| |
Oorspronkelijke romans.
Guldens-editie. No. 101-103. Doctor Helmond en zijn vrouw door J.J. Cremer. 3 deelen, 2de druk. 's Gravenhage, D.A. Thieme, 1875.
‘Es ist eine alte Geschichte und bleibt doch immer neu!’ zingt Heine van de liefde; zoo ook met de oude paradijsgeschiedenis. Adam bezwijkend voor Eva's verschriklijke toovermacht, het zwakke vat zegevierend over het sterkere door de geleidster der zinnelijke liefde - de schoonheid. Gelukkig is de waarheid, die de verdienstelijke schrijver in zulke scherpe trekken teekent, niet alledaagsch, en toonen zich de Adams onzer eeuw over 't algemeen beter bestand tegen den Sirenenzang onzer Eva's, anders zag het er treurig met ons uit. Doctor Helmond toch is geen vereerend type voor ons geslacht en er behoorde een wel versneden pen toe om - ondanks zijn lamzalige karakterloosheid tegenover zijne vrouw - de noodige deelneming voor hem in te boezemen. Dat dit den schrijver volkomen gelukt is, dat hij zelfs met
| |
| |
zulk een type kan roeren en medesleepen, getuigt van zijn talent. Al is 't niet denkbaar, dat een knap, degelijk, plichtbeseffend en rechtschapen man tot een automaat wordt aan de zijde van een onbeduidende ijdeltuit, al rechtvaardigt geen enkele karaktertrek in doctor Helmond zijn flauwhartig gedrag als echtgenoot, begaan met zijn lot ziet men dit alles voorbij en plengt een traan van medegevoel op zijn vroegtijdig, eigen gegraven graf. Ook de wufte, lichtzinnige Eva eindigt met belangstelling in te boezemen. Even fijn als gevoel vol ontvouwt ons de schrijver de plooien van haar eerzuchtig, ijdel hart en wijst er op den vruchtbaren bodem, waar het onkruid ongehinderd opschoot, zonder er de goede kiemen in te kunnen verstikken. Zooveel goede opwellingen in dit hart en toch de afgrond waarin het geluk van twee menschen reddeloos verongelukt! Zooveel edels en groots in den man die het bezit en toch de oorzaak van zijn diepen val! Men ziet het, achter het lieve, bekoorlijke figuurtje der negentiendeëeuwsche Eva gluurt zegevierend de Eva van het paradijs, de verleidster van ons geslacht. De schoonheid en de liefde hebben er haar tooverkracht uit medegebracht en er is geen boom der kennis bij noodig om er ons nog altijd het slachtoffer van te maken; een filomeelen-lied van de hedendaagsche Eva sticht hetzelfde wonder.
Is er ook eenige overdrijving in de voorstelling dezer hoofdfiguren, dan wordt die dubbel vergoed door de strekking en ontknooping van het verhaal. 't Is de roeping van den schrijver om het kwaad dat hij wil aantoonen zoo opzichtig mogelijk te kleuren, daarom versierde hij den held zijner geschiedenis met de edelste deugden en vroeg hij er niet naar, of zulk een man aan den leiband kan loopen van zulk een vrouw. Wat de gevolgen en het einde moesten zijn eener verstandelooze, verblinde liefde, die tot zelfs de gebreken der aangebedene verguldt en haar wil tot wet maakt, en hoe die aangebedene er zelve noodzakelijk het slachtoffer van werd, dit zoo aangrijpend mogelijk voor te stellen, lag in de bedoeling des schrijvers. Hij heeft zijn doel bereikt. Niemand, die zijn boek koel kan laten, 't is er te treffend, te boeiend voor. Ook de nevenpersonen wekken belangstelling door hun voortreffelijke karakterschildering. De generaal Van Barneveld met zijn krijgsmansbegrippen van orde, tucht en plicht; zijn zachtaardige, beminnelijke, opofferende dochter Coba, de geboren vredestichtster, de eerlijke, flinke Philip, die liever gebrek lijdt met de vrouw zijner keuze, dan haar ontrouw te worden, de lafhartige, verachtelijke majoor Kartenglimp, alleen moedig in 't najagen van vrouweneer, de lastige, vervelende en gevaarlijke Kippelaan, de stadscourant, 't zijn allen uitstekende typen, die de intrige opluisteren en harmonisch te zamen werken tot de strekking van het boek.
Van een meester verwacht men een meesterwerk. Door doctor Helmond en zijn vrouw heeft de heer Cremer zijn meesterschap bewezen op het gebied, dat hij met zooveel succes betreedt. De vlekjes, die
| |
| |
zijn arbeid ontsieren, zooals b.v. Eva's vischwijvenantwoord aan den walgelijken belager harer deugd: ‘Vent, raak mij niet aan. Wat denk je! Met mijn nagels zal ik je de oogen uitkrabben, hoor je!’ laten we buiten rekening, omdat ze overschaduwd worden door de schoonheid van het geheel.
De eerste verschijning van dezen roman in het vaderland ondervond geen onverdeelden bijval; een nadere kennismaking ermede is aanbevelingswaardig. Door de Guldens-editie werd dit op goedkoope wijze mogelijk gemaakt.
| |
De Oudvelders, door Hester Wene. Haarlem, W.C. de Graaff, 1875. 2 deelen.
Een roman waard om gelezen te worden, flink en vloeiend van stijl, met personen en tooneelen uit het leven gegrepen en een keurige karakterschets van verschillende individuen. Jan en Willem Rapenburg, hunne tantes Eva en Lina Scheering, notaris Rede en zijn dochter Sophie, de echtgenooten Kronen, vallen in deze categorie, 't zijn goede bekenden, die men dagelijks ontmoet en wier gedrag volkomen beantwoordt aan hun karakter en geestesrichting. De correcte nuanceering van deze karakters, hunne consequente doorvoering, de frischheid en natuurlijkheid waarmede hunne deugden en gebreken in het licht worden gesteld, maken de groote verdienste van dit boek uit; ze getuigen van menschenkennis, studie, talent en tevens van een helderen, ontwikkelden en liefderijken geest. Waar het op de beoordeeling van den gevallen zondaar aankomt, hadden we dien geest wat krachtiger gewenscht. Zelfs de philanthropie heeft hare klippen, waarop de verhevene theorieën onzer christelijke vrijzinnige wereld niet zelden schipbreuk lijden; als een kind van haren tijd zag de schrijfster die over het hoofd. De dronkaard, Jan Rapenburg, die in een vlaag van woede zijn eigen kind vermoordt, en na vijf jaren tuchthuisstraf weder vrij komt, wordt zelfs met een mate van vergevensgezindheid gemeten, die ons veeleer berispelijk dan loffelijk toeschijnt. Was het Cateau werkelijk zoo euvel te duiden, dat zij liefst niet meer in aanraking kwam met den verdierlijkten man, van wiens hartstocht voor den drank men toch niets dan nieuwe ellende te verwachten had? Ons komt dit zeer natuurlijk voor; nuttiger zou het hier dan ook geweest zijn, de feil eener wet aan te toonen, die dronkenschap als verzachtende omstandigheid bij de grootste misdaden in aanmerking neemt, en een moordenaar de vrijheid verleent, als hij zijn schuld gerechtelijk geboet heeft, om zijn gezin op nieuw te verontrusten. Het welzijn der maatschappij wordt hierdoor waarlijk niet bevorderd, en hoe weinig afschrik
| |
| |
de dronkenschap dan ook nog altijd inboezemt, ontwaren we dagelijks tot ons nadeel, als is het dan ook tot voordeel der kroeghouders en jeneverfabrikanten. Als Jan Rapenburg eerst blijken had gegeven van zijn beterschap en dan weder in liefde door zijne vrouw was aangenomen, zou deze vergevingsgezindheid plicht zijn geweest; nu er reeds op geanticipeerd werd en men Cateau van wreedheid beschuldigde, omdat zij haren afkeer van den moordenaar haars lievelings niet kon overwinnen, draagt deze philanthropie te veel het ziekelijk, kenmerkend karakter van onzen tijd, die daardoor waarschijnlijk zijn gemis aan godsdienst wil vergoeden. Men vergeet, dat het heil der massa boven het heil van eenige verdierlijkte wezens gaat, en dient onwillekeurig, met verzaking van de Schrift, de leer, dat er meer vreugde is in den hemel over een enkelen zondaar die zich bekeert, dan over negen-en-negentig rechtvaardigen; blijft echter de bekeering van dezen enkele achterwege, dan lijden de negen-en-negentig rechtvaardigen schade. De Schrift en de natuur beide leeren, dat het onkruid moet uitgeroeid worden, zal het niet het goede zaad verstikken. Onze maatschappij zal met hare ziekelijke philanthropie weldra der verstikking nabij zijn. Wij protesteeren dus tegen een vergevensgezindheid, die meer kwaad dan goed sticht en beroepen ons op Christus zelf, die wel degelijk uitwierp wat niet bruikbaar was. Deze ziekelijke trek bederft ook het goed ontworpen karakter van Eveline Rapenburg. Als heldin der geschiedenis maakt ze tenslotte een even klaaglijk figuur als Egidius. Opgevoed door hare tante Eva, werd ze reeds vroeg vertrouwd met dezer vrijzinnige begrippen over godsdienst en rijpte ook haar verstand en wereldbeschouwing in dien geest. Ze is kunstenares van nature en neigt tot het tooneel. Egidius daarentegen hangt met zijn gansche ziel aan het geloof zijner vaderen. Hij voelt zich geroepen om het woord des Heeren te verkondigen naar de letter der Schrift en stelt bij gevolg de
eeuwige zaligheid afhankelijk van het geloof aan den zoendood van Christus. Deze klove kan de kinderen niet scheiden, maar wordt onoverkomelijk voor de volwassenen. Eveline ziet het in en volgt met groot succes hare kunstroeping. Egidius hoopt op de bekeering der geliefde, en ofschoon hij haar voorloopig opoffert aan Christus, laat hij toch de gedachte niet varen aan hunne vereeniging. Tot zoover blijven de karakters zich gelijk en bewondert men hunne fiksche voorstelling. Nu echter komt de ziekelijke philanthropie tusschenbeide en de kernachtige figuren van Eveline en Egidius lossen zich op in een nevel. Bij Egidius wint de natuur het van de leer; zijn hartstocht ondermijnt zijn gestel; het prediken wordt hem door zijn geneesheer verboden. Door een geestverwant laat hij zich overtuigen, dat een huwelijk met de actrice geen zonde is in zijn toestand, te meer omdat hij haar dan aan het tooneel ontvoert. Dezelfde predikant (Houwvast) weet Eveline aan het verstand te brengen, dat zij door Egidius te huwen een menschenleven redt. De kunstenares, die be
| |
| |
vrediging vond in hare kunst en volmaakt overtuigd is van de onmogelijkheid om ooit de geestelijke klove te overschrijden, die haar van Egidius scheidt, geeft toe, maar bij de inzegening van het dwaaste huwelijk, dat immer gesloten werd, opent de schrijfster fluks een achterdeurtje en laat de dood tusschenbeiden treden, om haar in hare verlegenheid te hulp te komen van dit paar gekoppeld te hebben. Een ware coup d' état! Eveline is weduwe op haar trouwdag. Nu zou men billijkerwijze kunnen verwachten, dat ze weder vol liefde tot hare kunst terugkeerde. Maar neen, ze treurt drie jaren over een man, dien ze eigenlijk minder lief had dan hare kunst, begint dan naar verandering te haken, gaat naar Parijs en.... keert met een anderen echtgenoot terug. Met een tal lieve kindertjes wordt ze ons aan het Scheveningsche strand voorgesteld. Bonheur de se revoir kunnen we hier onmogelijk roepen, want inconsequenter vrouw dan deze quasi-kunstenares zagen we op velden noch wegen. Indien de kunst van zulke vertegenwoordigsters afhing, zou ze zeker minder eerbied inboezemen en had ze nimmer het verhevene standpunt bereikt waarop ze troont.
Zooals menig verdienstelijk schrijver van onzen tijd, waagde Hester Wene een poging om het vooroordeel tegen de tooneelspeelster te bestrijden. Wij juichen die poging toe, al is ze mislukt door een gebrekkige opvatting van het karakter eener degelijke, edele, energisch ontwikkelde en eerzuchtige kunstenares. Zoo heeft ze Eveline willen schetsen, maar nu de figuur daar in al hare bijzondere beteekenis uit de alledaagschheid te voorschijn trad en hare eischen liet gelden, ontzonk haar ontwerpster de moed of mogelijk wel de kracht om die recht te laten wedervaren en huiverde ze evenzeer terug van haar maaksel als de wereld van de tooneelspeelster. Daarom werd Eveline plotseling van haar verheven standpunt in het alledaagsche leven teruggeslingerd en behoefden schrijfster noch publiek zich over hare toekomst te verontrusten. Voor een ware kunstenares is echter de sprong van het tooneel naar het gewone leven te groot, te halsbrekend. De kunst laat zich niet gebieden, zelfs niet door de liefde, altijd welt ze met vernieuwde kracht weder op en eischt haar recht. Ook de schrijfster gaf dit aan, alleen het ontbrak haar aan moed om de kunst te doen zegepralen in de vrouw. Met welke gevaren heeft zulk eene te kampen! nu ze Eveline echter zóóver gebracht had, behoefde ze zich waarlijk niet meer over haar te bekommeren. Juist omdat een kunstenares geen alledaagsche vrouw is, kan haar levensweg een andere zijn en verwacht men dit ook van haar. Eveline's toekomst lag voor de hand. Hare beide huwelijken hebben den schijn van een amende honorable aan den smaak van het publiek en werpen in ieder geval den schijn op de schrijfster, dat ze met de kunstenares een weg betrad, die niet bevredigde. Waarom kon Eveline het tooneel niet trouw blijven ook als gehuwde vrouw? Dat zou vrij wat natuurlijker geweest zijn, dan haar ongemotiveerde afval van de kunst.
| |
| |
Nog een enkele aanmerking veroorloven we ons. Bij den strenggeloovige geldt de andersdenkende voor een ongeloovige. De vrijzinnige christen neemt met deze uitspraak geen genoegen; hangt hij ook niet aan eenig dogma, toch erkent hij een Opperwezen op wien zijn geloof aan de onsterfelijkheid steunt. Hem in éénen adem noemen met den atheïst is dus een feil, die men allerminst verwacht uit den mond der vrijzinnige Sophie Rede. ‘Nu zou ik wenschen dat Egidius hier ware. Hier zou misschien de vatbaarheid bestaan voor een troost dien hij geven kon. O, het is wel akelig, dat mijn vader nu niet zeggen kan, wat zooveel moeders heeft getroost: uw kind is een engel bij God! Hij heeft het opgeroepen tot een Hooger leven. In zulke tijden zou men denken: Hadden de menschen maar gehouden wat zij hadden! Het kan immers geen kwaad!’
Dat is de verzuchting eener twijfelaarster, maar niet van iemand die weet wat en waaraan hij gelooft. Twijfel treft men meermalen aan bij degenen, die in de rechtzinnige leer zijn opgevoed en er zich wel met het verstand, maar niet met het hart van konden losrukken. Dit nu was bij Sophie evenmin het geval als bij Eveline; uit hare woorden is ons ten minste geen totaal ongeloof gebleken, en wij zijn dus overtuigd dat door deze figuren en tante Eva de moderne richting wordt vertegenwoordigd. Beiden geloofden anders dan Cateau, maar uit hare overtuiging van het Godsbestaan en het voortbestaan des geestes was, dunkt ons, troost genoeg te putten om der lijdende een hartig woordje toe te spreken. 't Is zeer onbillijk als men den modernen geloovige deze bevoegdheid ontzegt. Niet in de leer schuilt de troost, maar in het vaste vertrouwen op een hoogere macht, die zich de eeuwen door aan de menschheid heeft geopenbaard, onafhankelijk van eenig dogma.
Wij eindigen met den wensch, dat Hester Wene ons spoedig moge verrassen met een letterkundige proeve waarin de kunst en de moderne geloofsrichting tot haar volle recht komen; voorzeker zal dan haar verdienstelijk talent nog meer onvoorwaardelijk bewonderd kunnen worden.
C.
|
|