ren, zet onbedacht haar toekomstig geluk op het spel, door haar huwelijk voor te staan met iemand, die hij volkomen onbevoegd acht om haar gelukkig te maken. Hoe is dit te rijmen met zijn verstand, zijn doorzicht, zijn degelijkheid en zijn waarachtige vriendschap? 't Zij dat hij zich vergist in Lavender's karakter, wat zijn edelmoedigheid betreft, of te zwak is om zijn verzoek af te wijzen, in beide gevallen beantwoordt hij niet aan den eisch van zijn karakter, en raken we daarom verlegen met zijn standpunt. De trotsche, oprechte Sheila, voor wie vrijheid een levensbehoefte is, die den lediggang veracht en door haar kloek verstand, haar edel hart en haar verheven geest tot zelfs haar heerschzuchtigen vader kon beheerschen, wordt eensklaps de slavin van een onbeduidend, kwasterig, ingebeeld heertje, dat zonder gewetensbezwaar op de zakken teert van zijne tante en zijn armen vriend. Dat kan een karakterlooze vrouw, die de hartstocht der liefde tot het willoos werktuig van haren man heeft verlaagd, maar geen Sheila, wie het plichtsgevoel boven alles gaat. Waarom drong dat plichtsgevoel haar niet veeleer te spreken als het te pas kwam, in plaats van te zwijgen en zich gedwee te krommen onder het juk van een nietswaardige en hem ten slotte, zonder eenige verklaring, te ontvluchten? Hoe rijmt dit alles met de edelmoedigheid, die ze hem toeschrijft? Was ze van deze edelmoedigheid werkelijk overtuigd, zou ze er dan geen beroep op gedaan hebben? Geloofde zij er niet aan, waarom liet ze dan zoolang haar trots, haar eigenwaarde en haar geluk met voeten treden? Sheila is een mislukte figuur en werpt al de hooge verwachtingen, die men van haar eerste optreden
ontving, in duigen Nog zonderlinger gaat het met Lavender's karakter toe. In eenige maanden tijds wordt hij van een leeglooper en kladschilder een ijverig en beroemd kunstenaar, die n.b. voor een kleine schilderij 800 ℔ ontvangt - en zien we een lichtzinnig, eigenlievend wereldman, in een ernstig, denkend, berouwvol, boetvaardig model-echtgenoot veranderen. 't Is goed dat het boek hiermede eindigt, anders kon een derde transformatie niet uitblijven en zouden we ons nogmaals over Sheila's lot moeten verontrusten. Heeft men van het karakter van den ouden Mackenzie verwacht, dat het in vuur en vlam zou staan bij de ontdekking van het berispelijk gedrag zijns schoonzoons, dan komt men met den schrik vrij, want de ruwe, driftige zeeman stelt er zich bij aan als een lam en tevens als een geslepen politicus, die ondanks zijn eigene, zuivere opvatting van de zaak, om des lieven vredes wille, zijn dochter volkomen toestemt, dat aan haar en niet aan Lavender de schuld ligt van hunne oneenigheid. Handelt zoo een man van Mackenzie's karakter of een karakterloos man?
De coquette mevrouw Lorraine wordt een allerliefste, aantrekkelijke, hoogst beschaafde weduwe, die men ten onrechte van kwade bedoelens verdacht heeft en die natuurlijk in alle onschuld des harten, ofschoon ze anders slim genoeg is, Lavender zoolang aan de lijn gehouden heeft. Daarom ook blijkt zij een geschikte vrouw voor Ingram. Lavender's erftante, aanvankelijk voorgesteld als een verbitterde, onaangename, hatelijke oude heks, schijnt ten slotte ook nog zoo kwaad niet, zoodat we met een verruimd hart op haar stoffelijk overschot kunnen staren.
We zouden ons nog kunnen verdiepen in het zeldzame geval, dat vier personen allen even onwillig zijn om hare nalatenschap te aanvaarden, (een geval dat in de maan mogelijk wel eens voorkomt, maar waarvan hier op aarde niemand nog immer een voorbeeld zag,) doch willen niet alle geheimen van het boek verraden, overtuigd dat het, ondanks deze quaestieuse toevalligheden, vele lezers zal vinden en ook vele lezers waard is, die in een roman slechts een aangenaam tijdverdrijf zoeken.
De vertaling laat wel eens wat te wenschen over. Een stoomboot die zog achterlaat, is voor 't minst vreemd, even vreemd, een nevel die het vaartuig in plooijen hult, rotganzen, die men langs den horizon ziet zeilen, een glans van ingespannen verwachting, een gloed van kalme hitte, op elk gevoel en meer dergelijke uitheemsche uitdrukkingen, die de Hollandsche taal geenszins verfraaien.