R.I.P.
Door een zwaren slag werden wij getroffen. In
JAN CHRISTIAN KINDERMANN
verloor De Tijdspiegel zijn oudsten en trouwsten medewerker.
Diep zullen wij zijn gemis betreuren.
Kindermann was geen alledaagsch mensch.
Van der jeugd aan trokken zijne buitengewone gaven de aandacht.
Te Amsterdam den 15den December 1804 geboren, was hij al spoedig ouderloos. De christelijke liefde gunde hem een toevlucht in het Evang. Luthersche Weeshuis.
Maar de liefde van die dagen was hard en stroef.
Het Weeshuis wierp een eigenaardig somber waas over geheel zijn leven.
In 1823 werd hij student aan het Luthersche seminarie, en genoot daar het onderwijs en de vaderlijke vriendschap van den Hoogleeraar J.G. Pluschke, een man, die zijn geest voedde met degelijke wetenschap, opvoedde tot vroomheid en vrijheid. Jaren vóór er van Modernen sprake was, verkondigde Kindermann waarheden, die nog gelden voor gevaarlijke ketterij. Maar hij verhief zijne stem niet op de straten.
Achtereenvolgens bekleedde hij het predikambt te Wildervank, te Edam en te Doetinchem; hier eindigde zijne openbare loopbaan. In 1869 vestigde hij zich als rustend leeraar te Utrecht, waar hij den 19den December 1876 kalm ontsliep.
Niet schitterend was het lot van den brave, en toch onder de rijkstbegaafden mocht hij genoemd worden.
Wijsgeerig ontwikkeld, bond hij zich aan geen bepaalde school. Zijne gedachten waren even helder als diep. Met volle overtuiging predikte hij het Christendom, dat hij liefhad met geheel zijn hart. Veelzijdig gevormd, beschikte hij over schatten van kennis op velerlei gebied; wijsbegeerte en geschiedenis, natuurwetenschap en letterkunde boeiden hem evenzeer. Met de oud-Nederlandsche en de Duitsche literatuur was hij innig vertrouwd. Jean Paul behoorde tot zijn lievelingen, zijn bewerking van Lessing's Nathan beleefde een tweeden druk. Elk van zijne kleine stukken droeg den stempel van oorspronkelijkheid, hetzij men er ‘Teknander’ of ‘Chonia’ of wel zijn eigen naam onder las. Voor zijn historische romans, Kamphuysen en La Rochelle vooral, getroostte hij zich noesten arbeid, onafgebroken inspanning. Te Doetinchem bekleedde hij een wijle het rectoraat benevens het leeraarsambt, en was tegelijk een onzer vruchtbaarste schrijvers, die o.a. in Fuhri's groote Prentenboek, De Omnibus, schertste en stoeide met de Hollandsche jongens, in Flora schreef over de opvoeding der Vrouw, novellen dichtte voor Nederland, wijsgeerige stukken vertaalde voor het Repertorium voor buitenlandsche theologie en ernstige studiën maakte voor zijn historische romans.
Dien man liet men ruim twintig jaren kwijnen in den Achterhoek.
Wat wonder! Kindermann was een karakter: streng zedelijk, onbuigzaam waar het beginselen gold, pal staande als een rots voor waarheid en recht, onverschrokken kampioen voor vrijheid en vooruitgang, ontmaskerend maatschappelijke leugen en kerkelijke holheid en halfheid, kon hij niet zijn de welaangename, buigende, kronkelende, fleemende vleier van het hoog gezag of het laag gemeen. Wie onrecht wilde, of ook maar half onrecht, wat zijn rang ook was of naam of titel, in Kindermann vond hij den fieren, onbuigzamen tegenstander, die van geen wankelen wist of wijken.
Voor dien man was ridderkruis noch eergestoelte bestemd.
Geen van beiden had hij ooit gezocht.
In hem verliest het Vaderland een Man, zooals het er te weinig bezit.
Wij, door dertigjarige trouwe vriendschap aan hem verbonden, leggen met diepen weemoed een bescheiden lauwerkrans op het graf van den brave, die zelden menschenlof heeft geoogst, nooit menschenlof heeft begeerd.