Quarles heeft terecht begrepen, dat eene inlassching van deze feiten en cijfers aan de waarde er van schade zou doen en de raadpleging zou bemoeielijken. Mocht de lezer deze bladzijden, waarvan de inhoud hem toch niet bijblijft, slechts vluchtig doorbladeren, de man van wetenschap, wien het werkelijk om kennis te doen is, zal ze waardeeren als eene bron die alle vertrouwen verdient.
Een gedeelte van het werk, het tweede, is gewijd aan het internationaal archaeologisch en praehistorisch congres in Augustus 1874 te Stokholm gehouden en door den heer Quarles bijgewoond. Dit was de aanleiding tot zijn reis en het heeft op zijn bezoek aan Skandinavie in zoo verre invloed uitgeoefend, dat de schrijver niet volkomen meester was van zijn tijd en minder ver zijn tocht heeft uitgestrekt dan zeker zijne lezers zullen gewenscht hebben.
Waarschijnlijk hebben ook de Nederlandsche dagbladen destijds wel een overzicht bevat van hetgeen op het stokholmsche congres voorviel; met den stortvloed van congres-verslagen, waarmede we jaarlijks overstelpt worden, is evenwel ook dit verslag voortgespoeld en als nieuw en onbekend leest men nu het uitvoerig proces-verbaal van die samenkomst, grootendeels ontleend aan den arbeid van Fräulein Mestorf. Dit gedeelte omvat niet slechts de eigenlijke werkzaamheden, maar ook de uitstapjes in den merkwaardigen omtrek van Zwedens hoofdstad en geleid door den schrijver ziet men meer dan eenig reisboek leert. Vooral wat de heer Quarles verhaalt omtrent de kunstverzamelingen en met name omtrent het museum van Hazelius is zeer belangrijk door de bijzonderheden, die hij daaromtrent mededeelt.
Voor eenige jaren kwam Dr. Hazelius, een ethnograaf, die warme liefde heeft voor zijn wetenschap, op het denkbeeld om een museum der nationale en lokale eigenaardigheden op te richten, waarin die voorwerpen bewaard bleven, welke langzamerhand door den gelijkmakenden invloed der beschaving verdwijnen. Iets soortgelijks wat dezen zomer te Amsterdam als tijdelijke tentoonstelling voor Nederland tot stand kwam, riep hij als blijvende instelling voor Zweden en Noorwegen in het leven. Hij schiep een geschiedenis van het volksleven en de nijverheid, niet in afbeeldingen maar door de samenvoeging van het oorspronkelijke.
De verschillende deelen des lands vormen hier verschillende groepen; want 't is geene doode verzameling voorwerpen: de oprichter heeft personen en toestanden gedacht, deze voorgesteld en ze omringd en uitgedrukt door al de voorwerpen, zoowel kleederen, huisraad als sieraden, welke in het betrokken oord gevonden worden. In weinige uren tijds heeft men geheel Zweden bereisd, met allerlei lieden gesproken en verkeerd en hen en hunne huiselijke omstandigheden bespied. Als amanuensis doet hier eene dame dienst, eene juffrouw Adlersparre, dochter van den kommandant der Zweedsche vloot, die het gezellige leven in de woning harer ouders prijsgaf om aan deze verzameling zich te wijden.
Onwillekeurig bleven wij even stilstaan bij deze bladzijden aan het