De Tijdspiegel. Jaargang 34
(1877)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.
| |
[pagina 432]
| |
door een oorlogsverklaring, die bij schier alle partijen even onpopulair was; een ongeëvenaard succes verbande echter de ontevredenheid straks zoo geheel, dat de politieke hartstocht tot zwijgen werd gebracht en de hand der verzoening van weerszijde ten halve werd uitgestrekt. De liberalen gevoelden, dat zij ongelijk hadden en de Pruisische Regeering was welwillend genoeg om te erkennen, dat haar in den vorm iets ontbrak om gelijk te hebben; er werd om zoo te zeggen een pleister gelegd over de conflictswond, waaronder zeldzaam snel een genezingsproces aanving; de wond ging dicht, maar uitgewerkt was het kwaad daarom niet; 't was een zwijgende verzoening, in de dure hoop, dat men het later beter mocht eens worden. Zoo werd de nationaal-liberale partij geboren; men verkreeg liberalen, die zich voortaan tot plicht stelden, om tegenover hun liberale beginselen de ideeën in de weegschaal te leggen van een Regeering, die in de ervaring gebleken was in vele opzichten een juisten blik te hebben, daargelaten nog dat zij een macht was, waarmee rekening moest worden gehouden. Men sprak in Duitschland sedert van het ‘Compromisz’ van '67, zonder ooit te kunnen aanwijzen, waarin eigenlijk de nadere uiteenzetting van beginselen en de daarop gevolgde wederzijdsche transactie had bestaan; de Regeering bleef dezelfde; er had zelfs geen wisseling van Ministers plaats, en zoodra de Regeering en de meerderheid der volksvertegenwoordiging het over een ander punt weder niet eens werden, had men weer het oude conflict, de botsing, waarin geen wetsbepaling voorzag. Het was in '67 een overeenkomst ongeveer van den volgenden inhoud: wij zijn het niet eens geweest en wij zullen het ook niet eens worden, maar wij hebben elkander noodig en laat ons bij elk voorkomend geval om die reden trachten het eens te worden. En zoo ging het tot den huidigen dag; bij elke belangrijke quaestie, bij elk ingrijpend wetsontwerp, werd er onderhandeld tusschen de Regeering en de nationaal-liberale meerderheid; meermalen stonden zij lijnrecht tegenover elkander, maar in 't eind werden zij het eens en het zou een hoogst moeilijke zaak zijn uit te maken, wie het leeuwendeel kreeg bij de verdeeling; waar het punten gold, die de Regeering van het hoogste gewicht verklaarde, wist zij onder een of anderen vorm haar meening te doen zegevieren, maar men kan niet beweren, dat ook zij niet transigeerde; bij het strafwetboek b.v. en ook ten opzichte van de militaire zaken heeft de Regeering soms toegegeven op punten, waarvan men kan aannemen dat zij het deed in het smartelijk gevoel van een offer te brengen aan de eensgezindheid met de meerderheid van het Parlement. Zonder vast beginsel voor de oplossing van de komende verschillen, scheen het dikwijls of de beslissing een zaak van gevoel en smaak was, en ziedaar juist het geheel onzekere van den toestand; hoe wil men vastheid in den Staat, eenige zekere berekening op de toekomst, waar men afhankelijk is van zulke vage en veranderlijke dingen als gevoel en smaak zijn? | |
[pagina 433]
| |
Een eerste vereischte voor de goede werking van hetgeen de Duitsche liberalen hun ‘Urcompromisz’ gelieven te noemen, zou geweest zijn, dat door de nationaal-liberale partij, of welke andere partij de meerderheid uitmaakte en de eer had van de Regeering soms in gevoelen ten opzichte van het staatsbeleid te verschillen, - een vaste commissie werd benoemd, die door de Regeering bestendig werd geraadpleegd, zelfs bij het ontwerpen van de verschillende wetten; dan kon men althans zorg dragen, dat groote geschilpunten òf achterwege bleven òf vantevoren in een of anderen vorm van oplossing werden gebracht. Nu dit niet is geschied en de Regeering doorgaans haar eigen weg volgt, die in geheele opvatting van het staatsbeleid op vele punten van dien der parlementaire meerderheid verschilt, komen er vaak onaangename dingen voor, die beter vermeden werden voor beide partijen; er wordt voor 't minst soms veel tijd en kracht verspild, met geen ander gevolg dan dat zoowel het gezag der Regeering als dat der parlementaire meerderheid wordt ondermijnd. Het heeft er wel eens heel veel van, dat het heerlijke ‘Compromisz’ voor de Regeering is een beproeven in het wilde, op het geluk af. Niet zelden gebeurt het, dat de Regeering zelfs bij de tweede lezing niet of niet duidelijk haar gevoelen doet blijken en zeer quaestieuse zaken worden beslist, die bij de derde lezing door de Regeering geheel onaannemelijk worden verklaard. De parlementaire meerderheid is dan gebonden door een dubbel genomen besluit; zij heeft tegenover het land verklaard, wat haar wenschelijk voorkomt, en wat moeten de kiezers ervan zeggen, wanneer in de derde lezing de vroegere besluiten worden omvergeworpen, omdat de Regeering bezwaar heeft? Als de kiezers heel bescheiden zijn, moeten zij tot Regeering en afgevaardigden het verzoek richten, om, indien zij op zulk een zonderlinge, wispelturige manier 's lands zaken willen regelen, er toch een anderen, meer fatsoenlijken vorm voor te kiezen. Regel is dat de Regeering in zulke gevallen de parlementaire meerderheid onder bedreiging van een conflict, van het aftreden van Bismarck of iets dergelijks, een mal figuur laat maken; de voorbeelden zijn talrijk; uitzondering is, dat de besluiten der tweede lezing grootendeels blijven en de zaak eindigt met het verongelukken van de aanhangige wet; dit was o.a. het geval met het wetsontwerp tot regeling van het stadsbestuur, dat het vorige jaar in den Pruisischen Landdag behandeld werd; de Regeering kwam zoo laat met haar bezwaren, dat er niets meer aan te doen was; de onverschillige houding van den Minister van Binnenlandsche Zaken bij de behandeling in het Heerenhuis had ten gevolge, dat de wet hier aan een reactionaire herziening werd onderworpen, die haar voor den Landdag geheel onaannemelijk maakte. Onder bittere verwijten tegen de Regeering moest de vroegere lezing toen hersteld worden, maar toch blonk door de discussies heen, dat de afgevaardigden wel andere besluiten zouden hebben genomen, indien de Regeering maar vroeger had gesproken. | |
[pagina 434]
| |
Zeldzaam is een consequente weigering van de parlementaire meerderheid om de voorstellen der Regeering, ook in gewijzigden vorm, aan te nemen; de wetsontwerpen dragen dan zulk een overdreven reactionairen stempel, dat het eroverheen loopt. Zoo bij de bekende elastieke artikelen van het wetsontwerp tot aanvulling van het strafwetboek, dat het vorige jaar in den Rijksdag onder den hamer kwam; Bismarck redde met moeite het Arnim-, Duchesne- en kansel-artikel; voor het laatste moest, naar men zich wellicht nog herinnert, een parlementaire noodsprong worden gedaan; de overige politieke artikelen werden bijna eenstemmig verworpen. Deze wrijving nu tusschen de Regeering en de parlementaire meerderheid, een gevolg deels van den ongezonden toestand, deels van gebrek aan organisatie, noemen de Duitsche liberalen ‘heftige Erschütterungen’ - 't is te eigenaardig om het oorspronkelijke woord niet te houden - en ook wel een crisis van het ‘Urcompromisz’. Wij hebben er vrede mee, want het kind moet een naam hebben; maar wat is nu hiervan het gevolg? Dat de nationaal-liberalen, in weerwil van hun weergalooze opofferingen om met de Regeering op een goeden voet te blijven, toch steeds in het duistere rondtasten, zoowel ten opzichte van de Regeering als van de kiezers, die het mandaat moeten vernieuwen; de volksvertegenwoordiging blijft onder die omstandigheden zwak van karakter; haar zelfbewustzijn kan niet ontwikkelen en in 't eind moet de liefde voor de openbare zaak versmoren, omdat alleen zij bruikbaar zijn, die in de eerste plaats zich onderscheiden door hun groote buigzaamheid. Inderdaad, de vrees, die door de liberalen tegen de verkiezingen aan den dag gelegd werd, laat zich psychologisch gemakkelijk verklaren, zij is kenschetsend voor den politieken toestand. Geen partij heeft meer opgeofferd om het land aan nieuwe wetten te helpen, zoo zelfs dat de Rijksdag het best kon worden vergeleken bij een stoomwettenfabriek; geen partij vond blijkens de ervaring van de vroegere verkiezingen meer ondersteuning bij de overgroote meerderheid des volks, en toch vreesde zij zich opnieuw aan het oordeel des volks te onderwerpen. De richting dier vrees is wellicht het middel om den aard der nationaal-liberalen nader te bepalen. Waarvoor hadden zij angst? Kennelijk werden zij gekweld door de vrees voor de herstelling van de conservatieve partij in haar ouden glans en luister. Bismarck was ontevreden; klaagden de liberalen over de Regeering, deze klaagde nog luider over de liberalen; wij moeten telkens met u transigeeren, dus sprak ongeveer de Duitsche Achilles, en dat begint ons te vervelen; wij hebben met vele moeilijkheden te kampen, zoo binnens- als buitenslands; de zwarte en roode Internationale baart ons veel zorg; wij staan u in voor alle gevaren, die hieruit zouden kunnen voortvloeien, maar daarvoor behooren wij een meerderheid te hebben, waar wij opaan kunnen, een die meer volgzaam is en niet eeuwig wil afdingen; gij | |
[pagina 435]
| |
kent den toestand niet, zooals wij dien kennen, en ge wilt toch oordeelen; ziedaar uw fout; gij heult met de intransigente Fortschrittspartij; daar moet een eind aan komen, en wanneer gij dat niet verkiest, zullen wij omzien naar andere bondgenooten. Nu is het zeker een vreemd verschijnsel, dat de Pruisische Landdag evenmin als de Rijksdag nauw een conservatieve partij kent; in een land waar de monarch met zijn omgeving schier middeleeuwsche denkbeelden heeft van zijn macht, waar het leger en de ambtenarij zoo goed georganiseerd is, zou men een groote conservatieve partij voor het meest natuurlijk verschijnsel houden; toch is dit, zooals men weet, niet het geval; de conservatieve partij in de Pruisische volksvertegenwoordiging is gemaakt, want zij bestaat alleen in het Heerenhuis, dat niet aan volksverkiezing zijn oorsprong heeft te danken; de Landdag, in weerwil van de getrapte verkiezingen, telt op 432 leden een dertigtal conservatieven; vóór de scheuring der partij, ter gelegenheid van de invoering van de Kreisordnung, een honderdtal. In den Duitschen Rijksdag hebben de conservatieven het nooit zoover nog kunnen brengen; op de 397 leden wisselde het aantal eigenlijk gezegde conservatieven tusschen de 50 en de 20; het conservatieve element vindt men ook hier in den Bondsraad, waarvan de leden worden benoemd door de verschillende Duitsche Regeeringen; is dien Bondsraad de rol van Eerste Kamer of Heerenhuis toebedeeld, zij speelt die zoo weinig parlementair, dat niet eens de motieven gepubliceerd worden, die hem tot verwerping van een wet hebben bewogen. Hoe wanhopig het er dus ook in de volksvertegenwoordiging moge uitzien met de conservatieve garde, de Regeering scheen het optrommelen van zulk een partij gansch niet lastig te vinden. Ziehier hoe de regeeringskranten het aanlegden bij het leveren van het daartoe strekkend betoog: op den voorgrond staat, dat een land zonder een conservatieve partij niet bestaan kan, - een waarheid zoo algemeen dat niemand haar zal willen tegenspreken; nu heeft een goed deel van de nationaal-liberalen blijkens de ervaring reeds zooveel bewijzen gegeven van vatbaarheid voor tucht, dat de meerderheid van die partij bruikbaar is als bouwstof voor een conservatieve partij. De opvoeding van de nationaal-liberalen tot dit verheven doel wordt echter voortdurend belemmerd doordat zij, zich van haar oorsprong flauw bewust, voortdurend gemeenschap oefent met de Fortschrittspartij en van de besluiten, door deze fractie genomen, maar al te dikwijls den invloed ondergaat. De Fortschrittspartij, bezweerden de regeeringskranten, de ‘Provinzial Corresp.’ aan het hoofd, moet weg, - en om haar weg te krijgen werd zij door de officieuse bladen op gewone krantenmanier uitgescholden. Wanneer nu de Regeering al haar macht in beweging bracht om de conservatieve partij te versterken, wanneer Bismarck zelf daarvoor zijn naam in de weegschaal wierp, dan kon men 't zonder overdrijving voor waarschijnlijk houden, dat dit in zoover zou gelukken, dat haar | |
[pagina 436]
| |
getal groot genoeg werd om, verbonden met den rechtervleugel der nationaal-liberalen, de meerderheid te vormen; wanneer dit gelukte, dan konden de nationaal-liberalen de weinige vrijzinnige inspiraties, die zij van tijd tot tijd ten gevolge van hun geestverwantschap met de Fortschrittspartij nog hebben, wel voorgoed begraven en zich laten verdoopen met een of anderen, der Regeering meer welgevalligen naam. En dit juist wilde men niet; de nationaal-liberalen wilden gaarne een weinig het bewustzijn van hun oorsprong behouden en zooveel met de liberale beginselen schipperen als de omstandigheden, d.w.z. als de eischen der Regeering dit noodig maakten. Men kan hun vrees dus billijken. Er is echter nog een diepere grond; schoon de Regeering en de nationaal-liberale partij nu ongeveer tien jaren samen hebben gewerkt en veel zaken gedaan, bestaat er toch aan den kant der laatste een niet altijd geheel onderdrukt wantrouwen, dat al weder niet onverklaarbaar is, wanneer men zich herinnert, dat het hooggeroemde ‘Urcompromisz’ eigenlijk gelijk staat met het aangaan van een vennootschap zonder wederzijdsche verplichtingen. Dit wantrouwen is zelfs zoo sterk, dat van tijd tot tijd in liberale kringen werd getwijfeld, of het der Regeering wel ernst was met den strijd tegen de Ultramontanen; men was niet vrij van de vrees, dat men den een of anderen morgen kon ontwaken bij een geheele verzoening tusschen de Regeering en de Roomsche Curie, waarvan de liberalen de kosten zouden hebben te betalen; de felheid en de lange duur van den strijd heeft dit denkbeeld wel eenigszins op den achtergrond doen treden, maar geheel verdwenen is het niet, en wanneer men de geschiedenis van Pruisen in de laatste jaren nagaat, dan zou men blind moeten zijn, wanneer men niet geloofde, dat de Regeering nog altijd liever concessies doet aan de rechter- dan aan de linkerzijde; daarvoor is echter in de eerste plaats noodig dat er in het parlement een conservatieve partij ontsta, die wel niet op zich zelf de meerderheid behoeft te vormen, maar toch talrijk genoeg is om met een aanbieding van bondgenootschap tot andere fracties te komen; de conservatieven zouden in dat geval b.v. een honderdtal stemmen moeten hebben. Van het standpunt der Regeering gezien kan men zulk een plan den lof niet onthouden van rationeel te zijn; het kon en werd dan ook in de officieuse papieren met meer of minder talent verdedigd en aanbevolen. Verschillende tijdsomstandigheden konden daarbij in het voordeel worden aangehaald. Is een land voorspoedig, dan is de parlementaire meerderheid, die met de Regeering de teugels houdt van het staatsbestuur, wijs; heeft men echter onder dezelfde partij en met dezelfde maatregelen tegenspoed, dan weet zij het niet en behoort zij te worden vervangen. Het volk, ook de groote meerderheid van de kiezers, oordeelt naar de resultaten, daar het onderscheiden van oorzaak en gevolg een lastig werk is, waarvoor te veel nadenken vereischt wordt. En de tijdsomstandigheden van Duitschland zijn in de laatste twee jaren niet | |
[pagina 437]
| |
gunstig; de nijverheid kwijnt; de loonen zijn laag; er is veel armoede, die te drukkender wordt gevoeld, omdat zij een grillige tegenstelling vormt met het leven van de onmiddellijk voorafgaande jaren, toen de nijverheid bloeide, de loonen hoog waren en een ongekende weelde vooral in de burgerstanden der maatschappij zichtbaar was. Wij kennen de oorzaak hiervan; kunstmatige opdrijving van het leven, overproductie in de fabrieken, te hooge loonen, speculatieve ondernemingen, die op geen gezonden grondslag rustten, en een en ander gevoed door een dorst naar uiterlijke weelde, alsof de waarde en het genot van het leven bestonden in het meest onwijsgeerige. Nu vond men die speculatieve ondernemingen inzonderheid onder den rijken burgerstand, de zoogenaamde bourgeoisie en verschillende leden van het parlement waren er direct of indirect bij betrokken, schoon het verschijnsel daar niet uitsluitend werd gevonden; men denke aan Bismarck's vriend, Wagener, die zelfs genoopt werd zijn ontslag te nemen. De omstandigheden waren te gunstig voor het oude Jonkerdom om hiervan geen partij te trekken; in de conservatieve bladen verschenen artikelen, waarin de schuld van den minder gunstigen financieelen toestand werd geworpen op de bourgeoisie, op den geldadel, die, de meerderheid vormend in het parlement, door verschillende wetten, in naam van het patriotisme aanbevolen, slechts voor zijn eigen belangen had zorg gedragen; tegenover deze dusgenaamd liberale partij, die slechts voor zich zelf werkte, werd de conservatieve partij, de landadel gesteld, die onbilllijk was achteruit gezet; een geheele herziening van de financieele wetgeving, het belastingstelsel ingesloten, werd op het vaandel geschreven; men vond een nieuwen naam uit voor de aanhangers, daar de oude Jonkerpartij geen goeden klank had; men sprak van ‘agrariërs’ en ‘agrarische partij’; alles wat een conservatieven klank gaf, werd opgenomen; ontevreden industrieelen die beschermende rechten wilden hebben, stokstijve Lutheranen werden welkom geheeten, de particularistische nuance evenmin versmaad als een ultramontaansche tint onvoorwaardelijk verworpen en uit dit mengsel kwam na ontzettende barensweeën een program te voorschijn van de groote nieuwe Duitsche conservatieve partij, een program dat in de Kreuzzeitung op zijn plaats was, maar toch gelijktijdig in de kolommen van de Nord-deutsche Allgemeine Zeitung werd opgenomen. Voor hem, die een weinig scherper toezag, kon het echter niet twijfelachtig zijn, dat de Regeering onmogelijk met zulk een partij kon aanleggen; het economisch gedeelte was te vaag, te onbekookt, terwijl de politieke inhoud door een particularistische strekking wantrouwen moest inboezemen bij Bismarck; door de erkenning van de zelfstandigheid der kerk tegenover den Staat dreigde men zelfs den Ultramontanen op een gevaarlijke wijze de hand te reiken. De ‘Provinzial Correspondenz’ verklaarde dan ook weldra, dat de Regeering met zulk een partij niet kon samengaan en zette den kruistocht voort tegen de | |
[pagina 438]
| |
Fortschrittspartij ten einde de nationaal-liberalen te bewegen het bondgenootschap links op te zeggen. Er was waarlijk weinig reden om beangst te zijn voor de nieuwe Duitsche conservatieve partij, die na de veroordeeling door de Provinzial Correspondenz met veel moeite eenige zieltjes won, ook in Zuid-Duitschland, maar toch scheen men in liberale kringen niet gerust over den loop der zaken, een verschijnsel, dat zich geheel laat verklaren uit het gevoel van onzekerheid, van meer of minder wantrouwen, waarin men verkeerde zoowel ten opzichte van de Regeering als van zich zelf. De laatste parlementaire werkzaamheden van het afgeloopen wetgevende tijdperk dienden slechts om de onaangename stemming nog te doen toenemen; het compromis ten opzichte van de groote rechterlijke wetten ligt nog versch in het geheugen; de tweede lezing was afgeloopen en een aantal besluiten waren genomen in strijd met het gevoelen der Regeering; daar waren punten bij, zooals b.v. het verplicht getuigenis van krantenschrijvers voor de rechtbank, de berechting van drukpersovertredingen door een jury, waaraan de liberalen met de duurste eeden herhaalde malen trouw gezworen hadden. Toch kon men het niet over het hart verkrijgen om de rechterlijke wetten, waaraan zooveel tijd en zorg was besteed, te laten mislukken; een deputatie werd afgevaardigd naar Bismarck en - men werd het eens; ook de Regeering gaf wat toe, maar zij hield het leeuwendeel. Gelukkig bleef de nationaal-liberale partij nog eenstemmig, zoodat men elkander kon troosten in de vernedering, die de noodzakelijkheid in de gedaante van vorst Bismarck had opgelegd; de woede van de Fortschrittspartij kende nu geen grenzen en de nationaal-liberalen zijn zeker nooit hartelijker uitgescholden dan in hetgeen hun nu door Hänel, Richter, Virchow e.a. werd naar het hoofd geworpen. De Fortschrittspartij verheugde zich over het spoedig ophanden zijn der verkiezingen, die het verraad der nationaal-liberalen zonder twijfel zwaar zouden straffen. En de nationaal-liberalen hielden zich goed; zij verklaarden niet bang te zijn voor het oordeel der kiezers, maar de toon, waarop zij dit beweerden, verraadde hen; gerust waren zij niet; aan den eenen kant dreigde het schrikbeeld van een vermeerdering der conservatieven, aan den anderen de overwinning van de Fortschrittspartij; want ver was men gegaan in het doen van concessies aan de Regeering; men had, ja, een Compromisz, maar een dat herinnerde aan de Spaansche convenio's.
De uitslag is, zooals men weet, geenszins geweest zooals men had verwacht, de vrees van de nationaal-liberalen is niet bewaarheid, maar, voegen wij er terstond bij, er is niets gebleken van buitengewonen ijver van de Regeering om de conservatieve partij in den zadel te helpen; het in de gedaante van de Duitsche conservatieven herleefde Jonkerdom, door de Regeering niet ondersteund omdat het anti-Bismarcksche elemen- | |
[pagina 439]
| |
ten bevatte, was eigenlijk reeds dood, vóór het in de praktijk teekenen van leven had gegeven; men heeft zijn invloed op de verkiezingen nergens kunnen bemerken, en opnieuw is geconstateerd, dat geen conservatieve partij in Pruisen, in Duitschland, mogelijk is, die niet het Bismarcksche program onderteekent. De verschuiving der partijen is verder zoo hoogst gering geweest, dat zij alleen aan plaatselijke omstandigheden kan worden toegeschreven, en wat er nieuw was, de buitengewone krachtsontwikkeling van de sociaal-democraten, dat viel geheel buiten het kader der berekening, zoowel van de Regeering als van de parlementaire meerderheid. Dit geldt echter alleen van de verkiezingen voor den Duitschen Rijksdag; die voor den Pruisischen Landdag, - hier heeft men, zooals men weet, indirecte klassen-verkiezingen - waren geheel stationair; sociaal-democraten kent deze Landdag niet; hun ontstaan wordt eerst mogelijk bij directe verkiezingen op den grondslag van het algemeen stemrecht; de conservatieven wonnen enkele stemmen, maar ook de nationaal-liberalen; de eersten komen met 34 tegenover 432 echter nog nauw in aanmerking als partij, vooral wanneer men ze stelt naast de 177 nationaal-liberalen; terwijl het zwarte centrum een paar plaatsen won, ging de Fortschritt er een paar achter uit; eveneens de Polen, maar, zooals wij reeds opmerkten, zulke verschillen hebben niets te beteekenen en kunnen afhankelijk zijn van het toeval; naar het algemeen gevoelen zijn de getrapte verkiezingen buitendien toch geen maatstaf om den volksgeest te bepalen. De cijfers van den Rijksdag, al doen zij tot het geheel niet af, waar het de beslissing geldt van punten van geschil, geven althans eenig resultaat; de nationaal-liberale partij verloor 31 districten, won er daarentegen 9, blijft derhalve een verlies van 22 stemmen; deze zijn echter, van het standpunt der Regeering beschouwd, niet verloren, want het verlies kwam den conservatieven ten goede; dezen wonnen 18 districten tegen een verlies van 6, derhalve een winst van 12. De Fortschrittspartij was bij de eerste stemming nog ongelukkiger dan de nationaal-liberalen; zij werd op verschillende plaatsen, o.a. ook in den hoofdzetel, Berlijn, geslagen en herstelde zich eerst bij de herstemming, hier en daar met behulp van de nationaal-liberalen, zoodat in 't eind haar verlies beperkt bleef tot twee districten. Onder de lichtpunten voor de Regeering en de nationaal-liberalen moet voorts nog worden gerekend, dat de Ultramontaansche partij in Beieren minder stemmen uitbracht dan vroeger ten gevolge van de verdeeldheid; deze partij splitste zich hier in een uiterste fractie onder Sigl, die het Katholieke program geheel wil verwezenlijken en alles omver halen om de Syllabuspolitiek uit te voeren en een gematigde fractie onder Jörg, die genoeg ervaring van het staatsleven heeft opgedaan om te weten, dat niet alles kan buiten de Kerk. Verder de uitslag in Elzas-Lotharingen, waar op de 15 afgevaardigden 6 voorstanders van | |
[pagina 440]
| |
de autonomie van het Rijksland uit de bus kwamen. Het zwarte centrum ging noch voor-, noch achteruit. Belangrijker echter dan de aanwinst der conservatieven en het verlies der liberalen is de onverwachte zege van de sociaal-democraten; dezen brachten hun aantal van 9 op 13; zij wonnen namelijk 8 en verloren 4 zetels; onder de gewonnen komen in de eerste plaats in aanmerking twee districten te Berlijn, een te Leipzig en een te Dresden. De overwinningen werden behaald in den eersten slag, want bij de herstemming waren de liberalen wakker geschrikt en sloten zich aaneen om den gemeenschappelijken vijand te weren. Meer beteekenis echter krijgt de sociaal-democratie, wanneer men in aanmerking neemt, dat zij op een aantal plaatsen aanzienlijke minderheden bekwam; wanneer men deze minderheden optelt bij de werkelijk behaalde overwinningen, blijkt zij de partij te zijn, die in verhouding op de zege in den verkiezingsstrijd 't meest aanspraak kan maken. De eerste indruk van deze overwinning was voor de liberalen verpletterend en eerst langzaam is die geweken voor den troost, dat deze intransigenten toch niet het beoogde getal van 15 hadden verkregen, hetwelk hun het recht gaf op de erkenning als partij, om zoo te zeggen als oorlogvoerende mogendheid in het parlement. Vatten wij nu het resultaat der verkiezingen samen, dan blijkt dat de kiezers zich om het ‘Compromisz’ al zeer weinig bekommerd hebben; indien men eenige gevolgtrekking wil maken uit het verlies der nationaal-liberalen, het verlies der Fortschrittspartij en de winst der conservatieven, dan zou het moeten zijn, dat de nationaal-liberalen met hun concessies aan de Regeering goed hebben gehandeld, maar dat het nog beter is om het der Regeering nog minder lastig te maken en haar bij voorbaat toe te staan, wat zij in het belang des lands noodig acht. De ophef, dien de Fortschrittspartij gemaakt heeft over het schandelijk verraad, door de nationaal-liberalen aan de liberale zaak gepleegd, heeft bij de kiezers volstrekt geen weerklank gevonden en men kan moeilijk anders zeggen dan dat de oude liberale garde de kaart des lands niet meer kent. Den nationaal-liberalen is met dien uitslag een pak van 't hart genomen; zij zijn, naar het oordeel der kiezers - en dezen geven immers de beslissing over hetgeen liberaal is op een gegeven oogenblik - niet te ver gegaan in hun concessies en kunnen voortaan in dat opzicht in nog meerdere mate rekenen op de ondersteuning van hun lastgevers. De Regeering heeft wel het meest reden tot tevredenheid; heeft zij 't er niet op durven wagen om den over 't geheel gedweeën nationaal-liberalen hun afscheid te geven, teneinde een proef te nemen met de waarschijnlijk minder gemakkelijke oud-conservatieven, door de aanwinst van de nieuw-conservatieven en de verminderde macht der Fortschrittspartij, is het zwaartepunt nog meer naar den rechtervleugel der nationaal-liberalen verplaatst en kan zij veilig de toekomst tegengaan. | |
[pagina 441]
| |
De aangroeiing van de sociaal-democraten komt tevens der Regeering uitstekend te stade; zij is klein genoeg om in het parlement, zelfs bij aansluiting met de andere oppositioneele fracties, niets van haar te vreezen hebben, en groot genoeg om de bourgeoisie schrik aan te jagen en eventueel met die maatregelen voor den dag te komen, welke in een militairen Staat voor zekere sociale euvelen zijn voorgeschreven. Een aanvulling van het strafwetboek in den geest van die van het vorige jaar zou hoogstwaarschijnlijk in den Rijksdag, zooals die nu is samengesteld, op minder bezwaren stuiten. De verrassing van de sociaal-democraten is een op zich zelf staand verschijnsel en heeft geen betrekking op den parlementairen strijd in engeren zin. De sociaal-democratie bestaat reeds lang en zij heeft haar succes bij de verkiezingen in de eerste plaats te danken aan haar eensgezindheid, aan haar organisatie; op het congres, in Mei van het vorige jaar te Gotha gehouden, kwam de vereeniging der verschillende fracties tot stand en voor het eerst trad de partij zóó georganiseerd op, dat zij, wat onderling verband betreft, met het zwarte centrum bijna gelijk stond en een navolgingswaardig voorbeeld gaf aan de liberalen. In de tweede plaats verklaart haar succes zich uit den treurigen toestand, waarin de arbeidende klasse verkeert tengevolge van de algemeene financieele crisis, de vermindering der loonen na de kortstondige snelle opdrijving en tevens uit de vervolging van de leiders der beweging door de Regeering, waardoor vele kiezers sympathie kregen voor de verdrukten. Uit een parlementair oogpunt is de vermeerdering van de sociaal-democraten tot dertien niet alleen zonder eenig gevaar, maar veeleer een gewenschte zaak; de theorieën, welke deze heeren er op na houden, zullen nu uitgesproken worden in een vergadering, waar zij ook beantwoord kunnen worden; zij staan hier niet zooals gewoonlijk tegenover heel of half onkundigen, die zich tevreden stellen met het resultaat van de hooge redeneeringen, omdat dit voordeelig is voor hun eigenbelang. Niet in, maar buiten het parlement zijn die lieden gevaarlijk.
Is nu met de verkiezingen de parlementaire gang van zaken in de eerste drie jaren weder beslist en kunnen wij zeggen, dat de politieke stroom in dezelfde bedding zal worden voortbewogen, de samenstelling van het parlement is van dien aard, dat zij om haar vreemdheid veel te denken heeft. Gewoonlijk neemt men bij de beoordeeling van de constitutioneele toestanden Engeland tot maatstaf; naar onze bescheiden meening is dit een der hoofdfouten van de voor liberaal gehouden voorstellingen, waardoor men zoovele scheeve opvattingen aantreft, maar het is zoo gebruikelijk geworden, dat men er bijna niet buiten kan, als men begrepen wil worden. Welnu, men zou in Pruisen en in Duitschland - in groote trekken genomen is de samenstelling der beide parlementen vrij wel dezelfde - verwachten een conservatieve en een liberale partij, behalve de roode en zwarte fracties, die in geen | |
[pagina 442]
| |
parlement tegenwoordig mogen ontbreken; men zou zelfs, wanneer men de Regeering in aanmerking neemt, een zeer talrijke conservatieve partij verwachten; immers, er kleven aan het Pruisische hof nog middeleeuwsche traditiën, die al de eeuwen door met ongeloofelijke taaiheid worden vastgehouden; er is geen schijn van erkenning van de democratie; een Hohenzollern neemt zijn kroon van het altaar des Heeren; het militaire element is met den adel het meest vertegenwoordigd in de omgeving van den Vorst, terwijl de bureaucratie een allesoverwegenden invloed uitoefent; zulk een Staat, zoo maakt men spoedig de gevolgtrekking, kan uit den aard der zaak niet anders dan een sterk conservatief gekleurde volksvertegenwoordiging geven. En toch, zooals we straks reeds opmerkten, is dit niet het geval; in den Rijksdag slechts 36, in het vorig tijdvak slechts 22 conservatieven op de 397; in den Pruisischen Landdag thans 34 op de 432. Nu is eerst in den laatsten tijd die verhouding zoo ongunstig geworden; weinige jaren geleden was de conservatieve partij in den Pruisischen Landdag bijna even sterk als de nationaal-liberale; eerst bij de invoering der nieuwe organieke wetten, die voor een goed deel waren gebaseerd op het beginsel van autonomie der plaatselijke besturen, geraakte de conservatieve partij verdeeld; bij de scheuring, veroorzaakt door de wet op de Kreisordnung, telde men nog een 70 oud-conservatieven en ruim 40 conservatieven; de oorlogsverklaring van de eersten aan de Regeering, die onder aanvoering van Bismarck, zonder geheel liberaal te worden, met de oude conservatieve sleur brak, kwam hun echter slecht te staan; door de Regeering niet langer ondersteund, keerden van de 70 slechts 9, van de 40 slechts 25 bij de eerstvolgende verkiezing weder. De zoogenaamde ‘agrarische’ partij, in vereeniging met de ‘belastinghervormers’, waarvan wij boven spraken en die aanvankelijk door de Regeering schenen ondersteund te worden, waren niets anders dan een herleving van de oud-conservatieve partij onder een anderen naam, en men weet met welk een slecht resultaat. Het vroeger zoo geduchte conservatieve bolwerk van den Staat, het Pruisische Heerenhuis, is door de Regeering zelf ondermijnd door de benoeming van nieuwe welgezinde leden, en wanneer Bismarck zelf ten tooneele verschijnt om zijn vroegeren medestander graaf Zur Lippe uit den zadel te lichten, wijkt de oude garde terug. Waar zijn de tijden toen in het Pruisische Ministerie een Heinrich von Mühler het geloof beschermde en besluiten maakte om het ongeloof te bekampen? De tegenwoordige Ministers Leonhardt, Camphausen, Friedenthal, Falk, op Bismarck's aanwijzing gekozen, behooren ontegenzeggelijk tot de oud-liberalen, zij zijn bepaalde tegenstanders van de oud-conservatieven. Vraagt men naar de reden van deze merkwaardige verandering, dan wijst alles op den man, die het Duitsche Keizerrijk heeft gemaakt, op Bismarck. Men heeft het den Duitschers ten kwade geduid, dat zij den invloed van dien man zoo hebben ondergaan, dat de conservatieven | |
[pagina 443]
| |
liberaal, de liberalen conservatief worden onder zijn schepter; men heeft gesproken van aanbidders van het succes, verloochenaars van eigen beginsel, blind geworden door de zege der fortuin; maar men geeft, dus oordeelend, slechts blijken dat men de menschelijke natuur niet kent; wanneer het Duitsche volk, - liberalen of conservatieven, dat komt geheel op 'tzelfde neer - den invloed ondergaat van een man met zulk een sterk karakter als Bismarck, dan betaalt het slechts dien tol aan de menschelijke natuur, dien wij allen op zijn tijd brengen. Wie over de werking van dien invloed nadere bijzonderheden wil weten, verwijzen wij naar het beroemde boekje van Walter BagehotGa naar voetnoot(*). De staatkunde, door Bismarck gevolgd, is geheel een uitvloeisel van zijn karakter; het succes hing af van zijn tijd, van de omstandigheden. Hij is geen man van een school, hij is geheel oorspronkelijk; geen diplomaat leerde hem politiek; over alle traditioneele diplomatie zette hij zich heen; hij is veeleer de tegenstelling van al wat men tot heden onder diplomatie en politiek verstond; geen geheimzinnigheid, geen voorzichtigheid, maar een openhartigheid in het blootleggen van doel en middelen tot over de grenzen van het roekelooze; indien men zijn handelwijze een naam wil geven, dan zou men kunnen zeggen, hij volgt de politiek van het gezond verstand. Op den eersten indruk houdt men zulk een persoon voor weinig gevaarlijk. En wie zal het geheim van zijn invloed verklaren? Niet alleen zijn volk ondergaat dien, ook de stugge Hohenzollern buigen feitelijk voor hem en laten zich door hem leiden. En hij, hij klaagt dikwijls in het bijzijn van velen over de moeite, die hij heeft om zijn Vorst tot zijn overtuiging over te halen. Vreemd is het, dat zelfs menschen, zoo geleerd als de leden van de Pruisische Fortschrittspartij, die toch wel veel zullen weten van den oorsprong der naties, de veranderingen, die zij ondergaan, - zoo weinig van het heden begrijpen en zich boos maken over de macht, die door Bismarck op de liberalen wordt uitgeoefend. Dat Bismarck geen oud-conservatieve Jonker gebleven is, zooals hij aanvankelijk was, moet eveneens toegeschreven worden aan zijn meer gezonde beoordeeling van zaken; maar al sloot hij zich daarom aan bij de liberale richting, hij nam niet het heele stelsel over en volgde niet gedwee al wat in de boeken stond, getuige b.v. zijn verdediging van de indirecte belastingen, waarmee wel noch de vroegere president der Bondskanselarij Delbrück, noch de Pruisische Minister van Financiën Camphausen zal hebben ingestemd. Hoe oorspronkelijk nu ook Bis- | |
[pagina 444]
| |
marck's natuur moge zijn, niemand ontwast ooit geheel den kinderschoenen; in vele opzichten blijft hij Pruis, onderdaan in een militairen Staat, die van geen theoretische bezwaren weet, waar het geldt de handhaving van de bestaande monarchie met haar eigenaardigheden; daaruit moet zijn naïeve verdediging verklaard worden van de beruchte, grootendeels mislukte poging tot aanvulling van het strafwetboek. Men kan verzekerd zijn, dat Bismarck terstond de strengste militaire maatregelen zal nemen, zoodra van deze of gene zijde verzet wordt gepleegd tegen de wet; wanneer het parlement de noodige maatregelen weigert, zal de Regeering zich helpen, klonk ongeveer zijn bedreiging bij de verwerping van de bekende elastieke artikelen. Zulk een man kan zich niet vereenigen met de Westersche opvatting van het constitutioneele stelsel, waarbij 's lands vergaderzaal een kegelbaan wordt en de Ministers wisselen als de bladeren van den herfst met dat onderscheid, dat de groeikracht te kort schiet en er niet telkens nieuwe uitbotten om de afgemaakte raadslieden der kroon te vervangen. Voor de Westersche constitutioneele opvatting is in Pruisen en in Duitschland reeds daarom geen plaats, omdat het Koningschap er een geheel andere positie inneemt; de Fransche revolutie heeft hier niet dien invloed uitgeoefend, de zucht naar gelijkheid en vrijheid is geen manie geworden, geen volkskrankzinnigheid. Toch is het de vraag, of het tusschen de Bismarcksche Regeering en de parlementaire liberale meerderheid niet nog eens tot een botsing moet komen; de liberalen, die zoo geheel naar waarheid den bijnaam van nationalen hebben aangenomen, zijn blijkbaar voortdurend in een worsteling tusschen de vrijheidsideeën van '48 en den invloed, dien een persoon als Bismarck met de onverbiddelijkheid van een natuurwet op hen uitoefent; het is even noodzakelijk dat Bismarck bij dit proces voor een deel ook den invloed ondergaat van de liberalen, maar over 't geheel zegeviert ook hier de macht van den sterkste, en op de hoofdpunten is het telkens Bismarck, die het veld houdt; wanneer hij niet alles wint, hij kan wachten, en wanneer men nagaat, wat de liberalen ook onlangs weder bij de groote rechterlijke wetten hebben prijs gegeven, dan komt men tot de slotsom dat het ‘Urcompromisz’ wel zal blijven en het voortaan bij de liberalen op een concessie meer of minder, grooter of kleiner, niet aankomt. De omstandigheden werken mee om in Pruisen de overgeleverde partijbegrippen geheel omver te werpen, opruiming te houden van conservatieven en liberalen in den ouden zin en een nieuwe partij te vormen, die men de Pruisische of Bismarcksche zou kunnen noemen, een partij die allereerst uitgaat van het beginsel, dat alleen bij een sterke Regeering het bestaan van den Staat is verzekerd en er slechts zooveel vrijheid kan worden verleend als met de eischen der staatsnoodwendigheid bestaanbaar is. De ultramontanen hier, de sociaal-democraten ginds, de zwarte en roode Internationale hebben de ver- | |
[pagina 445]
| |
smelting van de liberale partij in een Pruisische in de hand gewerkt en doen dit nog. En naar mate deze beide blijven dreigen, zullen de kiezers zich uit zucht tot zelfbehoud aaneensluiten en geen concessie, door de parlementaire meerderheid gedaan, zal ooit worden afgekeurd, maar integendeel elke krassere bevestiging van het ‘urcompromisz’ worden beantwoord met een bijna overdreven goedkeuring. Men kan, evenals de Fortschrittspartij deed, dien gang van zaken betreuren, spreken van beginselloosheid, er zich boos over maken, maar het is klein om in de wereld alleen te vragen, wat wij te prijzen of te laken hebben; wij moeten haar eerst leeren begrijpen. 18 Februari '77. Noorman. |
|