijn eigen Gartenlaube niet behoeft op te geven, wanneer de uitgevers op den ingeslagen weg voortgaan en met de redactie wedijveren om hun werk gedurig te verbeteren, en - wanneer het Nederlandsche publiek wat minder karig - neen, dat woord is te hard: reeds telt Eigen Haard zijn inteekenaren bij duizendtallen - nog wat ruimer van hart en milder van hand wordt, waar 't er op aankomt om eene uitgave te ondersteunen, die een eere voor Nederland belooft te worden.
|
|