werken ten behoeve van het Nederlandsche volk, - van eene cultuur, die door buitenlanders genoemd wordt: slavernij.
De geschiedenis der Nederlandsche bezittingen leert, hoe het nog altijd recht heet: niet alleen dat Nederland heerschappij voert over Indië, maar ook dat het eerste land zich nog steeds de overwinsten toeeigent der inboorlingen van het eiland Java, al is men in de toepassing van dat recht thans milder begrippen toegedaan dan in vroeger tijden het geval was.
Maar gelukkig leert die geschiedenis ook, dat reeds jaren geleden stemmen zich verhieven, die dat recht ontkenden, en dat die stemmen steeds in kracht en invloed toenemen.
De Staatsman moge in dien strijd der meeningen geen partij kunnen kiezen, omdat hij rekening moet houden met den toestand van het oogenblik, - de geschiedschrijver staat op een onafhankelijk standpunt. Op hem rust de verplichting den vinger op de wonde te leggen, en onrecht te noemen, wat onrecht is, al wil hij daarbij aantoonen hoe men in vroeger tijden te goeder trouw een tegenovergesteld gevoelen was toegedaan, en hoe zelfs de tegenwoordige omstandigheden eischen, dat niet te snel met het verledene worde gebroken.
Dat doet de S. echter niet, al wijst hij op de voordeelen die Nederland uit Java trok. Zijne bedoeling is blijkbaar om: ‘niet te ver te gaan’. In de voorrede zegt hij dan ook: ‘te willen doen uitkomen, hoeveel Nederland aan de Indische bevolking te danken heeft’.
Maar daardoor loopt hij, bij het geven van onderwijs, het gevaar, dat, wanneer hij zijn doel bereikt - d.i. wanneer zijne leerlingen werkelijk gaan nadenken over hetgeen hun geleerd wordt, de vraag zal gedaan worden: Waarom zouden wij, Nederlanders, eigenlijk dankbaar zijn?
Want één van beide: de Javanen zijn een ander soort van menschen dan wij zijn, en daarom hebben niet zij, - maar wij recht op de overwinsten van hun arbeid. Maar daaruit volgt dat geen dank verschuldigd is, omdat wij gebruik maakten van ons goed recht om die overwinsten aan te wenden in het voordeel van Nederland.
Of wèl: de Javanen evenals alle andere menschen, die in beschaafde Staten wonen, hebben recht op de opbrengst van hun arbeid, maar dan zou de aanbevolen dankbaarheid van onze zij vrij wel het karakter aannemen van de beleefdheid van den Italiaanschen roman-roover, die zijne slachtoffers met een ‘mille grazie’ naar huis zendt.